| |
| |
| |
[Tweede deel]
| |
Rika Doormans
Tweede bedrijf.
(Volgende dag, tegen de avond in Rika's kamer, op de bovenverdieping van het door juffrouw Losser eertijds bewoonde huis. Er staan eenige meubels, afkomstig van juffrouw Losser. Het achtergedeelte der kamer is gedeeltelijk verborgen door een donker gordijn, dat van de zoldering neerhangt. Er is een deur achter en een deur rechts terzij.
Rika zit links in de vensterbank van een open raam en werkt met een beitel aan een paar schragen. Op haast alle meubels ligt gereedschap verspreid. Juffrouw Melles staat met de handen in de zij midden in de kamer.)
(met afkeerige blik naar 't gereedschap):
Waarom hebt u die griezelige dingen zoo overal liggen?
(gelaten):
Om u weg te jagen. Maar u komt toch telkens terug.
(gaat halverwege op een stoel zitten. Zegt ernstiger):
Waarom is meneer Bert ineens weggegaan?
O, - dat is niets. Waarom vraagt u dat?
U hoeft mij niets te vertellen als u uw geheimen liever voor u houdt.
(na een pauze):
Ja, het is zoo. Er is een geheim en ik hou dat liever voor mijzelf.
Hebt u spijt dat ik al zooveel weet?
O nee. Ik wou op 't oogenblik dat u meer wist, - zoo vanzelf, zonder dat we er over behoefden te praten.
Ik begrijp wel wat er is.
(verrast opkijkend):
Werkelijk?
Ik begrijp dat ze in uw verleden zijn gaan wroeten, dat wat juffrouw Losser en ik zoo graag voor u stil hielden. Dat hebben ze nu meneer Bert bijgebracht en daarover kreeg u ongenoegen.
| |
| |
Dat had ik hem zelf al wel bijgebracht.
Maar da's heel wat anders als je 't zelf vertelt of dat een ander het doet!
(koel):
Misschien soms beter dat een ander het doet.
Ze denken in huis allemaal over het geval en ze zwijgen allemaal. Als de tongen nu maar eerst eens los komen, dan wordt het beter, dan komt er lucht! En als u dan maar hier vandaan bent!
O, in gedachte ben ik hier al vandaan. Erg ver hier vandaan.
U moet niet zoo loslaten, u moet uw geluk vasthouden!
Breek uw hoofd daar niet mee.
(deelnemend):
U hebt een zware dag gehad.
Ja, de boel is nu ontruimd op deze kamer na.
Ik zag pas de verhuiswagen wegrijden, er stak nog een tafelpoot uit.
(Juffrouw Melles veegt met haar zakdoek langs de oogen. Rika vervolgt):
Ik zag u in de deur staan en u deed wat u nou doet. Uw hart zat aan de meubels vastgekleefd geloof ik, misschien nog meer dan aan juffrouw Losser zelf.
(krachtig protesteerend):
Ik stel het dooie niet boven het levende.
Nee, maar het dooie kan ook nog wel levend zijn.
(opstaande om heen te gaan):
Het dooie wordt hoe langer hoe levender!
(Zij gaat naar de deur achter, wendt zich nog even om en zegt):
Juffrouw Sophie komt hier direct
Ja, om de dingen van der tante op te nemen.
(Rika staat op uit de vensterbank, zoekt van achter 't gordijn een hoed en zet die op. Juffrouw Melles zegt manend):
U blijft toch hier om haar even te woord te staan?
O ja, maar dat moet zoo kort mogelijk zijn.
(strak en heftig):
Haar bedillerigheid haat ik en tegenover haar vriendelijkheid sta ik valsch!
Ik hoor haar, ik denk dat ze in aantocht is.
(Juffrouw Melles gaat haastig heen. Even later komt Sofie Losser binnen.)
(ziende naar Rika's hoed):
Wou u net uitgaan?
| |
| |
Ja, nog even.
(ontruimt een stoel en zegt onwillig beleefd):
Gaat u zitten.
(neemt met gretige zucht plaats. Zegt):
Het eenige vertrek hier waar nog stoelen staan.
(Rika zet zich weer in de vensterbank. Sofie vervolgt, kritisch even rondkijkend):
Veel is hier overigens niet.
(wat spottend):
En ik geloof in tante Nora's geest te handelen als ik zeg dat u de dingen hier wel allemaal kunt behouden.
Maar u moet in uw eigen geest handelen.
Denkt u dat ik anders ben aangelegd? - Ja dat is ook wel mogelijk.
(loom):
Het doet er ook niets toe. Wat geven nu een paar vloerzeilen of gordijnen meer of minder in de wereld?
(spottend):
Nee, voor het geluk niet.
(koeler):
Maar we leven ook nog voor iets anders.
(met blik om zich heen):
Daarom zal ik wel eens zien, misschien is er hier iets waar ik nog op gesteld ben.
