| |
| |
| |
| |
Rika Doormans Tooneelspel in drie bedrijven.
Personen:
|
MIJNHEER LOSSER: |
(hoofd van een handelsfirma) |
BERT LOSSER: |
(zijn zoon) |
SOFIE LOSSER: |
(zijn dochter) |
RIKA DOORMANS: |
(kantoorbediende) |
DOMINEE RIEBEEK: |
(verloofde van Sofie Losser) |
HENK WIEGERS: |
(los werkman) |
JUFFROUW MELLES: |
(huishoudster bij de familie Losser) |
KEES: |
(pakhuisknecht) |
(Het stuk speelt te Amsterdam)
| |
Eerste bedrijf.
Middag in de zomer.
Kamer in het huis van de heer Losser. Rechts een deur naar een zijkamer, achter een deur naar de gang en links een deur die leidt naar een aangrenzende woning. Rechts vooraan een raam, verder een kast met laden, links een werktafeltje, waaraan Rika Doormans zit, bezig met het ordenen van eenige stapeltjes papieren. Zij is een jong meisje.
Juffrouw Melles, vrouw van middelbare leeftijd, komt door de deur links binnen met aanteekenboek en papieren).
Dit moest ik u hier bezorgen uit juffrouw Losser's kamer. Ik kijk alles na, want morgen wordt het huis ontruimd.
Dank u.
(lezend).
De Vrouw in China, in Indië, in Amerika......
| |
| |
(breed-lakoniek):
De wereld is groot.
O ja, je kan der in verdrinken.
Nou, dat ook. - Die goeie juffrouw Losser had der oogen te veel in de verte.
Maar der goeie gaven vielen ook wel dichtbij.
Al te rijkelijk! Ze was erg wijs en toch niet wijs genoeg, die ziel.
(met zachte nadruk):
Nee, want ze heeft niks nagelaten dan deze papieren en ons twee, hè?
Die papieren worden nog in dank aangenomen. En mij kunnen ze gebruiken voor 't huishouden. Maar wat ze met u zullen doen, daar ben 'k nog niet achter.
O, ze zijn me heel genegen. En ik ben óók goed voor m'n werk.
Het andere zullen ze accepteeren, niet in dank, maar ondanks.
Op den duur, ja. Moeten is moeten.
Kon ik ze maar zeggen dat ik er mee te doen had!
Hebt u te doen met de familie hier?
Ik meen het. 't Zijn harde slagen. Eerst een weldadige zuster die geen cent nalaat en dan een zoon die met een arm kantoormeisje gaat trouwen.
'k Zou m'n medelijden maar bewaren voor andere stumpers.
Goed. Ik zal ook niet uit medelijden ongetrouwd blijven.
Nee. Strijden voor je geluk, da's beter!
Strijd is goed om elkaar te leeren kennen. Ik bedoel nu niet zoozeer de oude meneer Losser, - ik wil bijvoorbeeld ook mezelf der in leeren kennen......
En meneer Bert bedoelt u misschien ook?
Ja, maar ik denk alleen aan kleinigheden, ik wil graag eens zien hoe zoo'n strijd in de familie verloopt, - ja nu meen ik de familie met meneer Bert incluis. Eigenlijk mag ik dat niet zoo zeggen, want hij hoort in de eerste plaats bij mij.
Maar in de tweede plaats.....
Met een tipje van zijn bestaan hoort hij bij de familie natuurlijk.
| |
| |
Dat zal u tegenvallen, dat is in de wereld zoo niet!
(haastig):
O nee, de wereld is heel anders, maar ik moet hem toch recht doen, daarom zeg ik het zoo.
Stil! Daar komt meneer Losser.
(overmoedig):
Da's niets. Ik ga het misschien verklappen.
(Mijnheer Losser komt binnen vanuit de gang. Hij is even over middelbare leeftijd. Juffrouw Melles wil zich verwijderen. Rika is bezig).
(tot juffrouw Melles):
Hebt u nog veel paperassen gevonden in mijn zuster's kamer?
(stroef en onafhankelijk):
De juffrouw placht een heeleboel aanteekeningen in haar schrijftafel ampart te leggen, u hebt daar de sleutel van, u zult zelf eens moeten kijken, meneer.
(zoekt. Zegt dan tot Rika):
Hier is de sleutel
(tot juffrouw Melles, met weemoedig gebaar naar de deur links).
Die deur is voor mij gesloten, ik kom daar niet meer, in dat verlaten huis. Sedert mijn zuster daar is uitgedragen heb ik er geen voet meer gezet.
(met volle overtuiging):
De geest is der nog in, meneer!
(wat onthutst):
Hé, hé, - u bent zoo erg plastisch.
(Juffrouw Melles gaat heen door de deur links. Mijnheer Losser kijkt de papieren mee in. Rika is verdiept. Hij zegt na korte beschouwing plechtig).
Juffrouw Doormans, hier zijn we uit de kantoorsfeer en gekomen in de wereld van de gedachte.
(losweg):
Van de vrije gedachte.
(vermanend):
Integendeel, in de wereld van de strengbelijnde gedachte, de gedachte die zich heeft omgezet in daden. - Hoe komt u er zoo toe te zeggen: van de vrije gedachte?
(luchtig, onderwijl lezend):
Meneer, waarom zou ik dat niet zeggen? 't Kwam me maar zoo voor m'n mond.
U vindt het zeker wel prettig om het werk van mijn overleden zuster die u zoo goed gekend hebt voort te zetten?
(met eenigszins pijnlijke nadruk):
Zij was een vrouw van de daad, juffrouw Doormans.
| |
| |
Ik ben zelf een daad van uw zuster, meneer.
