| |
| |
| |
De uitvreter Tragi-comedie in drie bedrijven
Derde bedrijf.
Décor als van vorige bedrijven. Het is middag. De zon schijnt de kamer in. Anderhalve maand na het tweede bedrijf.
(komt haastig en angstig op door de linker deur. Hij draagt een zeer rijke kamerjas, gaat op de divan zitten, kijkt onrustig naar de deur, steekt eene cigaret aan, rookt een paar halen, luistert naar de deur, doet haastig het raam open, gooit de cigaret naar buiten, wuift den rook weg en gaat weer zitten.)
(door de deur links, zeer geprikkeld):
Ben je nou ook weer hier? Kan men geen kamer meer binnen komen zonder dat jij ze onveilig maakt? Wat zit je nou hier? Wat moet je nou hier?
(is nauw merkbaar bij hare binnenkomst ineen gedoken, kijkt haar nu even angstig aan, staat half op, timide):
Waar moet ik dan anders heen, als je me daar weg plaagt. Maar ik zal wel......
(gedurende de volgende scène wordt zij voortdurend nerveuser, snauwend):
Je hebt weer gerookt.
(schuift op de divan even achteruit, iets kinderlijks):
Nee, nee, neem me niet kwalijk......
(staat op en gaat een pas terug).
(kijkt op den vloer, waar hij gezeten heeft):
Je liegt natuurlijk weer. Daar ligt asch. Hoe kom je aan dat geld?
(valt moedeloos op de divan terug en trekt de schouders op).
(uitvarend):
Hoe lang moeten we jou tegenwoordigheid nog dulden, zeg, he? Het zit me tot hier!
(wijst op haar hals).
U hebt het toch goed gevonden, dat ik hier bleef totdat Letta komt.
Ja, als die juffrouw niet langer op zich zou laten wach-
| |
| |
ten dan een maand en als jij haar idioot vertrek voor mijn vereenigingen aannemelijk zoudt maken.
Nou, dat heb ik toch ook geprobeerd.
Geprobeerd, ja, met een briefje, dat stom was en de verkeerde uitwerking had. Het eenige, dat je gedaan hebt, is de zaak, die ik per slot van rekening toch zelf moest opknappen, moeilijker te maken.
(wanhopig):
Ik kan het niet meer. Twee maanden geleden zou zoo iets een handomdraaien voor me geweest zijn. Dat weet je zelf. Maar alles wat hier gebeurd is, dat maakt het me onmogelijk, dat heeft mijn kracht voor die dingen gebroken......
(alsof hij pijn aan zijn hoofd heeft).
Ik kan er mijn aandacht niet meer toe bepalen, ik kan nergens anders meer aan denken dan aan Letta
(staat op, angstig, half huilend).
En als ze nou niet terugkomt, Stel, ze is al een halve maand over tijd, als ze nou niet terugkomt?
(venijnig):
Dat zou me plezier doen, haha! Ik hoop het. Ik voel er niets voor om dat schepsel ook nog onder ons dak te nemen, al is het maar voor een kwartier. En hoe vlugger ook jij ophoepelt, hoe liever het me is. Ik heb het je al dikwijls gezegd, dat ik van je walg. Maar je karakterloosheid gaat zelfs zoover, dat je dat niets schelen kan.
(met angst haar star aankijkend):
Ja... je hebt zoo iets al dikwijls gezegd. Dien avond van het bal is het begonnen en nu ben je al zes weken zoo...... sar je me de eene kamer uit, de andere in...... O, als ik iets terug kon doen, maar na alles wat hier gebeurd is......
(opvliegend):
Wat nou, wat hier gebeurd is? Wat nou? Dat is nu de tweede maal, dat je zinspeelt op dien eenen afgrijselijken avond in mijn leven, dat ik me vergeten heb, dat ik me vergooid heb aan den eersten den besten slampamper, aan den eersten den besten klaplooper, ploert!
(schrikt van dat laatste woord, forceert eene beheersching).
Nou ja...... dat is gebeurd. Dat is voorbij. Daar denk ik niet meer aan.
(in terugsarring):
Op het feit, dat je je maar een avond vergeten hebt, zou ik me in alle geval maar niet beroemen. Als die ploert niet trouw gezworen had aan eene andere vrouw......
