| |
| |
| |
Dramatische kroniek
Het seizoen nadert zijn einde, en men behoeft geen vervaarlijk pessimist te zijn om te constateeren, dat het een middelmatig seizoen is geweest. Middelmatig ook in dien zin, dat geen enkele voorstelling van het ‘groote’ repertoire als geheel geslaagd is of zelfs tot de beste avonden te rekenen viel: noch Shakespeare's ‘Julius Caesar’ op het Leidsche Plein, noch ‘Oom Wanja’ in de Plantage hebben een peil bereikt, dat het latere herdenken zeer waardevol maakt. Avonden als die waarop men ‘Si je voulais’ en ‘Loyalties’ speelde, blijven de beste herinneringen van het jaar geven.
Het buitenlandsch bezoek leverde Jouvet als Trouhadec op, een goede voorstelling van ‘M. et Mme Un Tel’ en een Engelsch gezelschapje, dat, verkeerd ingelicht, meende eenige weken te Amsterdam te kunnen spelen, zonder meer dan een enkele sterkere acteur, de leider Lloyd Davidson, te tellen.
Er waren eenige experimenten: ‘Improvisaties in Juni’ bij het Vereenigd Tooneel, de ‘Geschiedenis van den Soldaat’, een bezoek van het Vlaamsch Volkstooneel met ‘Tyl’. Het Schouwtooneel bracht als ernstig werk Arzybaschew's ‘Natuurlijke Vijanden’, Else Mauhs zocht voor een groote rol ‘Camelia’, bewerking van Dumas' oude paradestuk.
Wil men de zaken eenigszins principieel bezien, dan blijkt weldra, dat bijna alle betere herinneringen verbonden is met oogenblikken van persoonlijk spel, meer dan met een gave, geheele opvoering: belangrijk voor nieuwe pogingen waren alleen ‘Tyl’ en de ‘Geschiedenis van den Soldaat’ en het merkwaardige is, dat men juist hier meer aan het geheel dan aan bepaalde rollen denkt.
De overtuiging won veld, dat het parool van ‘sterk spel’ nog niet de betooveringsformule is die ons uit de heerschende windstilte verlost: men zag dat bijv. in ‘Oom Wanja’ bij het ‘Nieuwe Tooneel’, de lichtere toets na het zwaardere spel van ‘Blanke Ballast’ etc. niet voldoende kon worden aangeslagen; men zag bij het ‘Vereenigd Tooneel’, dat die toets in Géraldy en Galsworthy wel meester was, hoe men het er weer niet tot een sterke, laat staan Shakespeariaansche heroiek brengen kon. Het zou dan voor de hand liggen, dat men in de Plantage en in den Stadsschouwburg ging specialiseeren op wat men wel bij machte is, maar of die gevolgtrekking gemaakt zal worden blijft een groote vraag. De organisatie van ons tooneelleven, meer dan het tijdelijk peil der voorstellingen, schijnt ons steeds van grooter gewicht te worden, de overtuiging dat een betere verdeeling der spelers op den duur veel tot gelukkige oplossing zou brengen, blijft even onwrikbaar als hopeloos. Want, om een enkel feit aan te stippen: een seizoen dat ons bijna geen belangrijk werk zien liet van Jan Musch, Magda Janssens, Greta Lobo Braakensiek, om slechts die drie namen te kiezen, wijst op gebreken, die dieper schuilen dan een min of meer perfect regisseeren en het spelen van een min of meer interessant stuk.
| |
| |
Men heeft weer gevaarlijke klippen omzeild en financieele schipbreuken voorkomen, de jonger gevormde of gereorganiseerde gezelschappen als het Nieuwe Nederlandsche, maar vooral het Vereenigd Tooneel, zijn beter ingespeeld geraakt, maar dat zijn ook de voornaamste vaste grondslagen die men onder het voortdurend wisselen van het repertoire ontdekken kan.
| |
19. III. Tschechow: ‘Oom Wanja’. Nieuwe Nederlandsch Tooneel. Holl. Schouwburg.
Vermoedelijk is Tschechow in Amsterdam hetzelfde ervaren als Heijermans in New York: een stuk, dat voor alles sfeer eischt, heeft zich onvoldoende kunnen doen gelden, omdat die sfeer nationaal was en niet geheel in den aard van de vreemde vertolkers kan liggen. Stel dat men een Hollandsch koor de ‘Wolga’ zingen doet: vermoedelijk zullen zij de forto's er niet kwaad uitbrengen, maar zullen zij de geslagenheid, de melancholie, het timbre weten te geven van den landsaard? De vrees dat het met Tschechow's werk zoo gaan zou heeft vele gezelschappen doen afzien van een opvoering, Saalborn waagde den greep, hij een niet al te gelukkige mogelijkheid van bezetting, en slaagde niet.