(met tevreden hoofdknik):
Goed gezegd. - Ik hoop dat deze gegevens u zullen boeien.
't Handelt over vrouwen van alle standen, nietwaar?
Natuurlijk, - van alle standen.
Wat ze gedaan hebben. - Ook wat ze misdaan hebben?
(wat strak):
De aandacht van mijn zuster heeft zich hier meest gericht op de intellectueele hoedanigheid van de vrouw, de vrouw als arbeidster op elk gebied.
De vrouw, ook als kantoorbediende dus.
Ik begrijp u. U wilt eigenlijk graag uzelf in deze gegevens vinden. En dan liefst een geflatteerd portret, nietwaar?
(koeltjes):
O nee. Ik hou 't meest van ware portretten.
( stemmig ):
Wel, de kantoorbedienden zijn er bij.
(naief):
Het zal een heel moeilijk werk voor mij zijn.
Ik droeg het juist aan u op omdat u ijverig en intelligent bent.
(ziet hem aan, zegt dan gemeend):
Dank u.
(vriendelijk bezorgd):
Hebt u een geschikte kamer gevonden nu het huis hiernaast ontruimd wordt?
(achteloos):
'k Heb al wel iets op 't oog. 'k Vind wel een heenkomen.
(weekhartig):
U zult u in deze tijd soms erg alleen en verlaten gevoeld hebben in dat leege huis, zoo zonder de sympathie van mijn zuster die dagelijks om u heen was.
Ik heb haar wel gemist, ja.
(snel en bestoten).
Maar u vergist u als u denkt dat ik hier alleen en verlaten ben. Ik ben niet alleen en - heel niet ongelukkig!
(koel):
U bent hier ouderloos, u hebt geen thuis hier wou ik alleen maar zeggen.
(staat bruusk op en gaat iets zoeken in de kastlade. Kijkt onderwijl naar buiten en zegt afwerend):
't Is fijn weer. Hebt u prettig gewandeld?
Nee, ik ben thuis gebleven, 't was wat warm.
(Rika kijkt strak naar een punt buiten).
- Waar kijkt u zoo aandachtig naar?
(wendt zich snel naat hem om en komt terug naar haar
| |
| |
tafeltje):
Naar de rozen in uw tuin. - Ik heb juist zulke rozen in mijn kamer.
Ik denk dat er veel zulke rozen zijn. Ik hoop dat uw werk mag vlotten.
(Hij gaat heen. Zij vervolgt haar bezigheid. Bert Losser komt spoedig daarna door de gangdeur binnen, gaat naar Rika toe, kust haar en graaft in de papieren).
(met teedere minachting):
Riekje, wat moet jij nu met al die vodden?
(quasi verontwaardigd):
Omdat jou deze dingen niet interesseeren zijn 't daarom vodden?
Tante Nora der hart zat er in. Ik ben voor verbranden als je dood bent. Niet uit onverschilligheid natuurlijk, maar uit piëteit.
Kantoorwerk is minder boeiend dan dit.
(bladerend):
Ja, dit is alsof je ergens loopt bloemetjes plukken. Zoo van overal staat er wat in. Maar de zon is buiten. En werken is 't ook niet. - Nee, je moet er uit, hoor!
Jij werkt met listen nu! Je wilt me weg hebben om een heel andere reden.
In elk geval, ik kom je bevrijden. Ik heb die nieuwe betrekking voor je gekregen.
(afwerend):
Ja, wacht een beetje, ik voel mij hier toch nog wel wat gebonden.
Maar dat mag niet zoo zijn. Er komt een wervelwind die je hier vandaan blaast.
(hem aanziende en levendig):
Ik heb het zooeven bijna aan je vader verteld. Hij had het kunnen raden.
Ik ook. Ik heb me laten ontvallen dat ik me in deze tijd zoo bijzonder gelukkig voel.
En toen wist hij, dat je een meisje had? Of dacht hij niet aan zoo'n bagatel?
(na kleine pauze, achteloos):
Hij heeft niet aan jou gedacht, nee, 't is wel dom. Maar als jij buiten schot bent zal ik ze hier inlichten.
Laat ik mij dat eens even voorstellen. Je vader komt binnen, je zuster....
Mag ik me dat niet zoo voorstellen?
(bedenkt zich even, dan gulweg):
Ja, ga je gang maar.
| |
| |
Ze zullen klein en vervelend doen als onze plannen uitkomen en je hebt alle recht om je daar een beetje mee te amuseeren.
(ernstiger en aarzelend):
Aan hun kleinheid dacht ik nog niet zoozeer, ik dacht alleen hoe verbaasd ze zouden zijn.
(hem aanziende).
Als jij er niet geweest was om me daarvan af te brengen dan zou ik nu nog met een soort eerbied naar ze opzien.
(schertsend):
Een soort eerbied?
Ja, wat je onwillekeurig hebt, meer dan je wilt weten. Alles leek me zoo gewichtig. Der zit zoo'n zwaarte in zoo'n huis als dit.
De firma Losser van een paar eeuwen oud. Die is ook wel zwaarwichtig. Af en toe was er een beetje een trilling in de muren, een soort waarschuwing en dan moest er nieuw kapitaal komen om de boel te stutten. Heel prozaisch.
Is dat misschien nu weer zoo'n toestand?
Ja, maar da 's nu een algemeene toestand. De muren trillen nu overal.
(peinzend):
Ik had niet alleen eerbied, er kwam al gauw een beetje haat bij. Omdat ik me al gauw wat bezeerde aan hun trots. - Ik heb jou ook een beetje gehaat in 't begin, toen ik voelde dat ik van je moest houden.
Om die erge eerbied die je voor me had?