(in hysterische lach):
Hahaha! Trouw gezworen! Zoo'n schooier aan zoo'n dievegge, aan zoo'n bedriegster, die allang een
| |
| |
ander heeft, die je al lang vergeten heeft, die je al lang bedrogen heeft, al lang, al lang, zeg ik.
(opstaande):
Nu zal ik je eens een ding aan het verstand brengen, Stel. Telkens als ik zoo bij de menschen......
(slikkend):
Goed, inbrak. Telkens behandelden de menschen me na een paar weken, als een hond, die ze de deur niet uit wilden trappen, omdat hij niet wist, waar anders heen, iets wat ze ten lange leste dan toch maar deden.
(met haat-genot):
Dat is toch niet meer dan je verdiende loon. Wij ook hadden je er al lang uit moeten gooien. Waar dien je voor? Waarom ben je hier op de wereld? Je kent niets, je weet niets. Je eet en drinkt en slaapt maar in ons huis. Je loopt maar in kleeren, die van ons zijn, die wij betaald hebben. En als ik er niet een stokje voor gestoken had, he, dan had Jos je nog telkens geld gegeven ook. Hoe kom je aan die cigaretten? Heb je dat geld, uit onze portemonaie gestolen? Als je je brood niet met je hersens verdienen kunt, als je aan niet anders meer denken kunt dan aan die slet, dan moet je je kost maar ophalen met je lichaam, met kachels poetsen en vloeren schrobben! Uitvreter!
(terwijl de tranen hem in de oogen springen):
Hahaha! Dat staat nog te bezien, wie uitgevreten wordt, jullie of ik! Want waar ik dan ook inbrak, nergens werd mijn macht en moed zoo kapot geslagen als bij jullie vrouwen hier. Ik kan niet meer denken als vroeger, ik kan niet meer praten als vroeger. Het is alsof een dikke domme prop van stopverf in mijn hersens zit.
(met even iets van de vroegere kracht):
Lach niet, God heeft mij verlaten en spreekt niet meer door mijn mond. Dat voelen jullie en daarom zijn jullie niet meer bang voor me, daarom schimpen en schelden jullie me, zonder dat ik iets terug kan doen. Maar ik raad je aan dat Letta niet te doen, want per slot kan ik nog slaan om haar heiligheid tegen jullie gespuug van vuil te behoeden. En jou in het bijzonder zal ik nog eens iets zeggen. Als ik op eene andere manier, met mijn lichaam dan kachels poetsen, hier de kost verdiende, zou jou dat veel aangenamer zijn. Dan zou je smeeken en bidden om me hier te houden in plaats van me weg te sarren. En zoo ver af is die mogelijkheid niet, Stellaatje, het kost me een woord en al de weer opgekomen zedelijkheid van jou is naar den bliksem.
| |
| |
Maar al had ik Letta nou geen trouw beloofd, dan nog was het bij dien eenen keer gebleven, want ik ben niet van je gediend, versta je, niet van je gediend!
Dat lieg je, schooier, dat lieg je! Want al trachtte je me dat in de laatste weken nog zoo beleedigend te laten voelen, ingevlogen ben ik daar geen oogenblik. Dacht je, dat ik niet gezien had, hoeveel moeite het je kostte om die juffrouw trouw te blijven. Dacht je, dat ik niet begreep, waarom jij iederen avond, als wij alleen thuis waren, telkens toevallig eene boodschap had? Je durfde niet alleen bij me blijven! Hahaha! Je durfde niet! Ik heb nooit geloofd, dat die beroemde eed van jou aan die nobele Letta meer dan een zoen van een ander waard was. Ha, als ik een keer, een keer 's nacht gekomen was, dan had je die heele heilige op tijd van een zoen vergeten, op tijd van een zoen zeg ik, hahaha! Stumper!
(venijnig):
Ik ben blij, dat je ten minste toegeeft pogingen gedaan te hebben om dien eenen avond door meerderen te laten volgen.
(met felle haat, buiten haar zelf):
Ja, ja, al was het maar om die slet, om dat dier te krenken, te sarren, zooals ze mij dat gedaan heeft!
(scherp, sarrend):
Och, och kom, alleen om Letta?