O ja. Er is nog wel iets dat waarde heeft.
(antwoordt niet. Zegt na pauze snel en bruusk):
Gaat u veel verdienen in die nieuwe betrekking waar mijn broer u aan geholpen heeft?
Ja, die betrekking is wel voordeelig.
(onzeker en bewogen):
Ik wou graag nog met u over iets anders spreken dan de meubels.
(ontsteld):
Is 't niet beter dat u het alleen daarbij laat?
(wacht even. Vraagt dan opeens):
Weet u soms wanneer mijn broer weer thuiskomt?
Nee, dat weet ik niet. Misschien al gauw.
(wat gevoelig):
Mist u hem?
(oprecht en met klem):
Ja, ik mis hem, want ik houd veel van hem.
(losweg):
U kunt wel gerust zijn. Broers en zusters verliezen elkaar zoo niet.
(koel):
Denkt u? - Nu, misschien is het zoo.
(als voren):
Als ze al eens boos op elkaar zijn, ze kunnen mekaar altijd terugvinden, denk ik.
Terugvinden? Ik hoop m'n broer in 't geheel niet te verliezen.
| |
| |
(bruusk opstaande):
U vindt 't wel goed, nietwaar, dat ik u even alleen laat?
(schamper):
Maar als u er niet bent kan ik de dingen hier toch niet in beslag nemen?
(koel-beleefd):
U kunt dan beter weten waarop u gesteld bent.
(opstaande en verontwaardigd):
Weet u wat u doet op dit oogenblik?
Ja, ik weet het wel. U kwam om mij wat meegevoel te toonen, maar ik kan dat van u niet aannemen, niet op dit oogenblik!
(Zij gaat snel heen.
Sofie doet eerst alsof ze ook weg wil gaan en opent met driftige beweging de deur die Rika achter zich sloot. Dan bedenkt ze zich, keert in gepeins terug en talmt. Zij kijkt als onwillekeurig rond en neemt een fijn bewerkt houten doosje van een tafeltje. Bekijkt het donker en opmerkzaam, hoort na eenige oogenblikken iemand naderen en zet het neer, doch blijft het vasthouden.)
(naar de open deur gewend, tot iemand buiten de kamer):
Ben jij daar, Hugo? Ik hoor dat jij het bent.
(Dominee Riebeek komt in de deuropening te voorschijn.)
(verwonderd):
Ja, ik ben het. - Wel Fie, wat doe jij hier in deze kamer?
(verstrooid en steeds met de hand aan het doosje):
Ik inspecteer de heele dag tante's bezittingen, zooals je weet.
(legt zijn hand op haar schouder):
Dan zou 'k het er nu maar bij laten. - Is dat doosje...?
(laat het doosje los):
Nee, dat is nooit van tante geweest. 't Heeft zij gekregen van Bert.
Ja, dat zijn de kleine geschenken die de vriendschap onderhouden.
(ernstig en zakelijk):
Is juffrouw Doormans uit?
(opmerkzaam):
Ja. Kwam je voor haar soms hier boven?
Ik kwam voor haar en ik vind jou!
,donker zinnend):
Ik wil Bert niet verliezen, Hugo!
(kalm):
Je hoeft Bert niet te verliezen.
Hij is nog nooit zoo abrupt weggegaan. Voor zaken heette het.
Hij zal wel gauw weer terugkomen. Waarom ben je ineens zoo ongerust?
| |
| |
Hij zal gevoeld hebben dat hij ons tegen had.
O nee. Onze gedachten zullen geen indruk op hem gemaakt hebben, als hij er iets van gemerkt heeft.
(dringend):
Hugo, ik wil liever haar accepteeren en zelfs belang in haar stellen dan Bert te verliezen. - Liever ook dan dat jij voortgaat met ik weet niet wat voor geheimzinnigs tegen haar uit te spelen.
Kom mee. Dan zal ik je iets vertellen.
(donker en besloten):
Ik blijf hier voor haar. Vertel kort.
Je zult juffrouw Doormans niet hoeven te accepteeren als schoonzuster. Ik ben met m'n waarnemingen zoover gekomen dat ik je dat durf voorspellen. Ze had nog een ouwe liefde en die schijnt weer boven gekomen.
(half ongeloovig):
Hoe wonderlijk. - Ja, 't moet wel zoo zijn als jij 't zegt.
(hem aanziende):
En zal ze 't nu uitmaken, denk je? Onmogelijk!
Ik ben van plan haar te waarschuwen, daarvoor kwam ik hier. En als zij 't dan niet uitmaakt zal ik het doen.
(zich mat oprichtend, dan langzaam):
En moet ik dat nu als goed nieuws beschouwen? Dat schijn je wel te denken, maar dat kan ik toch nog niet. Zoo verschrikkelijk eenvoudig als jij 't voorstelt kan ik 't niet opnemen.
Natuurlijk is dit goed nieuws.
