Groot Nederland. Jaargang 24
(1926)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 664]
| |
Literatuur
| |
[pagina 665]
| |
smaakvol kan zijn, die hartelijk is en fijn, een wat ouderwetsch gentleman. Als hij gereed is met zijn historie blijft er een wereld van zestig jaar her tot nu even nalichten: deze Blanche, deze beschaving, deze gemiste levenskansen, dit spelletje van ‘Cat's Cradle’ waarin altijd dezelfde figuren terugkomen en de liefde ietwat melancholiek meester blijft bij alle romantisch gebeuren. Waarom Cervantes de moraal te spreken krijgt: ‘Love is too strong to be overcome by anything except flight, no mortal creature ought to be so presumtuous as to stand the encounter, since there is need of something more than human, and indeed a heavenly force, tot confront and vanquish that human passion’. | |
John Masefield: ‘Odtaa’ Heinemann 1926.Dat Masefield meer bij de romantiek thuis hoort als Baring behoeft wel geen betoog: maar waar Baring's kleur bleek en fijn is, schittert en glanst Masefield met alle bonte kleuren van een exotische avontuurlijkheid. Hij koos na ‘Sard Harker’ ook hier het Zuid-Amerika van revoluties, Indianen, bosschen en zwerftochten, hij maakt ook hier een boeiende aaneenschakeling van duizend-en-een feit, maar veel meer dan in ‘Sard Harker’, stelt ‘Odtaa’ teleur omdat er ten slotte onder al deze avonturen nauwelijks een dieperen grondslag ligt. Die teleurstelling beleeft men echter eerst op de laatste bladzijden, het boek is, als spannende lectuur, zijn avond waard. Men brandt er, zooals het heet, zijn kaars bij op tot de laatste sikkepit; wat voor den waren lezer toch altijd een sensatie is. Masefield's schrijfwijze volgt een aloude romantische trant: nauwelijks is de held een kwaadaardig officier ontloopen, of een schurk met een lasso rijdt hem tegemoet en al hij die - onder onze gespannen aandacht - goed en wel gepasseerd is, loert er een poema, een ploert met een mes, een moeraskoortsbacil of een eskadron kwaadgezinde lanciers op hem: de hinderpalen stapelen zich op om overwonnen te worden; het is een hindernisrace die met vaart, vitaliteit en gloed gereden wordt. En bij den eindpaal weet men nauwelijks waarom. Het is inderdaad een hindernis-race: een jong Engelschman, een jongen nog, tracht een bericht te brengen aan een revolutionair leider, dwars door een onbekend landschap. Hij komt, na alle wederwaardigheden juist op tijd om in handen te vallen van de regeeringstroepen die zijn Don Manuel de flank afsneden, juist op tijd om de fusillades te hooren knetteren die de revolutionaire leiders het leven kosten.... wat hem het zijne redt. Masefield schrijft zoo iets met een prachtig brio: hij beleeft in zijn proza, lijkt het wel, al fantaseerende deze avonturen; hij is, als hij eenmaal op streek is, direct, boeiend, geheimzinnig, - al wat men verlangt, tot men vaststelt dat er niets achter steekt. En, als bij ‘Sard Harker’, legt men na de paar uur spanning, ‘Odtaa’Ga naar voetnoot1) terzijde en denkt aan Conrad's Nostromo’: ditzelfde revolutionaire Zuid-Amerika, deze zelfde slag van figuren, deze zee, bosschen, bergen: maar hoeveel grootscher, | |
[pagina 666]
| |
hoeveel waarachtiger en dieper van leven, hoeveel onweerstaanbaarder als uit zich zelf geschapen: een meesterwerk tegenover een roman van avontuur waaraan men toch gaarne zijn kaars verspeeld heeft.... | |
H. Walpole: ‘The Portrait of a Man with Red Hair’. Tauchnitz edition 1925.Alweer: Romantiek. Ditmaal uit het alledaagsche leven en van dezen tijd, waar Baring en Masefield naar een vorige eeuw terugdwaalden. Een fijne, artistieke jonge Amerikaan - een wat al te fijne, die het leven nooit aandurft en er langsheen wandelt - komt, ietwat raadselachtig, in het groote avontuur dat hij altijd wachtte. Een Engelsch stadje - het kon de provinciale hoofdstad van een romantiek landschap zijn - brengt hem op een nacht de groote ontroering van een ontmoeting met een meisje-dat-in-gevaar-verkeert en een volksfeest met een dansende ommegang dat hem plotseling een oude menschelijke vreugde en vrijheid teruggeeft en de moed en