(als een furie):
Nee, schooier, nee! Ook om iets anders! Van minuut tot minuut heb ik het in je gezicht willen smijten! Van uur tot uur heb ik het opgekropt! Tot ik er gek van werd, gek van werd! Maar het is niet om wat je denkt! Nee, nee! Dat niet!
(feller, op het krankzinnige af).
Ik zal het je zeggen! Ik wou, dat je er blind van werd! Ik wou, dat je er van stierf! Ook omdat die eene keer niet zonder gevolgen gebleven is!!
(ten hoogste verbaasd):
Wat zeg je?
(in een hysterischen aanval):
Om een moord te begaan! Om een moord te begaan! Om je de oogen uit te rijten, schoft! Om je de keel dicht te knijpen. Schoft! Schoft...... Om...... Om......
(zakt in elkaar en valt flauw).
(Stella is terzijde van de tafel op den grond gevallen, hij staat achter de tafel. Hij begint geluidloos te lachen, dan hard, harder tot hij losbreekt in een waanzinnige lach, die eindigt in een schrille kreet):
Ah! Nooit heeft er een mensch bestaan zoo belachelijk als ik als vader!
Er wordt gebeld.
| |
| |
(stopt met een schrikschok zijn lachen, stapt achteloos over Stella heen, gaat af door deur rechts, komt even later terug met een telegram, leest haastig):
Kom je om drie uur halen.
(schreeuwt met zijne armen krampachtig in de lucht zwaaiend).
Letta! Letta!
Jos. komt op door deur links.
(in tegenstelling met Stella heeft Jos iets rustigs, soms zelfs iets waardigs, toch over alles heen de verdrietige berusting in verloren illusies):
Wat gebeurt hier?
(verbergt angstig het telegram, emotieloos):
Ze is flauw gevallen.
(knielt begaan bij Stella neer):
Och...... Kun jij niet even helpen?
(emotieloos):
Kunnen wel, maar ik wil niet.
(in een berustende zucht):
O...... ja......
(gaat of).
knielt bij Stella neer, streelt even haar hoofd, zet haar op een stoel).
(met een glas water, brengt Stella bij):
Kom, kom, kind, ik zal je naar je kamer helpen.
(springt in volle angst op, ziet rond, kijkt naar den Uitvreter, klemt zich aan Jos. vast, wijst op hem):
O, Jos, Jos. Hij moet weg, die man, hij moet weg, hij moet gauw weg!
(barst in huilen uit).
(troostend, leidt haar af):
Ja, ja......
(heeft hulpeloos toegezien, leest dan weer het telegram, zoent het, valt van verrukking in een stoel):
Goddank, Goddank.
(heeft het telegram weer weggestopt, luchtig):
Te plotselinge en te sterke gemoedsbewegingen.
Heb jij haar weer geplaagd?
Ik? He? Als er iemand in de laatste weken plaagt, ben ik dat nu toch deze keer eens niet.
Ja, Aristiede, dat is ook heel begrijpelijk. Voor mij is je tegenwoordigheid iets anders......
(glimlachend).
Wij hebben samen een verleden, niet? Maar voor haar ben je een vreemde en dan heb je die zaak van hare vereenigingen en het vertrek van Letta zoo schandelijk bedorven...... als ze dat zelf niet in orde gemaakt had...... en je weet hoe het haar tegen staat te liegen......
| |
| |
(smalend):
Och, dat valt mee. Trouwens je hoeft haar niet alleen de schuld te geven. Ook jij heb me doen voelen, dat ik iedere brok brood hier als een bedelaar in mijn mond stak.
Niks, maar jongen! Die waanwijze, quasi hooge air, waarmee je langs me loopt, is onuitstaanbaar om niet te spreken van je kleingeestig gedreig, dat je me wel hier kon houden als je dat wou, maar dat je nu niet meer wilt en dergelijke aardigheden meer.
(glimlachend):
Ja, jongen, ik kan er toch niets aan doen, dat ik al mijn illusies in jou verloren heb.
Daar kun je wel iets aan doen, want die heb ik je toch niet gegeven, die heb je je toch zelf gemaakt. Daar ben je zelf verantwoordelijk voor.
(gaat zitten):
Het is goed, dat we de eindstreep zetten onder onze rekening en dat wij ons beider verleden af maken. Jij zult misschien geruster hier weg gaan. In alle geval zal ik geruster hier blijven, want als we alles uitgesproken hebben, zul je niets van me mee nemen.