(overtuigd):
En de wereld is ook doodeenvoudig dikwijls. Maar zulke tegenstrijdige gevoelens als van jou maken 't zoo ingewikkeld.
Voel jij dan niet tegenstrijdig?
(koel):
Nee, bij mij is dat net als een kalm water waar ik overheen roei. Ik ben in de grond niets verwonderd. Ik begrijp dat het een heele opwinding zal geven, maar in mijn gevoel is dat allemaal alweer voorbij.
(overtuigd):
Bert is je broer niet en daarom raakt dit je gevoel niet zoo.
Zeg liever dat het mij aan weekhartigheid ontbreekt. Ik mis jullie gevoeligheden en daarom hoor ik tot de menschen die wetten kunnen handhaven.
Hoe heb je je ontdekking gedaan?
't Begin was zuiver toeval. 't Kwam door huisbezoek bij een der leden van mijn kerk die een cafee
| |
| |
houdt. Daar sprak ik een ouwe kennis van de vader van juffrouw Doormans en zoo hoorde ik dat die vroeger dat cafee in huur had. Maar wat me interesseerde in verband met Bert, dat waren de bijzonderheden die ik hoorde over juffrouw Doormans zelf. Ze schijnt heel vlot geweest te zijn met het zeevolk dat daar kwam en ze had vooral veel omgang met een ervan.
(bewogen):
't Lijkt me hoe langer hoe donkerder en akeliger! Want Bert z'n liefde zal zich aan niets storen,
(schamper):
Wat voor wet wil je daaraan te pas brengen?
Als Bert z'n liefde zich nog zou handhaven tegenover dat verleden, hij zal er denk ik niet tegen bestand zijn als hij hoort dat ze opnieuw in datzelfde cafee met die man een samenkomst heeft gehad.
(moeilijk):
Ja, dan moet het uit zijn. - Wat een schok zal dat voor Bert wezen!
Zeker, maar je moet dóórdenken.
(langzaam):
Dan hebben we Bert terug en dan is dit verkeerde huwelijk van de baan!
(ineens met schrik en twijfel):
Maar zie je daar nu een heilige wet in?
(heftig):
't Is de ontmaskering van een leugen! De leugen die ik aldoor gevoeld heb. Ze zal zich tegenover Bert een andere getoond hebben dan ze is. Ze zal dat verleden weggedoezeld hebben voor hem.
Wel, - ze zal je schoonzuster niet worden!
(nadenkend):
Een man die ze vroeger gekend heeft...
(verrast ent zeker):
't Was die man die 't kastje bij ons bracht!
Ja. Ik verwachtte een herleving van die oude vlam en bracht hem daarom in haar bijzijn.
En dat zal Bert redden. Maar haar?
Haar ook! Van een leugen!
Die man was vandaag weer hier om te helpen de meubels weg te halen.
Ja, ik beschik hem werk als ik kan. Maar kom nu mee, je wilt hier nu toch niet blijven wachten?
Ik kan beter aanstonds nog eens terugkomen.
| |
| |
(opgewonden):
Ja, breng het zoo gauw mogelijk uit tegenover haar, - en tegenover Bert ook!
Ik zal het doen.
(Hij voert haar mee en zij gaan samen heen. Het tooneel blijft even leeg.
Daarna wordt de deur langzaam geopend en Henk Wiegers komt de kamer in. Hij kijkt donker en schichtig, monstert in 't voorbijgaan ook de verborgenheid achter 't gordijn en begeeft zich langzaam naar voren. Hij kijkt langs de meubels alsof hij vaag zocht naar vroegere bekenden en als hij iets hoort gaat hij naar het gordijn, gereed om zich te verschuilen.
Rika komt binnen. Hij laat dan de tip van het gordijn dat hij reeds om zich heen trok weer los en komt opnieuw een paar stappen naar voren. Rika ziet hem en schrikt niet.)
Waarom kom je zoo sluipend hier? Ik wist dat je in huis was gebleven na je werk, ik heb de mannen allemaal zien weggaan en jij was er niet bij.
(heeft haar uitvorschend aangezien, staat nu rustig opgericht. Zegt na pauze):
Je hebt het met een ander aangelegd en je kwam toch bij me?
(koel):
Dat zei ik je zelf gisteravond.
(langzaam en stug):
Ik weet ook met wie. De knechts van 't kantoor hoorde ik erover praten vandaag. Ik zou je liever ergens anders ontmoeten dan hier in dit huis.
(vriendelijker):
Dit huis is anders een goed huis. - Ga ergens zitten.
(Hij schudt stug het hoofd. Zij gaat zelf halverwege op een stoel zitten.)
Hier heeft die dame gewoond van wie ik je vertelde gisteravond. Die me heeft voortgeholpen. Maar misschien weet je 't niet meer. Er was zooveel gisteravond.
(met nadruk):
Zou ik dat niet meer weten, denk je?