persoonlijkheid om een avontuur te wagen van schaking en levensgevaar dat hem voor het eerst zichzelf doet vinden. Walpole mist hier alle statige stijfheid die hem wel eens bedreigt: hij bezit alweer de kostelijke gave van het meesleepend vertellen en voor de grootste helft van het boek is het goed leven in zijn fantasie. De heer met het roode haar is een geheimzinnig heer, de voorbereiding van wat er gebeuren gaat hangt terdege in de lucht en dan komt de ontknooping als een kleurig ballonnetje waarin een gaatje geprikt wordt: een ijselijk perverse rarekiek in een Chineesch gemeubileerde torenkamer met sadisme, Japansche bedienden, bloederigheid à discretion en een sentimenteel dessert om den kwaden smaak weg te nemen. Dat is jammer: de eerste helft, driekwart van deze Walpole mag er wezen: ze geeft een romantiek die mogelijk is in de realiteit; dan raakt men plotseling in die rare Engelsche sfeer waar alles hèèl erg moet zijn om maar hartstochtelijk te schijnen, een verbeelding als in een opgewonden kostschooljongenshoofd dat gist van verkeerde lectuur. Toch is ook dit karakteristiek: twee goede prozaschrijvers, Walpole en Masefield, betreden het gebied van detective en avonturen-geschiedenis, zonder volkomen te slagen in hun poging om ze op te heffen of te verdiepen: de geijkte roman wordt schaarscher en schaarscher, de levensbeschrijvingen, de reisverhalen nemen toe in aantal, wij zullen een ander maal zorgvuldig de planken van het laatste seizoen moeten afzoeken om eenige romans-van-dezen-tijd te vinden die niet in het fantastische verdwalen om spanning en kleur te houden. | |
Walter de la Mare: ‘Broomsticks, and Other Tales’. Wih designs bij Bold. Constable 1925.Om dan nu maar in het fantastische te blijven: een bundel sprookjesachtige vertellingen van Walter de la Mare als laatste boek. De eene vertelling mag zuiverder uitvallen als de ander, maar zooals Masefield zich thuis voelt in de | |
[pagina 667]
| |
avonturen te voet en te paard, zoo voelt de la Mare zich thui sop het Pegasusje waarmee hij hier door een rijk van kleine wonderen vliegt. Een dichter, een sprookjesverteller, wiens ‘vluchtige verschijningen’ Aart van der Leeuw's lezers lief kunnen worden. Hij erkent geen enkele grens tusschen deze oude wereld en haar droomen, hij is als een kind met zijn speelgoed: zoodra de historie begonnen is uit een inval, een gril, een fantasie, neemt ze haar vlucht en gaat haar eigen wonderlijke gang. De la Mare is hier vluchtiger en lichter dan in vroegere verhalen, veel minder intens dan in zijn ‘Midget’, soms te kunstmatig, maar vaak fijn en nooit opzettelijk of allegorisch, wat een modern sprookspreker nog wel eens overkomen wil. Hij heeft hier o.a. een kostelijke rare historie van de rijkste dief ter wereld die met zijn Asschepoes van een kamermeisje trouwde en al zijn kisten met dubbele dubloenen en parels als duiveneieren er aan gaf om een beetje eerlijk geluk te vinden; een geschiedenis van een oude dame met haar kat Sam waarin iets leeft van het licht van kattenoogen, bron van onbegrijpelijkheden, en waarin, waarempel, een oude heks met een bezemsteel rondvaart; een kleine historie verder van een kind dat een vlieg ziet, een groot wonder, en het maar niemand uit kan leggen hoe geweldig vreemd en mooi zulk een vlieg is. Deze wereld is eigenlijk nooit uit te leggen: men komt er binnen door het oog van een naald, ziet hoe er nog fantasten kunnen spelen met glinsterende scherven van oude sprookjes en nieuwe invallen - en als men niet van het genre houdt zal het misschien wel eens wat kinderachtig en flauw zijn. Soms is het ook wat ‘literair’ voor een sprookje. Maar als men nu eenmaal, na twintig eeuwen, nog altijd niet precies weet, wat een vlieg is, wàt een kat, een bloem, en wat een lichtelijk dwaze en vriendelijke oude dame zoo geheimzinnig maken kan, dan blijft de la Mare ons een vriendelijke toovenaar die het alles al spelende nog even geheimzinniger en vreemder maakt en, - wonder van kinderspelletjes, sprookjes, wereld en zoo voorts - daardoor iets begrijpelijker en verrukkelijker. J.W.F. WERUMEUS BUNING. |