(met iets angstigs):
Eerst wou je me alleen maar niet meer hier houden. Begin jij er nu ook op aan te dringen, dat ik weg ga?
Ja, dit is de laatste dag, Aristiede. Het kan zoo niet langer, je hebt gehoord wat Stella zei. En ook ter wille van mezelf wordt het tijd, want wat je zoo even over mijne illusies zei, dat is waar. Eerst vond ik je erg gemeen, maar ik heb lang over alles nagedacht en ik weet nu, dat jou niets te verwijten valt. Het is nooit jou bedoeling geweest om me meer te geven dan waar ik volgens jou recht op had in het leven. Je hebt dus gelijk in je bewering, dat het niet billijk is jou de consequenties te doen dragen van iets, wat je niet bedoelde. Dat is de eerste rede, waarom je vandaag weg moet.
(gaat ernstig en achterdochtig bij haar zitten):
Wat zijn dat voor consequenties? Van af het vertrek van Letta heb je daarop gezinspeeld, als iets dat groote macht over me hebben kon. Je hebt het om doen groeien als een groot geheim, dat boven en om me en overal hier in huis is, dat iedereen weet, behalve ik.
Dat is de tweede reden waarom je vandaag nog weg moet, arme Aristiede. Eerst dacht ik, dat jij de eenige op de heele wereld was, die mijn geheim weten moest. Maar dat is veranderd, doordat
| |
| |
ik er over nagedacht heb. Nu ben jij de eenige, die het niet weten mag.
En waarom dan niet, in Godsnaam?
Terwille van mij niet en terwille van het geheim zelf niet.
Ja,...... ik...... uh......
Kijk, Aristiede, jij hebt je vergist. Diep in mijn hart had ik toch op veel meer recht in het leven dan jij dacht...... O...... zoo oneindig veel meer. En dat recht heeft zich geheel en al buiten jou, ja zelfs tegen jou wil in het geheim vervult. Daarom moet het buiten en tegen jou blijven. In het begin, toen ik het ontdekte, toen wist ik niet wat te doen van wanhoop. Toen zag ik in een huwelijk met jou of verdrinking of zoo iets de eenige oplossing. Toen was ik het nog niet waard, want dat soort oplossing was een dwaasheid. Maar geheel alleen door en in mezelf heb ik het langzamerhand leeren aanvaarden, op prijs stellen. Ik ben er nu zelfs al een beetje gelukkig om en ik zal dat nog veel meer worden. Zoo is het mijn eigendom, eenig en alleen, en zul jij er geen deel aan hebben, zelfs niet door het te weten.
(valt in zijn stoel, verwezen):
Ik...... ik begrijp niet......
(opstaande, droevig):
Zie je wel, jongen, dat je nu nog niet weet, waaruit mijn geheim bestaat, dat is zoo'n droevig bewijs, dat ik er goed aan doe met je er buiten te houden, hoe graag, hoe dolgraag ik ook anders gewild had, toch nog, mijn arme Aristiede.
(streelt zijn hoofd).
(trekt zijn hoofd weg):
Goed, ik ga!
Je moet niet denken, dat ik wreed ben of zoo iets. Ik weet heel goed, dat de eenige reden is, waarom je hier wilt blijven, dat je niet weet waarheen en wat te doen en dat Letta nog niet hier is. Maar je hoeft niet te gaan als een arme zwerver, die geen stuk brood en zelfs geen dak heeft. En Letta, die is wel te vinden. Alles is te verhelpen met geld. Je mag alle mooie dingen, die je met zoo'n plezier gekocht hebt houden en meenemen en hier zijn duizend gulden.
(met iets droevigs):
Dank je. Die heb ik niet noodig. Letta komt straks
(geeft haar het telegram).
(terwijl de tranen haar langs de wangen loopen):
O... Dat is heel gelukkig...... ik...... ik ben heel erg blij voor je.
(dof, wendt zich af):
Dank je.
| |
| |
Pauze.
Wil je dan die duizend gulden toch maar niet nemen? Het moet zoo naar voor je zijn, dat je ook blij moet wezen, dat ze komt, omdat je dan onderdak en eten hebt.
(stroef):
Nee, zij heeft eene zaak. Daar ga ik werken. Dan verdien ik mijn onderdak en eten.