Het is altijd gemakkelijk na zulk een niet-slagen met vermoedens van de redenen aan te komen, maar men aarzelde hier reeds van te voren of de beschikbare spelers voor de rollen pasten, en een verkeerde rolverdeeling is het onherstelbaarste gebrek dat een voorstelling hebben kan.
Mevr. Sophie de Vries' aanleg past niet voor een jonge, mooie, ongelukkig getrouwde professorsvrouw; Carel Veerhof bezit bij lange na niet de schrijnende schakeering voor den drinkenden dokter; Parser, die een zeer knap gegeven Professor Serebriakow maakte, speelde eer Dostojewsky dan Tschechow; en Saalborn's Wanja, goed getypeerd en gevoeld, deed ons toch niet zoo sterk aan, dat men hem voortdurend beleefde. De eerste opzet verontrustte reeds: dit waren meer boersche menschen dan heereboeren; de fel geschilderde zonnebloemen schenen niet in de gedempte stemming van het stuk te passen. Eerst in mevr. Sablairolles' brave oude voedster meende men den toon te hooren die verwacht werd.
Tschechow schijnt in deze landelijke omgeving de doellooze, hopelooze stemming van de Russische intellectueelen vóór de revolutie belichaamd te hebben: een werk vol ontroerend fijne gevoeligheden met een uiterste glimpje van geloof dat het, in zijn melancholieke schemering en schrijnende onrust verlicht, als een kleine lamp voor een moedergodsbeeld. De plaats ontbreekt om uitvoerig te zijn: maar men vraagt zich af of deze sfeer, tenzij meesterlijk herschapen en menschelijk gemaakt, niet wispelturig stemt door haar voortdurende ongelukkigheid. Hevige spelmomenten waren het beste van deze vertolking, de ondertoon ontbrak. Opnamen van Stanislawski's creatie in het Moskousche Kunsttheater toonen ons een geestelijk vermoeide, in het geheel niet zoo uitermate boersch-Russisch gekleede omgeving: een andere opvatting, als deze Amsterdamsche, kon zich niet sterk genoeg doorzetten om haar goed recht van eigen regie-inzicht voldoende te verdedigen. Men had in Serebriakow's late menschelijkheid en Wanja's religiositeit eenige fijne vondsten gedaan. Gered werd de avond evenwel ook daardoor niet.
| |
| |
| |
3. IV. Shakespeare ‘Julius Caesar’. Vereenigd Tooneel. Stadsschouwburg.
Verkade heeft den Julius Caesar waarschijnlijk aaagedurfd omdat het ‘Vereenigd Tooneel’ een aantal eersteplans acteurs bezit als kern van het gezelschap; en omdat men nu eenmaal tenminste één groote klassieke opvoering per seizoen in den eersten schouwburg des lands zien wil. Zulk een kern van eersteplans acteurs is eerste vereischte voor deze tragedie, waarin slechts twee kleine vrouwenrollen voorkomen. Het dienen uitnemende karakterspelers te zijn, want zelden heeft Shakespeare zooveel groote karakters in een stuk opgesteld. Men speelt Hamlet, Othello, Lear, met twee groote rollen; hier dienen tenminste Caesar, Brutus, Cassius en Marcus Antonius de vier steunpilaren te zijn. Twee waren er: Eeren's Caesar in de tweede helft van zijn rol. Van Dalsum's Brutus, twee waren er, streng gemeten niet: Antonius, door Verkade aangegeven, Cassius, door Lobo, naar onze meening, onjuist opgevat.
Eerlijk gezegd: men vraagt zich af of het nog zin heeft de grootschheid van den ‘Julius Caesar’ te betoogen, de fijnheid van ‘Wanja’, wanneer de opvoering ze niet voldoende zichtbaar maakt. Het schijnt, alweer, fataler, dat een groot deel der toeschouwers van oordeel was, dat zulk een stak niet meer ‘voor onzen tijd’ is en het aantal dooden gaat tellen en de heroiek niet meer verstaat - die, trouwens ten tooneele vaak ontbrak - dan dat de eene rol wel, de andere minder voortreffelijk gespeeld wordt. Want dit bewijst, dat de toeschouwer, als hij niet door het spel meegevoerd wordt, schuw is geworden voor elke groote aandrift en middelmatig is ingesteld, op gevoeligheden en bekende gegevens. Men kan hem boven die sfeer van zelfgenoegzaamheid uit spelen, maar wanneer dat, als hier, niet geschied, is het resultaat zijn vaag vermoeden, dat hij gelijk heeft en dat Shakespeare ietwat ‘voorbij’ is......
