Groot Nederland. Jaargang 24(1926)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 490] [p. 490] Verzen De propagandist Op de markten en de pleinen Zoekt de makker naar de zijnen, Zoekt naar zielen, die verstaan; Tot de krotten en de kluizen, Waar verschraalde paupers huizen, Is zijn levend woord gegaan. Aan verstarde stugge koppen Komt zijn luide leuze kloppen, Brengt hij 't licht der rede weer; In vergrauwde grove zinnen Laat hij nieuwe klank beginnen, Wekt hij nieuw en goed begeer. In verdwaasden en gedweeën, Die hun slavenplichten deeën Stil en stom naar 's meesters gril Om zijn rijkdom te vermeeren, Wekt hij 't goddelijk begeeren Dat het Kommunisme wil. Aan verworden moede menschen, Die een valsche vrede wenschen Met een beetje beter loon, Stelt hij heel de schrille schande Van de knechtschap met haar banden Scherp, meedoogenloos ten toon. [pagina 491] [p. 491] Aan de twijfelaars in duister Toont zijn woord de trotsche luister Van den tijd die komen gaat; En hij leert de sloopers werken Aan kazernes en aan kerken. Aan den bouwval van den staat. Eén na één, bij 't stadig pogen, Komen zij, met felle oogen, Rond de roode vaan geschaard; Heden één, en morgen and'ren....... Iets is langzaam aan 't verand'ren, Iets is groeiend op de aard! Op de markten en de pleinen Zoekt de makker naar de zijnen. Zoekt naar zielen, die verstaan; En hij vindt er ruw verstooten, Die zich hadden dichtgesloten, En toch, langzaam opengaan. De vroomheid dezer De vroomheid dezer, die niet bidden, Niet bidden als in vroeger tijd, Is stilzijn, stilzijn in het midden Der rustelooze eeuwigheid. Zij luistren, peinzende gebogen, Naar wijsheid die het Leven spreekt. En in hun groeit een groot vermogen, Dat juichend uit hun woorden breekt. De vroomheid dezer, die gelooven In 't stuwen van een kracht die leeft, Die niet is van een god daarboven. Doch in het Al zichzelven geeft, [pagina 492] [p. 492] Hun vroomheid is verandring willen, Verandring, die het Al verricht; Hun vroomheid is de wereld tillen In sfeer van schoonheid en van licht. De vroomheid dezer, die beminnen Het zich herscheppend Albestaan, Is vroomheid, die na diep bezinnen, In zich de schoonheid ziet ontstaan. Zij rijzen op en dragen machtig Hun schoonste zelf de wereld in Bij allen strijd dit schoon indachtig; Zij weten van hun strijd den zin. De vroomheid dezer, die niet buigen Voor oude machten, lang gevreesd, Is onophoudelijk getuigen Van 't groeien van den nieuwen geest. Want dezen, die de wetten eeren Die groeien uit d'oneindigheid En harmonie met haar begeeren...... Hun vroomheid is Opstandigheid! frits tingen Vorige Volgende