(droevig):
O, ja... dat is iets anders... Hoe laat komt ze?
Wees maar niet bang, lang zal ik hier niet meer blijven. Ze moet dadelijk hier zijn.
(glimlachend):
Daar vroeg ik het niet om......
Pauze.
Doet het je toch een beetje pijn, dat je hier weg gaat?
(schril):
Nee...... het doet mij altijd pijn als ik ergens weg ga.
Pauze.
Jos. staat afgewend naar het raam, de Uitvreter naar de straatdeur.
(gaat naar haar toe, legt zijn arm om haar schouder):
Jos...... zou je me toch maar niet zeggen, wat dat geheim van van je is?
(kijkt vol liefde naar hem op, bijna huilend):
Jongen, het spijt me zoo verschrikkelijk. Je zoudt het niet kunnen dragen, omdat je er niets van voelen of begrijpen zoudt. En alles zou weer verkeerd loopen. Wij passen immers toch niet bij elkaar, mijn jongen, mijn lieve goeje jongen.
(verbergt haar gezicht tegen hem aan).
Weet je, Jos, wat het leven zoo moeilijk en droevig voor me gemaakt heeft? Dat ik van ieder, die ik ooit ontmoette, zelfs van mijne stervende ouders afscheid nemen moest met de woorden, wij passen immers toch niet bij elkaar. En heel mijn leven zal ik van ieder mensch wel zoo weg moeten gaan, want die hulp van mij?...... Dat advocaatschap van kwaje zaken......? Och...... Ik zocht een medemensch...... een maar en ik vond hem nooit. Ik kan niet alleen in het leven. Dat kan geloof ik niemand. En daarom kan ik niet zonder Letta. Zij is de eenige uitzondering. Daarom hou ik zoo verschrikkelijk veel van haar, van haar die komen gaat, mijn kameraad in het leven
(heft haar hoofd op).
Jos...... Letta zal er wel niet boos om zijn...... wil je mij nog een zoen geven?
(knikt glimlachend door hare tranen heen, hij zoent haar. Dan neemt zij zijn hoofd tusschen hare handen):
Overal, waar je
| |
| |
zoo bij de menschen geweest bent, zullen ze je wel gehaat en veracht hebben, gemeen gevonden hebben, als je weer weg ging. En je zult er wel veel onder lijden, dat je dat allemaal zoo doet en dat de menschen zoo zijn. Maar het kan je op je verder leven, op oogenblikken dat je vertwijfeling erg pijn doet, misschien helpen als je weet, dat er toch een mensch is geweest, die van je gehouden heeft en waar je niet slecht maar goed aan gedaan hebt. Denk dan aan mij. Wij zullen elkaar wel nooit meer terug zien, maar jij hebt mijn leven van tevergeefs zijn gered. En ik ben je dankbaar... voor alles... vooral voor dat wat je niet bedoelde... mijn leven lang... Hoor je het, Aristiede, hoor je het?
(neemt hare handen):
Je hebt gelijk. De menschen haatten en minachtten mij altijd en ik heb er nog nooit een ontmoet, die me geen dief en een ploert vond. Dat komt omdat ik de waarheid niet zeg, maar ze hen ondervinden doe. Hij, die de waarheid zegt en der menschen schuld en boete laadt op zijn gemoed, dat is de heilige apostel. Hij, die der menschen zonden komen doet over hun eigen hoofd, dat is de ploert en de duivel. Zij zijn gelijk, want eens komen ze toch allebei aan het kruis. En geen moeder, zelfs niet een die toch maagd gebleven is, kan hier de redding brengen. Dat kan alleen de vrouw. En daarom zal ik niet meer twijfelen, omdat ik haar macht erkend heb. Letta neemt mij levend af van het kruis. En ik redde zoo slechts twee menschen van den ondergang. Letta en dan jij...... dat is veel.
(maakt zich los):
Ja, ja...... kom, nu moet je gaan pakken, al je mooie dingen voor de nieuwe reis, want ook voor jou komt nu de groote liefde.
(de armen jubelend in de lucht):
Ja, ja, nu komt ook voor mij de oplossing, de vervulling van mijn bestaan, dat is de vernietiging van mijne eenzaamheid!
(achterwaarts naar de deur links).
Zwakke bliksem en verre donder.