De voornaamste aanteekeningen op dezen Caesar waren het slagen van Verkade's uitgesproken opvatting om het ‘volk’ een groote rol te geven, wat de inzet, waarin het, bedwongen elementaire kracht, zich direct gelden deed, scherp deed zien. In de forumscène verkreeg men echter niet de sterkere spanning op even goede wijze, de laatste volksscène in de razernij met Cinna mislukte en werd later...... gecoupeerd. Een gecoupeerde opvatting!
De optocht met Caesar mislukte evenzeer. Eerens gaf hier een te afgeleefde heerscher, zijn latere Caesar, blijft het hoogtepunt van den avond. Cassius, de jaloersche, de schrale, werd een te romantische en vooral te theatrale figuur, Lobo's erkende gaven deden ons enkel spanning van spel, geen gestalte zien.
Geeft de eerste helft van den Julius Caesar de groote karakters, in de tweede helft moeten ze reeds volkomen geteekend staan, wil men er het groote gebeuren verder tusschen zien afspelen. Het tempo is hier snel, onherroepelijk, geladen: de Leidsche Plein-schermutselingen op het slagveld misten dat, op enkele schoone groepen en standen na. Schermers en dansers, behalve tooneelspelers worden hier gevraagd.
Zulke korte notities zijn uit den aard onrechtvaardig voor vele bereikte oogenblikken, men is tenslotte dankbaar den ‘Julius Caesar’ weer langen tijd met zich om te dragen, ook met de indrukken van een half geslaagden avond. Maar het is zeer de vraag of de algemeene toeschouwer er zulk een indruk van over houdt
| |
| |
en meer dan een vage onrust mee naar huis neemt. Hij leest Shakespeare immers niet. Hij ziet wat hij ziet: en hij zag zooveel niet, af half!
| |
Buitenlandsche gezelschappen.
Lloyd Davidson, een fijn en vaardig kluchtspeler - in ‘Collusion’ geeft hij een kwartier stil spel van aangeschoten gentleman en boeit iedere seconde - was met zijn troepje na het ‘Everyman's Theatre’ ons eenige Engelsche bezoek in vele jaren, een bezoek dat verder weinig gunstigen indruk maakte, maar evenwel, vooral door den leider, vermoedens gaf van den beschaafden toon die dit tooneel te bezitten heet.
De Fransche gasten waren onvergelijkelijk beter: men kreeg inderdaad twee der beste Parijsche voorstellingen sinds langen tijd.
‘M. Trouhadec, saisi par la débauche’ is vrijwel voorbeeldig voor Romains drogen, intellectueelen humor, die een vondst keert en wend, uitwerkt en schakeert, maar weinig creatief is en een stuk nimmer veel stuwkracht geeft.
Jouvet's oude heer, honderden malen gespeeld en daardoor wellicht ietwat koud van spel geworden, blijft in iedergeval technisch een meesterlijk stuk werk en na vele half geslaagde rollen is het reeds een lief ding zulk spel waarin alles teekenachtig en scherp is, onder oog en te krijgen. Te meer waar omgeving en samenspel op hoog peil stonden.
Amiel's ‘M. et Mme Un Tel’ is een van die succesvolle en fijnzinnige huwelijkscomedies, zooals de jonge Franschen er meerdere geschreven hebben: helder, menschelijk, inzichtelijk en met een gegarandeerden afloop. Men zag er een zuivere jonge vrouwenrol van Andrée Pascal in, een koude, vast en raak gevormde jonge minnaar en egoïst van Lagrenée, een oudere man met gaaf, hartelijk en waarachtig gevoel van Constant Rémy. En ook hier bleek, dat men ons van Fransche zijde een goedvoorbereide opvoering gaat waardig keuren, waaraan het vroeger nog wel eens haperde: samenspel en verzorging stonden op hoog peil.
| |
27. II. ‘Geschiedenis van den soldaat’. Kring Kosmos. Stadsschouwburg.
22. III. A. v.d. Velde: ‘Tyl’. Vlaamsch Volkstooneel. Groote Schouwburg, Rotterdam.
8. III. M. Mohr: ‘Improvisaties in Juni’. Vereenigd Tooneel. Stadsschouwburg.
‘Tyl’ en de ‘Geschiedenis van den Soldaat’ hebben tenminste dit gemeen, dat het pogingen zijn tot een andere wijze van tooneelspelen dan de gebruikelijke, zoowel in tekst als opvoering. In beide gevallen grondvest men het gegeven meer in de verbeelding dan gewoonlijk en streeft men er naar om het werk een eigen zelfstandigheid te geven; niet, als bijv. in Loyalties, een gecomprimeerd ‘leven’, maar een gecondenseerd stuk tooneel. En in beide gevallen was de speler vrij van belemmerende psychologische voorschriften en vrijwel in staat uit
| |
| |
eigen middelen te scheppen zonder aan een bepaalde nabootsende figuur gebonden te zijn.