O, ik zie het. 't Heeft indruk op je gemaakt!
(ernstig):
Ja. Dat vond ik mooi. Dat was net een mooi verhaal. Als ik zoo iemand kende zou 'k ze vereeren als een heilige.
Heiligen hadden het toch zoo makkelijk niet als zij geloof ik.
Toen ze dood was had ze niks meer over. Alles weggegeven heb je me verteld.
Alleen de meubels die je vandaag versjouwd hebt, die waren nog over.
| |
| |
Weet je dat in de bijbel staat: zoo min als een kemel gaat door het oog van een naald, zoo min gaat een rijke...
(haastig):
Maar sommige menschen doen alles in hun onnoozelheid. Ik denk dat ze zich nog al eens heeft laten bedriegen en bij ongeluk arm is geworden.
(opmerkzaam en langzamer):
Maar, - hoe kom je ineens zoo... Je praat anders dan vroeger en je bent ook anders!
Ik wist vroeger van God noch gebod. Dat is veranderd.
Maar - waar heb je dan gisteravond God en gebod gelaten? Ik heb je gister teruggevonden, net als vroeger!
Ja, jij was - net als vroeger. En toen heb ik alles vergeten, toen heb ik je niet laten zien dat ik - een andere manier van leven heb aangenomen. Maar ik kom daar nu op terug, daarvoor ben ik hier.
(wat gespannen):
Maar - wat verwacht je van me?
(na pauze):
Waarom heb je die ander genomen? Om z'n geld?
Nee. Omdat ik met hem op had.
(norsch wantrouwend):
Ben je niet bang dat hij je in de steek zal laten als het er op aankomt?
(na pauze):
Ik ben wel bang dat wij elkaar niet passen als het er op aankomt.
Ben je dan van plan om hem af te zeggen?
(koeltjes):
Ik heb dat gisteravond toch niet gemerkt aan jou. Net zoo min als jij gemerkt hebt aan mij dat ik godsdienstig ben geworden.
Nee, gisteravond bestond dat niet voor me, - tenminste bijna niet. Ik wou toen alleen aan jou denken. Ik wou je toonen dat ik nog wel een goed kameraad voor je kon zijn, al was ik wat in beter doen gekomen.
Je wou me laten zien dat je - medelijden met me had en dat je me niet verachtte?
(mat):
Zoo ongeveer denk ik.
(heftig en met nadruk):
Je hebt me heel wat anders laten zien! Ik geloof dat je valsch bent nu en dat je 't heel goed weet. - Toen je bij me zat en we 't over vroeger hadden, toen was je verliefd op me, net als vroeger!
(zit voorovergebogen, zwijgt even, richt zich dan op en
| |
| |
staat vóór hem. Zegt bewogen):
Die aanklacht laat ik niet op me, Henk!
(met moeite doch met nadruk):
't Had niet zoo moeten zijn, maar het was zoo!
(met weerhouden pijn en onstuimige aandrang):
Wil je me nu mee hebben naar -, naar ergens waar we vroeger waren? Hoe verder van hier hoe liever!
(stug-ontwijkend):
Ik wist wel dat ik gelijk had!
(bruusk en warm):
Wil je me nu hebben, - als je kameraad voor het leven?
(wantrouwig):
Zie je dan nu ineens heelemaal af van - die andere?
Ja. Als jij 't wenscht, dan zie ik van hem af.
(donker en onzeker):
Ik ben een wrak geworden.
(heftig):
Begrijp je wat dat is, een wrak te zijn tusschen kerels met allemaal gezonde armen?
(schamper):
Ik moet blij wezen als ze me nog voor vol aanzien.
Ik hou van je! - Ik hou niet méér van je dan van die andere, ik zeg dat eerlijk, want ik wil je niet bedriegen. Maar ik hou toch van je! -
(terugwijkend en met kracht):
Alleen van een bange bekeerling, een braaf en zondig mensch, daarvan kan ik niet houden!
(ernstig):
Ik geloof dat de zonden aan je gewroken worden na je dood, als je je niet bekeert. Ook dat ongeluk dat me trof kan wel een vergelding zijn en een waarschuwing!
Wie heeft je dat geloof aangebracht?
Als je 't weten wilt, dominee Riebeek. Die heeft veel te zeggen!
:Ja, van boven af heeft hij veel te zeggen. Hij geeft je z'n godsdienst van boven af. - En dat heb je aangenomen?
(verward en donker):
In de nood van je ziel neem je alles aan!
En mij neem je ook aan? Zooals ik ben?
(weifelend):
Je kan toch anders worden?
Nee, maak je dat niet wijs.
(bewogen en dringend):
Denk nu nog eens even aan vroeger. Weet je nog hoe we beide waren? Sterk waren we en niet valsch. We hadden geen dominee noodig. Je was niet trouw, je hield ook wel van anderen en ik ben je ook niet trouw gebleven, nu later. Maar we waren eerlijk en... Weet je dat nog hoe we waren?
| |
| |
(heftig):
Nietwaar!