Nee, lach daar niet om, 't is niet grappig, 't werkt soms nog wel een beetje in me.
't Was eenvoudig wat ze klassenhaat noemen. En die was aan mij niet besteed want ik ben gedegenereerd, van 't standpunt van mijn familie uit gerekend.
Alleen al omdat je mij nam.
(haar aanziende en schertsend):
Maar je oogen staan nu vol diepe geheimzinnige gedachten waar ik, oppervlakkig mensch, niet aan toe kom.
O, wel nee. Ik sta met jou aan de zonkant en ik kijk een beetje naar de donkere kant, dat is alles.....
(ernstig-bewogen):
Ik begrijp je heel goed. Ik zie wel dat je nog wantrouwend bent en niet zoo eenvoudig gelukkig als ik
(warm)
Ik zou je niet anders wenschen dan je bent.
(snel).
Wacht eens! Je zou me niet anders wenschen dan zooals jij je voorstelt dat ik ben!
(plagend):
Is dat dan bezijden de waarheid?
| |
| |
Als 't zoo is dan zou 't je eigen schuld wezen!
(Hij omhelst haar. Zij zegt half tegenstrevend):
Is dat je antwoord? Je mocht liever eens wat geduldig naar me luisteren.
Ja, ik wacht nog een belijdenis van je.
Eén belijdenis deed ik je daarnet al. Dat ik je een beetje gehaat heb in 't begin.
(plagend):
En je doet dat misschien soms nog? Maar - dat is toch bedenkelijk. Laat ik zien of je 't meent.
(Hij wil haar aankijken, zij ontwijkt schertsend. Ziet hem daarna ineens open aan).
't Is weg. - Tegen mijn liefde zijn jou fantaziespoken niet bestand.
(Hij gaat heen door de gangdeur. Rika kijkt hem na, staat dan op, neemt de sleutel van haar tafeltje en gaat heen door de deur links.
Even blijft het tooneel leeg, dan komt dominee Riebeek door de gangdeur naar binnen. Hij heeft een maatstok bij zich, kijkt even naar Rika's werktafeltje, monstert daarna de kamer. Hij is jong en veerkrachtig en ziet er koel-beraden uit. Hij gaat naar de linkerwand en meet. Juffrouw Melles komt spoedig daarna door de deur links terug, ziet dominee Riebeek en kijkt eenigszins verschrikt naar 't geen hij doet. Hij wendt zich ineens wat bruusk tot haar):
Hebt u nog eens een bezoek gebracht aan 't huis hiernaast?
(stijfjes):
Ja, ik heb nog voor 't een en ander te zorgen.
(Hij wendt zich zwijgend weer naar de wand en meet opnieuw. Zij zegt wat onthutst).
Wat doet u, dominee?
(bedaard voortgaande):
Ik meet hier de ruimte voor een nieuw bureau dat meneer Losser krijgt. Dat interesseert u niet bijzonder, is 't wel? Het zal juffrouw Doormans meer interesseeren, denk ik.
Waarom juffrouw Doormans?
Omdat het een fijn nieuw meubeltje is en haar vader moet in zijn goeie tijd een bekwaam meubelmaker geweest zijn. Wist u dat niet?
Dat weet ik heel goed. Ze heeft op haar kamer boren en zagen en al zulk tuig. Da's een aandenken aan hem.
Zoo, jawel. - En u bent natuurlijk aan alles wat bij hiernaast hoort erg gehecht.
| |
| |
Aan dat roestige tuig zeker niet!
Nu, dat zal wel verdwijnen met de eigenares.
(strak):
Ik hoop dat God met haar zal zijn als zij hier vandaan gaat wonen.
Natuurlijk, u bent alleen wat erg plechtig bij zoo'n eenvoudige verhuizing.
(luid):
Dat moest ù mij toch niet verwijten dat ik iemand aan God aanbeveel!
(onverschillig en onderwijl bezig):
Ik verwijt u niets. U zult haar en het huis erg missen.
Der zijn der meer die dat huis hiernaast zullen missen, dominee!
(lakoniek):
En òf. Der kwamen der veel te veel. En zoo is al 't geld het huis uitgeloopen.
(knikt):
Ik doorzag dat ook wel en ik heb soms gewaarschuwd, maar....
(luchtig plagend):
Och kom! U en juffrouw Doormans waren een paar zieltjes zonder zorgen!
(Juffrouw Melles protesteert zwijgend, hij gaat ongestoord door).
Ja, juffrouw Melles, ik ben de eenige van de familie hier die der rond voor uitkom dat het zonde en jammer is van de goeie centen die met al dat weldoen verloren zijn gegaan.
(nadenkend):
U werkt zelf ook veel onder de menschen....
Ja, ik werk veel onder de menschen, ik help ze graag vooruit, maar op een andere manier.
(als tot zichzelf doch met nadruk).
Ik breng ze graag waar ze eerlijk behooren, ik zal zelfs in staat zijn iemand, die een te hooge plaats inneemt, terug te drijven.
(wat gespannen, na pauze): Dat zal u toch niet altijd gelukken, dominee!
(haar aanziende):
Wat meent u?
(naar Rika's tafeltje wijzend en na korte aarzeling beslist):
Ik meen dat meisje dat daar zit! Want dat meent u ook!
(wacht even, verrast. Zegt dan overlegd en langzaam):
U bent wat erg snel met uw conclusie. Ik doelde natuurlijk in 't algemeen op vooruitgeschoven menschen die niet op
| |
| |
hun plaats zijn. Of dat meisje tot zulk soort menschen behoort zou ik u niet kunnen zeggen.