(stijf van schrik):
Onweert het?
(kijkt naar de lucht):
Ja...... in de verte......
(forceert zijn schrik tot een lach):
Hahaha, het onweerde ook toen ik kwam...... weet je nog?
Het regent al...... Jullie moeten maar een taxie nemen!
(onrustig):
Ja, ja, dat moeten we doen.
(af).
| |
| |
(gaat zitten, staat eenige tellen voor zich uit. Dan komt Stella op, zeer nerveus, roodgehuilde oogen).
Jos, hij is boven, hij is boven, Jos!
(even verbaasd):
Ja, natuurlijk is hij boven. Wat zou dat?
(gejaagd, telkens naar de deur kijkend):
Nee, niets, maar ik was plotseling zoo bang met hem alleen boven. Je mag me nooit meer met hem alleen laten in het huis, hoor, hoor je?
(met onderzoekende aandacht):
Maar kind, wat doe je angstig en gejaagd. De laatste twee weken is dat al zoo. En het wordt met den dag erger. Wat heb je dan? Wat is er dan?
(met sidderende stem):
Ja, ja, ja, stil maar, stil maar. Wat...... wat doet hij boven?
(opstaande):
Pakken natuurlijk.
(haar zakdoek verscheurend, telkens naar de deur kijkend):
Pakken? Wat pakken?
(in sterke angst, plots roerloos):
Waarom zijn koffers?
Omdat hij weggaat straks.
(met groote oogen, roerloos, behalve haar schuddend hoofd):
Nee...... nee...... hij mag niet weg...... hij kan niet weg!
(in spanning even gebogen):
Waarom niet, Stella!
(angstig, smeekend tegen Jos.):
Omdat...... omdat ik niet weet, wat ik zonder hem beginnen moet...... omdat...... omdat ik gek, gek word.
(in angstige voorvoeling):
Stella,...... heb jij iets met......?
O God, Jos, ik kon er niets aan doen! Ik kon er niets aan doen! Ik ben zoo slecht geweest, ik ben zoo slecht geweest.
(in ontzetting):
Dat is......
(huilend op een stoel):
O...... was ik maar dood, was ik maar dood. Ik...... ik...... en mijn kind.
(haar in angst vastgrijpend):
Nee, nee, Stella, dat toch niet, dat toch niet?
(knikt huilend ja):
Ochot, ochot!
(voor zich uit):
Groote God......
(trekt dan in, droevige berusting de schouders op).
Wat kan het hem schelen...... Hij doet de menschen de zonden doen, waar zij hun heele leven naar hunkerden...... En waarom zij dan niet......
(jammerend):
Ik kon er niets aan doen! Dat bal had me zoo opgewonden. Ik wist niet wat ik deed.
| |
| |
(met groote open oogen, kan van emotie bijna niet spreken):
Welk...... welk bal......
(even bevreemd):
Dat gemaskerd bal......
(in volste ontsteltenis):
Toen...... toen......?
(jammerend):
Ochot, ochot, ja, ja.
(valt in haar stoel):
Toen zwoor hij trouw aan Letta...... Toen...... toen...... Dan is hij toch een ploert!
Groote pauze.
(in bevreemding):
Jos?... Jos?... Wat is er?... Jos!
Niets......
(met een geruststellend gebaar):
Later...... veel later......
Een auto rijdt buiten aan.
Goddank...... Daar is ze......
(beheerscht zich).
Daar is Letta...... die komt hem halen...... Droog je tranen...... je hebt hoofdpijn.
(Stella wendt zich beschaamd en snikkend af).
(in de deur rechts. Zij is buitengewoon kostbaar gekleed. Rijke bontmantel, iets te opzichtige hoed, lichte zijden kousen, groene schoenen met goud borduursel).
Goeje middag samen. De deur stond aan en ik dacht, ga maar naar binnen. Is Dickie er nog?
Ja, hij heeft je telegram gekregen en is aan het pakken. Ik zal hem roepen.
(Af. Onder het voorbijgaan stoot ze Stella aan, die afgewend nog te snikken stond).
(beheerscht zich, draait zich om, knikt verlegen):
Gaat u zitten.
Dank je wel
(doet zoo, Stella eveneens).
Pauze. De regen gutst tegen de ruiten.
Ja...... de tijd van het jaar, he?