(doet het gebaar van zijn arm na):
Zoo deed je tegen me toen je me gister in die kamer voor 't eerst weer zag en toen zag ik dat je dezelfde was. Razend omdat je niet meer zooveel kracht had als vroeger!
(donker):
Je houdt niet van me. Je houdt alleen van dat vroegere.
(langzaam):
Nee, ik kan je ook wel anders zien. Als je vroom wilt zijn, goed, wees dan vroom.
(weemoedig schertsend):
Misschien doe ik nog wel eens mee, wie weet!
(afwerend):
Nee, praat zoo niet.
Maar ik meen het.
(vast en trotsch):
Zie je, ik sluit nooit vrede met dominee Riebeek en met een godsdienst die van bovenaf doet, daar ben ik veel te opstandig voor, maar met jou kan ik toch wel vrede hebben!
Je begrijpt een ding niet.
(heftig):
Ik wil leven!
Ik wil leven zooals ik leven kan! En ik kan dat met de godsdienst en de kerk en iemand zooals dominee Riebeek die me steunt en de weg wijst. - Nu ga je niet mee, nu wijk je weer van me weg.
(na pauze):
Ik wil ook eerlijk zijn. Ik had je bijna vergeten tot gister toen ik je weerzag en nu vandaag werd ik naar je toegetrokken, ik moest met je praten, ik moest weten hoe je denkt...
Hoe ik denk? Als een heiden. Ik zou spotten met die angst van je voor vergelding na de dood en zoo. Ik zou maken dat je die dominee van je afgooide en als je 't niet deed zou 'k me dood-kniezen.
Je weet niet wat de nood van 't leven is!
(zachter):
Ja, dat weet ik wel. Ik begrijp je ongeluk, - en je afhankelijkheid.
Je zou een goed kameraad zijn van een opstandeling.
Ja, onverschillig of ik met de een of met de ander trouw, maar dàt ben ik in elk geval!
En ik ben daar veel verder af dan vroeger.
Op 't oogenblik.
(met groote zekerheid):
Maar ze houwen je niet voor altijd vast!
(peinzend):
Ik weet het niet.
(besloten):
Maar wat ik wel weet dat is dat ik jou loslaat nu.
| |
| |
Heb je in mij de duivel gezien?
Nee, maar ik weet dat ik met jou naar de kelder zou gaan.
(heftig overtuigd):
Jij bent te trotsch voor de kerk en ik blijf bij 't mijne, ik wil niet achter jou hoogmoed aanloopen!
Wel achter de dominee?
(zacht en schamper):
Ik zou 't niet geloofd hebben vroeger dat je eenmaal de godsdienst en wat er bij hoort zou kiezen boven mij!
(zachter):
Daar gaat het niet alleen om nu.
(maakt aanstalten heen te gaan.)
(bewogen en beschaamd):
Nee, ik weet het. Ik weet dat je gelijk hebt van me weg te gaan, al wou ik dat je ging als een andere, als een vrijer mensch. Maar 't ligt niet op mijn weg om je zoo te maken.
(is reeds op weg heen te gaan, wendt zich nog om):
Als je meer van me hield, - als je je anders aan me gegeven had, - dan zou 'k je toch genomen hebben! Maar 't is beter zoo. Voor ons allebei beter.
(Hij gaat heen.
Rika staart na zijn weggaan in de leege kamer en gaat peinzend zitten. Zij zit nog in die houding als wat later Bert binnenkomt. Hij nadert haar voorzichtig-vriendelijk en neemt haar hand die zij zwijgend toesteekt.)
(staat op en dringt haar verstrooidheid terug):
Wat zie je er jongensachtig uit nu!
Da's geen compliment. Maar ik ben vol hoop en verwachting. En jij, hoe ben jij? - Je oogen staan heel anders nu dan gistermiddag. Toen zat er ineens een duivelin in je. Nu ben je mooi en zacht van binnen.
Da's dan plotseling gekomen. Ik heb sedert gister nog niet veel tijd gehad om mooi en zacht van binnen te worden. - Maar ik weet wel wat je ziet in me. Ik hou op 't oogenblik van je zooals een moeder of een zuster zou doen. Ik zou je zoo even willen aanraken en je dan maar weer weg laten gaan. Want met mij als je meisje is 't heel raar gesteld.
(ernstig en ongerust):
Hou je dan niet meer echt van me?
Ja, ik hou heel echt van je. Dat overkomt de slechtste vrouwen wel, denk ik, dat ze toch heel echt van iemand houden.
Wat wil je met die slechte vrouwen? Wil je me zeggen dat jij er een bent?
| |
| |
Ik ben in de liefde niet te vertrouwen. Ik kan van de een houden en van de ander ook. En dat zal je misschien slecht noemen.