(even stellig als tevoren):
Ik begreep het - met m'n hart, dominee. 't Hart gaat bovenal, dat zult u hierbij ondervinden.
(luchtig):
't Hart is soms een vreemd voertuig voor een mensch.
(luider).
Wat bovenal gaat, dat is de waarheid, dat zegt de spreuk immers? Overal de ware verhouding, de ware gezindheid zoeken, dat is mijn taak en als ik die ergens goed heb uitgevonden dan leg ik mij daar bij neer, hoe het ook zijn mag. - Zoo, ik ben klaar. Hier kan het bureau staan, ik heb iemand opgedragen het meubel hier aanstonds te brengen, we zullen het hoop ik allemaal bewonderen.
(Beide gaan heen door de gangdeur.
Rika komt even later terug uit de nevenwoning en gaat werken aan haar tafeltje. Sofie Losser komt daarna door de gangdeur binnen met veldbloemen die ze in vaasjes gaat schikken. Ze is wat ouder dan Rika en beweegt zich met gevoel van eigenwaarde. Ze doet eerst alsof Rika niet in de kamer is. Rika kijkt dan even op van haar bezigheid).
(kortaf doch niet onvriendelijk):
Houdt u van bloemen, juffrouw Doormans?
O ja, en van buiten zijn.
Houdt u van uitgaan alleen?
Nee, meer van uitgaan samen.
(na pauze koel en zakelijk):
Ik zet deze bloemen hier omdat het hier in de kamer koel is. Ik heb ze meegebracht om ze te schilderen, ze moeten goed blijven.
(achteloos en bezig):
Ja, 't is hier lekker koel.
Wat saai, zoo alleen te werken, is 't niet?
O, af en toe komt er hier wel eens iemand.
Is der hier nog nieuws gebeurd in de weken dat ik buiten zat? (Rika kijkt even op en antwoordt niet).
Niets dan dat u van 't kantoor naar hier verhuisd bent, zeker?
O, dat is pas sinds gister.
(druk-vriendelijk):
Op kantoor vindt u 't zeker wel prettiger?
| |
| |
Nee. Op kantoor vind ik 't niet prettiger.
(ongeloovig):
Is 't heusch? Maar als 't u soms binnenkort hier flink gaat vervelen zal ik papa wel aan z'n verstand brengen dat hij iemand als u niet zoo hoort af te zonderen.
Ja. Ik geloof nooit dat u van afzondering houdt. 't Zegt uzelf. Liever, samen uitgaan dan alleen uitgaan.
(afgetrokken):
Ik hou meer van afzondering dan u denkt.
(spottend):
Om over de zorgen van 't leven na te denken?
Of om over 't geluk van 't leven na te denken.
U bent romantisch. - Is uw leven ook niet een beetje romantisch geweest?
Weet u veel van mijn leven af?
Wat! zou ik weten? U bent een beetje in de nood geweest, nietwaar? - en tante Nora heeft u daaruit geholpen. Hindert het u dat ik dat weet?
O nee. - Houdt u van een roman die goed afloopt?
Jawel, als 't niet te mooi wordt gemaakt.
Als je 't maar tot het eind toe kunt gelooven! Dat kan moeilijk zijn.
Al te veel narigheid houd ik ook niet van, dat gaat tegen je natuur in.
We hebben 't niet over een roman, maar over onszelf, is 't niet?
Pardon. 't Ging enkel over u.
(ineens opmerkzaam).
U bent veranderd, dunkt me, sinds ik u 't laatst zag.
Ben ik uiterlijk veranderd?
(minder aandachtig en meer tot haar bloemen gewend):
Ja, het moet iets uiterlijks zijn.
(Rika kijkt nog even naar haar en dan naar haar werk. Sofie herneemt na een pauze levendiger).
Intusschen, het heeft geloof ik allemaal een geheime zin!
(Rika bepaalt zich tot haar werk. Sofie kijkt nog even en gaat ijverig voort met de bloemen.
Dominee Riebeek verschijnt in de gangdeuropening. Zij vervolgt tot hem):
Kom binnen, ik ben direct klaar met dit goed!
(Hij komt binnen en groet Rika beleefd maar zeer gereserveerd uit de verte. Sofie let op zijn blik naar Rika. Deze staat op en wil terstond met eenig werk naar het vertrek rechts gaan. Sofie zegt tot haar):
U gaat toch niet voor ons weg? Wij verdwijnen direct naar m'n atelier.
| |
| |
Ik moet hiernaast typen.
(Rika gaat heen door de deur rechts).
(kritisch nadat Rika de deur heeft gesloten):
Een vreemde aardigheid van je vader om juist dit meisje hier te laten werken.
Je vindt haar toch niet hinderlijk?
Nee. Ze hindert mij niet.
(Men hoort voortdurend doch flauw het getik der schrijfmachine).
(luchtig):
Allemaal de schuld van tante Nora's Vrouwenarbeid.
Ja.
(ironisch):
't Is kolossaal!
(Sofie ziet verbaasd op. Hij zegt op gewone toon):
Ben je niet moe van deze bloemenjacht?
Nee. - Wat is kolossaal? Die Vrouwenarbeid?
(lacht kort. Verdiept zich in de bloemen. Zegt terloops):
Ja, die ook. Wat ga je nou doen, verder? Heb je vrijaf?
Een van de meisjes van 't kantoor, Greta Leusden, ga ik aanstonds schilderen.
O. Een fletsch bloempje, maar die zou het hier in de kamer beter doen
(kijkt onderwijl even naar de plek waar Rika gezeten heeft).
(lachend en dicht bij hem):
Waarover heb je 't? Over Greta of over dit goed?
(wijst naar bloemen die hij beschouwend aanraakt).