Ramuz' ‘Histore du Soldat’ is, - o eeuwig bewijs dat het moderne zoo vreemd niet behoeft te groeien als men het wel eens zaaien wil, - een geschiedenis verwant aan den stijl van de ‘Moord van Raamsdonk’, zooals ze op een klein kermisje nog wel eens te zien is: geschilderd doek met de historie in twaalf tafereelen naast en onder elkaar en een voordrager die er, met zijn stok naar wijzende, de coupletten zingt.
Alleen is het geschilderd doek hier een tooneel met menschen en de historie een berijmd volksverhaal.
‘Tyl’ is een tekst die van weinig belang schijnt, maar Joh. de Meester kansen geeft ze in revue-stijl te verwerken, te caricaturiseeren, te acrobatiseeren, te dansen, te zingen. Ook hier dus een grijpen naar populaire middelen en een streven om ze dramatisch intenser en met meer beteekenis te gebruiken.
De moderne Russische invloeden (Meyerhold) worden openlijk erkend en zijn overigens in stellage-bouw, costumeering en regie ook duidelijk genoeg waarneembaar.
Zijn deze pogingen niet meer op vorm als inhoud gericht? Zoeken zij het eenvoudige, primitieve, vitale, niet uit een laatste grilligheid, meer uit wispelturige beuheid van complicaties en bestaanden vorm dan uit waarachtige aandrift? Laat men die ongunstige mogelijkheden in rekening brengen, waarom niet. Een poging tot vernieuwing berust altijd eenigszins op beuheid van iets anders.
En waarom zou men hier de mogelijkheden der toekomst reeds nu weer gaan afwegen en wikken, inplaats van maar liever te volstaan met opgave van de redenen waarom deze wijze van tooneelspel ons liever is dan andere wijzen.
Deze historie van den soldaat was zeker nog lang niet perfect gespeeld: ze is veel minder artistiek, veel minder opzettelijk. Men kan zich J. de Meester als voorlezer meer als de uitlegger bij de ‘Moord van Raamsdonk’ denken: nog minder declameerend, meer direct geïntresseerd; in den toon van zijn laatste helft. Maar de hoofdzaak is, dat de dingen hier gebeuren als op een kinderprent: men ziet ze spelen, ziet ze muziek vinden; de kunstmatigheid is, als men even wil nadenken, oneindig veel eerlijker en openlijker als bij bijv: ‘Loyalties’ of iets van dien aard. Men ziet dat het er vaak niet opaan komt of bijv. de soldaat óf de voorlezer den tekst zeggen: als hun handeling maar samen gaat; of de musici of de duivel den toon aangeven, als er maar gang in komt. Muziek en dans, de verwaarloosde tooneelelementen komen hier weer terug in hun oude rijk: een terugkeer die ons als hoopvol feit tenslotte meer ter harte gaat dan het resultaat van zulk een eerste pogen onder moeilijke omstandigheden. En zoo is het met ‘Tyl’: men stelt het doel boven den uitslag. Want dit streven is niet, als veel ‘expressionistisch’ tooneel troebel en overladen met half-chaotische gedachten: de tekst is daar niet vrij van, maar de lijn van het spel is helder en scherp. Nader bezoek van het Vlaamsch Volkstooneel zal ons gelegenheid bieden uitvoeriger op een en ander terug te komen.
Vergelijkt men er de ‘Improvisaties in Juni’ mede, dan vindt men daar opmerkelijk goed werk van Kloppers en Van Dalsum bij een half symbolische, half aanstellerige overdrijving van onderwerp, een overlading met gedachten, die niet tot tooneelvorm komen.
| |
| |
De dichter, die in de ‘Geschiedenis van den Soldaat’ een frank en kleurig werk deed - Nyhoffs uitstekende vertaling bewaarde het zoo - is in ‘Tyl’ en de ‘Improvisaties’ van geringe waarde, en het valt op, dat in de laatste jaren tooneeltechniek, ensceneering en speelstijl allen meer gepresteerd hebben tot vernieuwing dan hij. Groeit de tooneeldichter meestal uit een reeds bestaand sterk tooneelleven, of kan hij het in het leven roepen? Een steeds duidelijker feit is het, dat men op hem wachten moet voor de toekomst veel hoopvoller wordt en dat hij toch tenminste weer belangstelling voor tooneel zal moeten krijgen voor er iets verandert. Men zou, op hoop van zegen, opdrachten moeten gaan geven, voor nieuwjaarsrevues, dansspelen, scenario's, aan hen, die er in Nederland voor in aanmerking komen, men zou een groep tooneelkunstenaars en schrijvers bijeen moeten brengen, een kern vormen van eigen nationale krachten: dat is de oude les van alle tooneelexpirimenten, die hier bij ‘Tyl’ en de ‘Soldaat’ reeds eenigszins begint in toepassing te geraken.
J.W.F. WERUMEUS BUNING.
|
|