(gemaakt-rustig):
Die man gister heeft de herinnering aan die andere waar je van gehouden hebt weer verlevendigd, hè?
Ik kwam hem hier in huis tegen. Hij deed sluipend net als een inbreker, maar toen ik hem aansprak bleek het dat hij hier de heele dag gewerkt had.
(wat verstarrend):
Ja, 't had ook een inbreker kunnen zijn. Ofschoon, die zijn zoo dom niet om naar een leeg huis te gaan.
En Hugo doet zijn werk zoo slecht niet.
(Hij zoekt afleiding en kijkt in de kamer rond. Zegt gemaakt luchtig):
Wat heb je hier een rommel. Wat heb je toch allemaal uitgevoerd?
(levendiger):
Ik werk voor m'n nieuwe kamer. Kijk maar!
(wijst naar de schragen.)
En had je daar al die dingen voor noodig?
(neemt een paar werktuigen in handen. Luchtig plagend):
Wat een monsters!
(triestig):
Bang om mee om te gaan? Ik niet.
Maar je bezeert je toch dikwijls. Laat je handen kijken.
(neemt haar handen):
Zie je wel? Hier en daar een kerf.
(haar aanziende):
Omdat je van iets heel en al vervuld bent.
Nee, ik ben juist heel en al leeg op 't oogenblik.
(terwijl hij het werktuig wegbergt):
Waarom bleef je vader niet in zijn vak doorwerken, vroeger, nadat hem dat ongeluk was overkomen?
(met verbaasd lachje):
Hoe kom je daar zoo ineens op?
Omdat ik beginnen wil bij 't begin.
't Was meer dan een ongeluk.
(Zij gaat zitten en kijkt wat star voor zich uit.)
Hij werd bedrogen door een compagnon, heb je me verteld.
(Hij zet zich op eenige afstand van Rika.)
Die verkocht de meubels voor m'n vader en kwam veel bij ons aan huis, maakte zich bevriend en liet vader vertellen van z'n werk en zoo, - al de pleziertjes die hij daarin had.
En toen kwam er op een keer geen geld, voor een heele-
| |
| |
boel meubels niet, en dat was geen ongeluk maar bedrog en de compagnon verdween. Toen was alles uit.
Zooiets wàs wel ellendig.
Je kunt je ziel niet terug krijgen als je die eenmaal gegeven hebt.
(protesteerend):
Maar dat...
O, 't was dom. Om zooveel weg te geven als je met een zoogenaamde vriend over onnoozele dooie meubels praat.
Dat het de levenslust voor een tijd wegneemt, begrijp ik.
En sommige menschen kunnen daarzonder niet leven. Na dat bedrog werd het stikdonker in hem.
Maar zoo'n tijd gaat over.
(Hij komt zinnend naast haar staan.)
O ja, - maar daarna was alles valsch. Werken deed hij niet meer. Hij verkocht alles wat we nog hadden en zoo kwamen we hier.
(na pauze):
Begrijp je dat niet, - ik begrijp dat zoo goed, dat veranderen van een mensch.
(ernstig-verwonderd):
Hé!
(wat opgewonden):
Ja, net als een weerhuisje. Met mooi weer komt het eene poppetje naar buiten en met slecht weer het andere.
(lacht even. Zegt dan):
Ja, jij begrijpt dat allemaal graag zoo. Maar 't was toch abnormaal. Je kunt je eigen leven houden al kom je op je weg rampen tegen.
(ernstig):
Ik wil je van dwanggedachten afhelpen.
(half ontsteld, half spottend):
Ah! Nu zijn we weer in 't heden teruggekomen. Die dubbele liefde van me is ook een dwanggedachte, hè?
Ja, misschien. Omdat die man bevriend was met je vader zooals je vertelde,
(na pauze):
Heb je hem nog wel eens teruggezien nadat je met hem gebroken had, vroeger?
Ik heb hem kort geleden teruggezien.
(bewogen en met aandrang):
Ik geloof niet dat je hem nu in je hart kiest boven mij. Hoe zou ik dan al deze tijd zoo zeker geweest zijn van je liefde?
(met teederheid):
Ik heb je al deze tijd nooit bedrogen. Ik heb tot gister toe alleen maar aan jou gedacht.
(buigt zich over haar. Zegt half schertsend, half verwonderd):
Waarom knijp je je oogen nu toe? Zie je geesten? -
| |
| |
Spoken?
(Hij hoort dan gerucht, richt zich op en luistert.)
(staat op en zegt):
Er komt iemand. 't Zal juffrouw Melles zijn, die eeuwig in dit leege huis rondspookt.
Is 't haarzelf of haar geest?
(gaat naar de deur en opent die.
Juffrouw Melles komt in de deur. Rika wendt zich vragend tot haar.)
(tot Rika):
Dominee Riebeek vraagt of u hem even kunt ontvangen.