(hartelijk en met wat teederheid):
Ben je niet blij, dat ik weer voor goed thuis ben? Je kijkt nogal in je nopjes nu, maar je kijkt ook of je wat op 't hart hebt.
Ik heb een gezond hart en ik ben blij.
Maar je denkt over iets dat je niet zegt.
Dat ik niet zeg omdat het de gezelligheid glad zou bederven.
(eensklaps vol aandacht en dringend):
O, maar nu moet je meer zeggen, nu je eenmaal zoo ver bent!
(met nadruk):
Wel, - zie je, - die onwetendheid van jullie hier, die is kolossaal!
(onthutst):
Onwetendheid? Wat bedoel je? Kan ik 't helpen dat ik de laatste weken buiten zat?
| |
| |
(plagend):
Ja zeker, je had thuis kunnen blijven.
(haar protest afwerend, dan ernstig en zakelijk):
Nu, ik houd het er stellig voor dat Bert weinig minder dan verloofd is met dat meisje daar!
(wijst naar de kamer waar Rika is).
(betrekt gansch en staat eerst verstomd. Zegt dan diep verbaasd):
Kan 't waar zijn?
(forscher):
Wat zou 'k dat - razend onaangenaam vinden!
(ironisch):
Alleen maar dat?
(langzaam en verslagen):
Het is ook - heel ernstig, - ik weet, het kan een ramp zijn.
Ja, dit is juist wat de firma niet noodig heeft. Nu is een huwelijk natuurlijk niet op de zaken in te richten. 't Zou alleen geweldig jammer wezen.
Is er nog wel wat aan te doen, denk je?
Als alles in orde is, dan niet. Als het is zooals ik vermoed, dan wel.
Je spreekt zoo geheimzinnig....
Met vermoedens moet je voorzichtig zijn. Als zij alleen arm is en van geringe afkomst dan hebben we haar te accepteeren of we het aangenaam vinden of niet. Ik zou me schamen als ik in deze kwestie niet een ruim standpunt wist in te nemen, boven de kleine gevoeligheden van verschil van stand en zoo......
Is dat allemaal niets, vindt je?
Weet je dan iets - anders van haar? Je bent wel erg tegen haar ingenomen, dat zag ik aan je blik naar haar toen je binnenkwam.
'k Heb nooit aan haar gedacht als aanstaande schoonzuster.
Ja, dan voel ik dat ik haar niet wil.
Dat voel ik ook, maar wat bij jou onbewust is, dat is bij mij meer bewust.
(hem gespannen aanziende):
Denk je dat ze niet respectabel is?
| |
| |
(ontwijkend):
Och, ik neem haar nog maar waar, ik ben nog niet tot een vaste conclusie gekomen. En zoolang ik dat niet ben zal ik niets tegen haar inbrengen, ook al komt Bert een of andere keer openlijk met zijn verloving voor den dag.
(in donker nadenken):
Dat is dus de verandering bij haar!
(met spijtig lachje):
En het geluk waarover ze zit te droomen in de afzondering!
Je bent nu tenminste voorbereid. Je zou 't natuurlijk gauw genoeg gemerkt hebben nu je weer geregeld thuis bent en dan had je van de schrik misschien ik weet niet wat voor dols gedaan.
Ik moet nu zeker erg voorzichtig en verstandig doen, nu ik bijtijds op de hoogte ben?
Ik heb liever dat mijn meisje zich niet aan ondoordachte uitvallen te buiten gaat.
(peinzend):
't Belang van ons allemaal,
(overtuigd):
En hij is je veel schuldig!
Je hebt zelf zoo in de zon geloopen, je bent heelemaal verbrand, - en misschien een beetje bijziende wat betreft dit binnenshuis-leven.
(hem ernstig en wat bang aanziende):
Maar Hugo, wat wil je nu eigenlijk ondernemen tegen Bert? 't Is m'n broer, daar moet je wel aan denken!
't Gaat niet tegen Bert, 't gaat in zijn eigen belang.
(peinzend):
't Belang van ons allemaal.
(overtuigend):
En hij is je veel schuldig!
Omdat de firma mijn geld heeft? Dat is een zakelijke band, anders niet. Wat ik nu voor hem denk te doen is vriendendienst.
Maar als je je nu met alles eens vreeselijk gek vergist?
Als deze verloving geen feit is?
Ja, - of, als dat meisje - wèl deugt?
(ietwat spottend):
Dan blijf ik een vriend en compagnon in nood en dood.
(ernstiger):
Maar 't zal anders uitkomen. En dan behouden we Bert op een meer aangename manier.
(Bert komt binnen. Hij kijkt onwillekeurig even naar de ledige plaats van Rika.)
| |
| |
Ben jullie hier neergestreken?
(tot Sofie):
Wat heb jij een kleur. Toch geen kwaad gedaan?
(Sofie's verwarring bemerkende zegt bedaard):
We wachten op Greta Leusden die geschilderd moet.
(haastig):
O, ze komt nog niet.
(druk-vriendelijk):
Bert, kom je aanstonds ook eens op m'n atelier? Ik zal 't gezellig vinden, ik heb je in zoolang niet bij me gehad.
Heb je me soms in gedachte erg verwaarloosd, dat je me nu zoo noodigt?
Nee, ik heb je niet verwaarloosd. Uiterlijk misschien, maar in gedachte zeker niet.
Fie stelt je gezelschap altijd zeer op prijs, dat weet ik.
't Kraakt in onze familie. Maar 't bintwerk houdt nog.
(Bert ernstig aanziende):
Waarom zou 't niet houden? Als jij tenminste geen plan hebt om te breken?
Integendeel.
