Groot Nederland. Jaargang 24(1926)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Verzen Kwatrijnen. I. Het maanlicht bleekt het denneloover, dat trillend in de nachtlucht beeft. Zoo rilt mijn ziel als mij de toover omvangt, die in uw oogen leeft. II. De eenzaamheid van wijde heidevelden ...... Hier vond ik rust, maar in mijn oogen welden de tranen om het nimmer samen-zijn. Was het een vleermuis, die mij plots ontstelde? III. De kamperfoelie, is een brief gezonden, houdt in mij waaks de heuchnis van weleer ...... Door bloemengeur heb ik uw ziel gevonden, maar wéét, dat ik uw teederheid ontbeer. IV. Ik zag nog nimmer tranen in uw oogen. Die blauwe heemlen bleven onbewogen, ook toen de wildste wind daarover dreef ...... Nu heb ik mij in ootmoed neêrgebogen. [pagina 40] [p. 40] V. Alleen uw hand bleef even in mijn handen. Hebt g' in uw koele palm het wilde branden gevoeld, dat door mijn vingertoppen kwam? Thans loop ik tastend langs vervallen wanden. VI. De stille sterren, wondere kwatrijnen, staan in het zwart als blauwe kristallijnen, totdat de dageraad ze zacht vervaagt. Maar ied'ren nacht vindt God weer nieuwe rijmen. VII. Uit droom ontwaakt zat ik recht in mijn sponde. Ik hoorde naar de stilte in het ronde en naar een vogel in zijn slaap gestoord. Hadt gij uw boden naar mij toegezonden? VIII. Ik zal mijn liefde nimmer kunnen zeggen en gij zegt nooit of ge mij ook bemint. Nu moet ik al mijn teederheden leggen in enk'le rijmen, die ik somtijds vind. IX. Kent gij die eeuwige schrifturen, die langzaam in de nacht'lijke uren geschreven worden in het zwart? O God, kon schoonheid altijd duren! X. O, avondster - uw blinkende gedachte - die mij geleidt door donkre en diepe nachten als 'k wankel-tastend door het leven ga, schenk mij weêr vrede en rust na eindloos wachten. [pagina 41] [p. 41] Tusschen u en mij. Wat ligt er tusschen U en mij? Niets dan mijn leed-doorploegde akker, waarop ik als een arme stakker werkte van dag tot avondtij. Wat ligt er tusschen U en mij? De wilde golven van mijn leven, waarop ik zwoegend, zonder beven, oproeide in het tegentij. Wat ligt er tusschen U en mij? Ook al uw smart-gedrenkte dagen, die gij doorleefd hebt zonder klagen en zonder menschlijk medelij. Wat ligt er tusschen U en mij? Al 't slechte, dat de menschen dachten, en dat met angstig-sterke krachten vernielde 't levend schoon in mij. Wat ligt er tusschen U en mij? Ons leed, ons leven en de menschen en al die onvervulde wenschen...... Zoo bleef 'k een vreemde aan U zij. H.v.H. Vorige Volgende