(Rika ziet aarzelend naar Bert.)
(tot juffrouw Melles):
Hebt u gezegd dat ik hier ben?
(stroef):
Nee, meneer. Da's m'n gewoonte niet.
(tot Bert):
Weten ze nog niet dat je thuis bent?
Nee, ik zag toevallig niemand en ik ben dadelijk hierheen gekomen. Ontvang de dominee nu maar even, dan hou ik me wel schuil.
(Juffrouw Melles gaat terstond heen. Bert zegt daarna ontevreden):
Wat heeft die nu met jou van doen?
Komt me misschien zeggen dat ik geen goed meisje ben voor jou. En dat zal ik hem dan maar toestemmen.
Zoo. Doe je dan afstand van me?
(gelaten):
Voor hem niet.
(Bert opent de deur aan de zijkant. Als er geklopt wordt verdwijnt hij schielijk en sluit zacht de deur. Rika roept daarna gemaakt kalm en wat luid):
Binnen!
(Dominee Riebeek komt de kamer in.)
(zeer beheerscht, bijna vriendelijk):
Juffrouw Doormans, ik meen u even te moeten lastig vallen, - ik hoop tenminste dat u een paar woorden met me zult willen praten.
Jawel, maar - ik heb ù niets te zeggen. Wat wou u van mij?
(Zij biedt hem zwijgend een stoel en beide gaan zitten.)
(na pauze):
Wat hebt u u eigenlijk van uw leven voorgesteld? Schijn of waarheid?
Ik voel wel iets voor waarheid.
(langzaam):
Dat dunkt mij ook. In mijn hart heb ik die verwachting van u. En zelfs al hebt u dat goede pad een tijdje verlaten dan wil ik u daarover geen verwijten doen.
(spottend):
U wilt me helpen om op het rechte pad terug te komen?
Ik dring mijn hulp aan niemand op.
| |
| |
Ik zou mij zelfs niet met uw aangelegenheden bemoeien als ik daar niet een bijzondere reden voor had.
U hebt veel bekeerlingen?
Ik werk veel en doe mijn best.
Ik heb er wel eens een ontmoet.
Ik heb de goede weg gezien, maar ik ben niet van plan die te volgen.
Nee, op zoo'n snel succes heb ik bij u ook geen oogenblik gehoopt. Maar ik had nog een bijzonder voorstel aan u te doen en daarvoor kom ik eigenlijk hier.
Ik wenschte dat u een eind zou maken aan de verhouding die er bestaat tusschen mijn aanstaande zwager en u.
Meent u dat ik dat zou doen op uw bevel?
Van bevelen is hier geen sprake. Maar als u 't niet doet dan zal ik het doen!
(Bert opent plotseling de deur en kijkt ontsteld en verontwaardigd naar de spreker. Deze is een oogenblik wat verbluft, herstelt zich echter terstond en gaat kalm voort tot Rika, terwijl hij haar scherp aanziet):
Ik kom nogal eens in zeker cafee aan de IJkant.
(staat rustig op. Antwoordt koel):
Dat zou ik tegen jou kunnen zeggen. Wat mij betreft vergeet je dat ik predikant ben en op een heeleboel plaatsen kom voor m'n kerkleden. Zoo heb ik inlichtingen gevonden zonder er naar te zoeken.
(luider en Bert vast aanziende):
En eenmaal op weg heb ik ook daarnaar gezocht, ja.
(in woede):
Dorre kwaadsprekerij heb je gehoord van je kerkleden, maar weten doe je niets!
(Dominee Riebeek kijkt Rika met dwingende blik aan, zij weerstaat dit even en kijkt dan raadselig voor zich heen. Bert zegt verontwaardigd):
Waarom kijk je zoo naar haar? Verbeeld je toch niet dat je iets van haar leven begrijpt!
Ik heb daarginds geen kwaadsprekerij gehoord.
(heel nadrukkelijk):
't Kwaad zit niet dáár, maar hier! Jij hebt je zinnen gezet op iemand die niet bij je hoort.
(honend):
Zij zou bij mij niet hooren omdat ze zich als
| |
| |
een onbeschermd kind aan iemand anders heeft vastgekoppeld, - uit liefde voor haar vader?
(zeer verbaasd en weifelend):
Uit liefde voor haar vader?
(Hij let op Rika die opstaat en onrustig en afkeurend naar Bert kijkt.)
(negeert Rika's blik. Tot dominee Riebeek):
Ben jij een geloovige en twijfel je aan de kracht van zoo'n liefde?
(Rika wendt zich met heftige beweging van hem af.)
(luid):
Zijzelf draait je de rug toe om je onnoozelheid!
(Hij gaat heen.)
(zwijgt eerst in woede, gaat dan zachter gestemd naar Rika die afgewend van hem is blijven staan. Zegt nauw beheerscht):
Hij is weg. En ik zal wel zorgen dat je van hem niet opnieuw last krijgt.