Pauze.
(kijkt rond):
Er is hier nog niets veranderd, he?
Nee...... er is hier niets veranderd.
Pauze.
Ja, ik heb een beetje hoofdpijn, ziet u.
(even uitbundig, iets ordinairs):
O, mensch, schei uit. Gisterenavond ik! Alsof mijn kop barsttè. Ik had nog al een stevig glas wijn gedronken, ziet u. Ja, dat brengt het vak mee.
(verlegen lachend).
Ja, het is wat gek, he, dat ik hier in dat huis en zoo tegen
| |
| |
u dat zeg, he, maar het is nu eenmaal zoo. En je kan er niks aan doen, dat is het ellendige, niets! Een van mijn vriendinnen neemt antipirine. Dat ga ik nu ook doen. Aspirine geeft mij ten minste niks meer. En jij?
(even bang en timide):
Nee, aspirine helpt mij ook niet.
Pauze.
Je bent toch nog altijd bij de vereenigingen, he? Ja, ik was wel wat plots weggegaan toen.
Nou ja, ik zeg maar een mensch zijn lust een mensch zijn leven. En jullie hadden me immers toch vrij gelaten. Maar mijn woord heb ik gehouden. Ik compromiteer jullie niet. Ik werk in eene andere stad.
(niet goed begrijpend):
O...... dat is aardig van u......
Het wordt loodkleurig donker.
(met koffers. Zeer deftig met overjas gekleed, achter hem Jos. Laat koffers vallen, spreidt de armen uit, in hijgende verrukking):
Letta! Letta!
(joviaal, steekt hem een hand toe):
Dag Dickie, dag vent, hoe gaat het met je jongen?
(zoent haar hartstochtelijk):
Letta! Letta! Goeie, lieve engel!
(afwerend):
Zachtjes an, Dick, zachtjes.
(legt haar arm in de zijne, kijkt triomphantelijk naar Stel en Jos.):
Wat een span, he?
(even verlegen met de situatie):
Uh...... Nou...... heb je afscheid genomen? Mijn auto staat voor.
(zoent haar weer):
O, Letta, Letta heb je een taxi genomen?
(even verwonderd):
Taxi? Nee, mijn eigen wagen.
(bekijkt haar van onder tot boven, zonder haar los te laten):
Je eigen wagen?......
(laat haar los):
Verdien jij dan zooveel met die zaak? En wat ben je rijk gekleed.
(met iets kinderachtigs):
O, kerel, hoeveel ik verdien weet ik zelf niet. Dat wordt een van jou werkjes, te tellen, hoeveel we binnen slepen.
(met beginnende ontsteltenis gaat hij een pas ach-
| |
| |
teruit. Jos. is in volle oplettendheid een pas korterbij gekomen, Stella is achteruit gegaan, Letta en de Uitvreter achter de tafel. De beide anderen aan weerszijden):
En wat is dat dan nou voor een zaak?
Maar dat weet je toch. Dat heb ik je toch gezegd, toen ik wegging.
(in stijgende ontzetting):
Nee...... dat heb je juist niet. Je wou alles alleen besluiten en doen als eerste daad van je zelfstandig en beter ik.
O ja, dat is waar ook. Nou herinner ik het me. Hahaha, dat was die zwaar op de handsche tijd, he, van het ik en de persoonlijkheid en de twee zielen, die in elkaar opgingen en van de ideale vrouw en zoo.
(hare schouders optrekkend).
Hoor 's, ik heb gedaan wat jij me geleerd hebt. Trouwens geleerd hebt, ik wist het allemaal al wel en zonder jou zou ik ook mijn weg wel gevonden hebben. Maar jij hebt me dien weg zoo dikwijls voor oogen gesteld omdat je het zoo goed zeggen kon. Alles voor je zelf en niets voor anderen. Onafhankelijk, het raakt niet hoe en van dat er tusschen eene maagd en eene vrouw van het leven geen verschil was. Nou ja, ik heb dat allemaal niet onthouden, zooals jij dat zoo mooi zei, maar ik heb het in praktijk gebracht en sta nu met twee voeten in het leven. Ik weet wat ik wil en ik verdien ze. Aan mijn lijf geen ik-polonaise meer.