(Het machinegetik is steeds hoorbaar. Bert kijkt verstrooid langs Sofie en dominee Riebeek heen en verwijdert zich als onwillekeurig naar de richting der zijkamer.)
(dringend):
Bert, ik reken er op dat je komt!
Zeker, 't is goed. Waarom zou ik dat niet doen?
(Hij gaat de zijkamer in. Als hij de deur gesloten heeft kijken de anderen elkaar aan. Sofie gaat peinzend en verslagen op een stoel zitten.)
Zie je 't nou?
(Sofie kijkt in donker nadenken voor zich uit. De machine heeft even stilgestaan, tikt weer door.)
(Mijnheer Losser komt binnen met knipsels die hij in de kastlade gaat bergen. Allen zwijgen even).
(nerveus):
Papa, waarom hebt u nu juist juffrouw Doormans hier gehaald voor deze schrijverij?
Dat heb ik gedaan om de nagedachtenis van je tante Nora die veel met haar op had. Je hebt toch niets tegen dat meisje?
Ik heb niets tegen haar. Maar 't is een heel vrij persoontje en daarom had u haar beter kunnen laten waar ze was.
(bedaard voortgaande met zijn verdediging, terwijl Sofie enkel aandacht is voor het getik in de andere kamer en merkbaar geirriteerd als dat ophoudt):
't Meisje kan heel
| |
| |
wat leeren van dat werk dat ik haar wil laten doen. 't Is een intelligent, ijverig kind.
(nerveus):
Wel mogelijk. Maar de schrijfmachine staat stil op 't oogenblik!
(Dominee Riebeek wendt zich ontevreden en verschrikt tot haar.)
(theatraal):
Ben ik ooit een slavendrijver geweest? Wat voor nieuwe manieren wil je mij aanpraten?
(staat naast Sofie's stoel en zegt dringend tot haar):
Fie, zullen we maar niet liever naar je atelier gaan?
(triest):
Ja, Huug.
(Zij blijft nog zitten. De schrijfmachine tikt weer. Bert komt even de kamer in, let nauwelijks op de aanwezigen, zoekt iets op de werktafel en gaat daarmee terug. Mijnheer Losser heeft dit met opmerkzaamheid gevolgd en er komt eenige bezorgdheid op zijn gezicht. Hij gaat daarop snel, als vluchtende voor zijn gedachten, de kamer uit. Sofie zegt met nerveus lachje tot dominee Riebeek):
Zag je dat? Papa is geschrokken.
(glimlachend):
Ik zag het. Kom mee.
(Ze gaan samen het vertrek uit.
Even later komt Bert weer de kamer in, laat de deur der zijkamer open.)
(tot Rika die nog typt):
Kom nu weer hier, je kunt ook hier werken en 't is daar zoo warm.
(Rika tikt voort. Bert zegt na kleine pauze dringender):
Kom nu!
(verschijnt in de deuropening):
Nog typen moet ik.
(verstrooid):
't Doe ik wel straks.
(zeer dringend met de hand aan haar stoelleuning):
Kom hier zitten.
(doet zijn zin. Zich gaan latend):
Dom van je vader om me hier te halen. Nu zorg jij dat ik haast niets meer doe.
(quasi verstoord):
En denk je dat ze hier geen vermoedens krijgen?
(over haar heen buigend en maar half aandacht bij 't geen hij zegt):
Laat het zoo zijn. Ze worden dan langzamerhand voorbereid.
Als niet de bom bij ongeluk ineens barst.
Dan zou je moeten vluchten. Ergens ver heen. Ver beteekent: een straat of wat van dit huis.
(levendiger):
Maar 't zal niet gebeuren, zoo is de atmosfeer hier niet. Groote ontploffingen hadden er nooit plaats.
Maar ik voel dat nu toch om me heen. Die ontplofbare atmosfeer.
| |
| |
(half verstrooid, half plagend):
In jouzelf schuilt het gevaar. Niet in de atmosfeer.
(zijn toon aannemend):
In mij? Zooals ik nu ben?
Moe en volgzaam. Heelemaal ongevaarlijk.
Moe? Hoe kom je aan vermoeidheid?
Misschien is 't geen vermoeidheid. Ik ben - net als een zwemmer die uit het water wil. Maar 't water is zoo heerlijk en hij glijdt maar weer met de stroom mee.
(zacht, na pauze):
Waarom zou je uit die stroom weg willen? Die stroom is ons geluk en daar voel je je in gevangen.
(droomerig):
En bovenuit en toch er in. Dat zou 'k wenschen. Ik ben er nu te diep in en daarom zeg ik dat ik moe ben.
(zacht):
Je bent niet heel en al tevreden over me, dat is het!
(Rika schrikt even en schudt haar hoofd. Hij gaat voort):
't Is ook jammer, dat ik je hier zoo dood gewoon op kantoor heb leeren kennen.
(quasi overtuigd):
Ja, dát is het wat hapert aan onze verhouding.
(spottend):
Misschien.
(ernstiger):
Als je tante Nora me niet hier beschikt had dan zou je me nooit gevonden hebben.
Als menschen voor elkaar bestemd zijn dan vinden ze elkaar overal.
Je weet wel beter. Je zou mij niet ontdekt hebben vroeger, al liep je tegen me aan, dan nog niet.
Hoe gelukkig dan, dat je hier bent gekomen.
(snel naar hem opziende):
Je wijkt uit!
Welnee. Ik wil graag luisteren als je lust hebt over vroeger te praten. - Ik heb je toch altijd aangehoord - met volle belangstelling!
(lacht even. Zegt wat spottend):
En je zult ook nu weer naar me luisteren - met volle belangstelling?
Je wilt iets een beetje stuk trekken, niet? O ja, je wilt me immers een beetje haten.