(flauwtjes en met bitterheid):
O ja, je hebt me wel dapper verdedigd. Je hebt iets nieuws van me gemaakt: een kind dat zich opoffert voor der vader. Heel mooi!
Die goedheid voor je vader is toch het begin geweest. En ik weet immers hoe - gevaarlijk veel je hield van die vader!
Maar ik ben geen slachtoffer.
Nu goed, je werd verliefd op iemand.
(zinnend en gejaagd):
Je was ook zoo verlaten. Net iemand die door een schipbreuk op een eiland gegooid wordt.
(naar Bert gewend, zacht en met nadruk):
Die verlatenheid is zoo ver niet weg. Zoo voelde ik me ook gister toen jij zoo smalend sprak over - die menschen die ik gekend heb.
(vreeselijk gehinderd):
Wacht even. - Ga zoo niet door!
Omdat het krankzinnig is! Omdat... ik eerst iets anders wil weten.
(geheel onbeheerscht):
Ik kan in m'n gedachten niet wegkomen van die man die 'k gezien heb. Die bekeerling van Hugo meen ik
(zich wat hernemend):
En toch - moet dat een belachlijke toevalligheid zijn.
(in groote spanning):
Zeg eerst of het die man was of niet!
(koel, langzaam en vóór zich starend):
Het was die man niet.
(hem daarna vorschend aanziende):
Zou je dat zoo bijzonder erg hebben gevonden? Het was toch iemand juist zoo als hij.
(wat ruw):
Ik heb nu eenmaal voorkeur bij een die ik niet gezien heb.
(Rika lacht even, hard en kort. Hij gaat voort):
O ja,
| |
| |
't is laf, 't is zot. Maar ik ben toch ontzettend verruimd dat je me de gedachte aan die man hebt ontnomen.
(gejaagd en wantrouwend):
't Is wel bespottelijk toevallig want je hadt ook die andere kortgeleden weergezien, zeg je. Vreeselijk toevallig, - maar dat komt in 't leven meer voor.
(schijnbaar luchtig):
O ja. Voorbeelden genoeg van.
(nadert hem wat opgewonden. Zegt snel en gejaagd):
En nu je me toch in m'n biecht verstoord hebt, zullen we nu niet wat vroolijkers bedenken?
Verliefdheden zijn niet vroolijk, dat is zoo.
Verliefdheden kunnen wel vroolijk zijn, maar jalousie is 't heelemaal niet.
Wie is jaloersch? Ik toch niet?
Je wilt niet jaloersch zijn. - Omdat het je veel te min is om jaloersch te zijn op...
(breekt zichzelf af en lacht hel en snijdend).
Je bent niet jezelf. En je bent doodop, ik zie het. Ik zal weggaan.
(verschrikt):
Wil je nu weggaan?
Ik zal terugkomen. Ik moet over alles nadenken.
O, maar luister nog eens...
(haar vorschend en donker aanziende):
Waarnaar moet ik nog luisteren?
(bijna spottend):
O, ik zou je nog kunnen vertellen van een zwerftocht die ik gedaan heb door de stad, gisteravond. - Dat zou ik je kunnen vertellen als je nog in een stemming was om te luisteren.
(met grillige trots):
Maar ga nu toch maar weg, ik heb een vermoeden dat je genoeg over mij hooren zult van anderen.
(Zij lacht weer, hard en scherp.)
(ontstellend):
En lach je bij dat vermoeden?
(schouderophalend en snel):
Ja, ik vind het nu minder erg als m'n leven wordt besproken, ver buiten mij, ergens in een hoek van jou deftige huis, dan dat ik er zelf nog over zou moeten praten.
(somber en in tweestrijd):
Het zijn allemaal zwarte droomen.
(haar aanziende en heftig):
Ik geloof er ook niet aan!
(heftig):
Je bent een vreeselijke droomster. Je dróómt dat je me ontrouw bent geweest!
| |
| |
(verward en zinnend):
O ja, maar zulke droomen kunnen erg ingrijpen.
(nog somber, doch met wat teederheid):
Ik had niet weg moeten gaan gister. Ik heb je laten verkommeren in je droomen. Je ziet zoo bleek...
(schertsend en gejaagd):
Gevolg van die zwerftocht gister.
(zacht en grillig):
Zal je mij nog een beetje verdedigen als ze mij allemaal aanvallen?
Waarom dat? - waarom ga je zoo ver, - innerlijk zoo ver van me weg?
(zachter doch besloten):
Ik wil dit niet langer verdragen.
(ernstig zich oprichtend, koel en trotsch):
Nee, laten we dit niet langer verdragen.
(bleek en besloten, vijandig haar aanziende):
Ik ga, omdat ik mij door geen fantazie meer wil laten begoochelen!
(Hij gaat heen.
Einde van het tweede bedrijf.)
nine van der schaaf
|
|