(nadenkend):
't Is waar, ik voel dat er ook bij mij wel een beetje haat is waar 't dat vroegere leven betreft.
Dat is 't wat me op elkaar tegen hebben. We haten mekaar's omstandigheden.
(bruusk):
Ik heb niets op jou tegen. Een kind kan nou eenmaal niet helpen waar z'n ouders het heensleepen.
| |
| |
Ouders? Mijn moeder is al lang dood.
(wat bewogen):
Je denkt niet goed over m'n vader, maar ik heb je toch niets - leelijks van hem verteld, - er was voor mij niets leelijks aan hem. Ik heb je niet vaak over hem gesproken maar dat komt juist omdat ik zooveel van hem hield.
(Beide zwijgen even, Rika vervolgt):
Waarom zeg je daar niets op?
(kalm en koel):
O, ik weet het al. Je haat is niet zoo onbestemd als 't eerst lijkt!
(ernstig en teeder):
Vertel nu toch maar en 't zal anders worden.
(stug):
Van m'n vader? Och je weet daar immers toch al alles van.
Hij was een meubelmaker, - een goed werker heb je me verteld en toen werd hij bedrogen en gaf hij zijn vak er aan en zoo raakten jullie aan de zwerf en huurden hier per slot een cafeetje aan de IJkant, waar de verdienste ook al niet veel was. Is dat volledig?
(met een lachje):
Nee, hoe zou dat nu volledig zijn in zoo'n paar woorden?
Zeg dan nu wat ik niet weet.
O, andere feiten zijn er niet. - Maar je kijkt zoo somber!
We zijn nog eens ongeveer zoo blijven steken.
Omdat je toen zoo hard uitviel over mijn vader die je niet gekend hebt.
Dat had ik niet moeten doen, maar 't lijkt mij nu eenmaal dat hij verantwoordelijk was voor 't leven dat jij hebt moeten doormaken.
Ja, dat leven.... Ik wou dat je op een andere manier naar me wou luisteren als ik het daarover heb.
Maar wat wil je dan anders van me dan geduld en belangstelling? Warme belangstelling?
Ik weet niet hoe, maar je woorden staan altijd in de weg.
Ik weet toch al wel veel van je.
Dat je verliefd geweest bent op een ander vóór je mij kende.
Ja, dat heb ik je gezegd.
En ik denk dat je mij soms een beetje minacht terwille van die andere man.
| |
| |
Hoe kom je er bij? Ik minacht jou niet terwille van hem en ook hem niet ter wille van jou.
Heb je hem misschien - nog niet genoeg vergeten?
(lacht even schril. Zegt dan spottend):
Nee, misschien nog niet genoeg.
Ja. Vindt jij het zoo buitengewoon ernstig??
(heftig):
Dat verleden is dood. Méér kan ik iemand toch niet verloochenen dan door te zeggen, dat hij geheel dood is voor me?
Nee, meer verloochening eisch ik niet.
(na pauze glimlachend en aarzelend):
Maar 't is een verward schrift daar binnen in je en ik wil toch in je lezen!
(hem ernstig en vol aanziende):
Wil je dat werkelijk?
(luchtiger):
Er is een lichtzinnige kant aan me, zoo tusschen huilen en lachen in.
(hem waarnemend):
Waar luister je naar?
Niets bijzonders. Maar ze zullen ons niet langer met rust laten. Ze komen hier naar toe.
(Hij verwijdert zich naar de zijkamer. Rika gaat terstond voort met haar werk. Sofie en dominee Riebeek komen daarop binnen, gevolgd door Henk Wiegers, die een bureautje van bewerkt eikenhout op zijn schouder draagt).
(bedrijvig naar rechts gaande):
Zullen we het aan deze kant zetten?
Deze muur is vochtig. Wacht eens. Eerst maar even neerzetten.
(Henk zet het bureautje neer en staat er naast. Hij is sterk gebouwd en ziet er knap, losbandig en niet welvarend uit; er ligt een norsche, soms pijnlijke trek op z'n gezicht, die verband houdt met een moeilijk bewegen van zijn linker-arm)
. Als juffrouw Doormans haar tafeltje wat naar achter wil zetten? Ik heb de ruimte daarstraks gemeten.
(Bij 't hooren van de naam Doormans kijkt Henk ineens naar Rika).
(vaag opkijkend, dan opstaande):
Zeg u maar hoe ver.
(Dominee Riebeek komt bij haar en zij verzetten de schrijftafel. Rika kijkt daarna terloops even naar Henk, ontstelt een oogenblik hevig, maar beheerscht zich. Dominee Riebeek merkt het en let op. Bert komt onderwijl uit de zijkamer en richt zijn aandacht op het bureautje. Rika gaat weer zitten werken. Henk neemt met schuwe blikken de kamer op).
| |
| |
(tot Bert):
De kamer zal te bezet worden.
(spottend):
Ja. Maar Hugo schijnt daar optimist over te denken.
(negeert dit en schuift zorgvuldig Rika's tafeltje terecht. Zegt tot enk):
Zoo. Maar hierheen brengen.
(Henk tilt het meubel met eenige moeite weer op, Rika ziet dit tersluiks met spanning aan; hij draagt het overigens gemakkelijk op zijn schouder en brengt het naar de aangewezen plaats. Dominee Riebeek, Sofie en Bert praten op de achtergrond. Als Henk zijn vracht neerzet, kijkt Rika op van haar werk en naar hem. Op deze wijze is haar gezicht geheel afgewend van de drie anderen. Zoodra het meubel staat, wendt Henk zich plotseling tot haar. Hij toont haar met een duidelijk, heftig en norsch gebaar de gebrekkigheid van zijn arm. De andere drie zwijgen nu en letten op).
(hem strak aanstarend):
Hoe is dat gekomen?
(na een ruwe schouderbeweging kort en met onverschillige hard-klinkende stem):
'n Ongeluk. Schipbreuk gehad. Varen doe 'k sedert niet meer.
(Dan wendt hij zich snel van haar af en kijkt vluchtig even om zich, half stuursch, half beleefd afwachtend wat de anderen nog te zeggen hebben. Domineer Riebeek komt naderbij en kijkt of het bureau geheel naar zijn zin staat, duwt nog een weinig en monstert dan het geheel. Sofie komt ook naderbij, eveneens schijnbaar alleen aandacht voor het nieuwe meubel).
(tot Henk):
Die karwei is alweer opgeknapt.
(Henk gaat terstond naar de deur, tikt beleefd-vluchtig aan zijn pet en gaat heen, dadelijk gevolgd door dominee Riebeek. Sofie zegt verbaasd tot Rika):
Waarom sprak die man u aan? Kende u hem?
(achteloos-zakelijk):
Ja, van vroeger.
Hé. Ik dacht dat u hier haast niemand kende en dan....
(kortaf en koel):
Deze ken ik in elk geval wel.
(Bert beweegt zich onder dit gesprek onrustig en trekt zich terug naar de zijkamer. Sofie kijkt nog even onderzoekend naar Rika. Dominee Riebeek komt terug).
(bruusk tot deze):
Wat was dat voor een man die 't bureau bracht?
Een varensgezel, dat hoorde je hem zelf zeggen. Zoekt nu een betrekking aan de wal, omdat hij een stijve arm heeft. Beviel hij je niet?
Och, een beetje een ongunstig type, vond ik.
| |
| |
Een beetje losbandig. Maar toch niet zoo heel ongunstig. Juist van een soort, dat me bevalt. Iets van te maken.
(Dominee Riebeek en Sofie gaan samen heen. Bert komt dadelijk daarop terug uit de zijkamer).
(haastig tot Rika, die niet opziet):
Zeg, je hebt die man zeker gezien vroeger in dat cafeetje, maar pas op en zeg daar niets van tegen mijn zuster. Geen mensch weet er van dat je daar gewoond hebt en niemand hoeft dat te weten.
(onbewogen):
Welnee, ik praat er niet over.
Vèrpraat je dan nu ook niet. Tante Nora had gelijk dat ze daar een geheim van maakte indertijd.
(rustiger en meer deelnemend):
Heeft die ontmoeting je erg onaangenaam getroffen?
Het deed me natuurlijk terugdenken aan vroeger.
(na pauze):
Maar soms moet je toch een draad stuk trekken die aan 't verleden bindt.
(met donker-vorschende blik):
Heb je zoo vreeselijk veel tegen op die man die hiernet kwam?
Ik denk heelemaal niet aan die man op zichzelf. Maar het type, dat hij vertegenwoordigt, de heele atmosfeer...
(bits):
Nee, dat is niet wat jij gewoon bent.
Wie daarvan houdt dat is Hugo, zooals je hem zelf hoorde zeggen. Die maakt van dat soort graag zijn bekeerlingen.
(ongeloovig):
Lukt hem dat?
Ja, dat lukt hem juist. De geest van zulke menschen past gewoonlijk precies in een gereformeerd doosje, al zien ze er uiterlijk wat weerbarstig uit.
(koel en langzaam na pauze):
Inplaats van me dit allemaal uit te leggen, had je hem beter kunnen helpen daarnet. 't Viel hem moeilijk om dat kastje van de grond op te lichten, zag je dat niet?
(koel en gelaten):
Zeker, dat is zoo. 't Was een onwillekeurig verzuim, maar je hebt natuurlijk gelijk.
(ernstig en een weinig uitdagend):
Ik heb van zoo een gehouden vroeger. Van juist zoo een als hij is.
(haastig):
Je was gebonden aan die omgeving toen. -
| |
| |
En misschien was het toch een andere! Misschien niet zoo'n adspirant-bekeerling als deze!
(koel en afgetrokken):
Misschien niet. - Het is iemand waar ik me nog altijd een beetje aan gebonden voel, al was 't alleen daarom dat hij indertijd veel vriendschap bewees aan m'n vader. Hij bracht bijvoorbeeld veel maats mee en zoo voordeel.
(geërgerd):
Ja, dat ellendige leven ook!
(als voren):
Ik zal je niet kwalijk nemen als dat nieuws, dat ik je nu verteld heb, je te erg afschrikt.
(onthutst):
Het is iets anders! Jijzelf wilt van mij los worden nu. Dat voel ik!
Als je dat zoo voelt dan is dat zoo. En als je weer anders voelt, veel warmer en veel menschelijker, geloof dan dat ik ook warmer en menschelijker ben - voor jou!
(na pauze ontzet en weifelend):
Dat is tè verward!
(snel):
Ik geef niets om het verleden, als 't moet, maar ik wil toch weten hoe je nu bent, nu op dit oogenblik!
(langzamer en verwijtend):
Je voelt je nog gebonden, zeg je. Dat is toch anders dan je me tot nog toe hebt laten weten!
(weer koel en afgetrokken):
Omdat er nu ineens een stroom herinneringen in me boven kwam. Het is slecht tegenover jou, maar ik kan het niet verhelpen.
(bleek en strak):
Ik wil je tijd laten, dat je uit je gevoelens beter wijs kunt worden dan nu.
(Bert gaat heen. Rika kijkt hem na in donker bezinnen. Einde van het eerste bedrijf).
nine van der schaaf
|
|