(Jos. en Stella staan roerloos. De Uitvreter staat als verstard Letta aan te zien, die verbaasd van de een naar de ander kijkt.)
Groote pauze.
Nou, ja, wat staan jullie me daar nou aan te gapen. Ik heb toch met jullie niks te maken. Het gaat hem hier toch alleen maar om Dickie en die vindt toch alles al lang goed.
Groote pauze.
Sta me daar nou niet zoo aan te gluren! Jullie hebben mijn leven verpest!...... Haha, ja, dat wil zeggen, jullie hebben me duurder gemaakt, dan wanneer ik bij mijn moeder gebleven zou zijn...... O,...... ik snap het...... moeten jullie geld?
(gooit taschje op tafel).
Hier! Daar zitten 4000 gulden in. Meegenomen voor het geval. Heb ik voorzien, hoor. Is zijn onderdak tegelijkertijd betaald. Wij kijken niet op 1000 piek, wat jij, Dick?
(met sidderende stem, overigens roerloos):
Wat is dat voor een zaak?
Maar Dickie, dat begrijp je nou toch wel. Nou, ja, wat
| |
| |
geneer ik me voor die kwezels. Ik ben......... nou ja......
Even komt er beweging in Stel en Jos. Zij kijken nu naar den Uitvreter.
(er is van de uitwerking dier woorden niets anders te merken, dan dat hij even in elkaar schokt).
(Bliksem zonder donder.)
(verwonderd):
Wat is het nou? Deugt het nou weer niet? Als we een beetje handig zijn en onze principes van het niet te nauw nemen volhouden, dan zijn we binnen twee jaar steenrijk...... Nou ja, hoor 's...... je moet dat nou niet zoo erg opvatten. Je hoeft me alleen maar te chaproneeren en zoo en je bent buitengewoon geschikt er voor, anders was ik trouwens niet teruggekomen.
(bijna onhoorbaar):
Ga weg!
(verontwaardigd):
Ga weg? God, man, je weet niet wat je weggooit. Jij met je voorkomen en je manieren, jij die zoo goed... nou... praten kunt...... Nee, daar denk je dat heer een plezier te doen. Er zijn er honderd, die er naar likken.
Nou ja, daar hoef je zoo'n kapsones niet voor te maken.
(telkens luider en sneller, naar haar toe gaande, langzaam):
Ga weg! Ga weg! Ga weg! Weg!! Weg!! Weg!!!
(loopt geschrokken achteruit):
O...... God......
(gilt en loopt snel af).
Ah!!
(als een wild beest snelt hij haar na, zij gooit nog juist de deur voor hem dicht, waar hij onder een onmenschelijke kreet met zijn hoofd tegen aan smakt. Hij bonst met zijn vuisten en hoofd tegen de deur).
Jos! Jos!
(zij snellen naar den hoek fond linkerwand).
(kreunt van niet te bevredigen haat):
Moord! Moord!
(draait zich om, leunt met den rug tegen de deur, in waanzinnige haat, tegen Jos. en Stella, die in volle angst bij elkaar bescherming zoeken)
......Nou moeten jullie er aan gelooven! Nou moeten jullie kapot!
(snelt naar haar toe).
(de emotie is hem echter te sterk, voor de tafel zakt hij in elkaar en valt met zijn gezicht op den grond. Na eenige tellen
| |
| |
richt hij zich op een arm op, schreeuwt):
Menschen! Beesten! Is het nou dan genoeg! Beesten! Beesten!!
(stompt met de vuisten op den grond, zijn geschreeuw gaat over in ongearticuleerd gekrijt, dat eindigt in een hartstochtelijk gehuil, dan richt hij zich aan de tafelpoot op. Hij huilt niet meer. Staart voor zich uit met groote droefheid).
Letta...... dat was de laatste hand die wuifde...... dat was de laatste mensch uit mijn wereld......
(met tranen)
Nee...... nee, menschen, wij passen immers toch niet bij elkaar......
(staat wezenloos op en gaat achter de tafel, angstig, op een krankzinnige toon, plukt aan zijn mond, stoot in zijn oogen, kijkt rond).
Wat moet ik nou doen? Waar moet ik nou heen?......
(bekijkt en betast zijne kleeren).
O, ja,...... ja, ja......
(loopt naar de deur links, wijst op Jos. en Stel, die elkaar omarmd tegen de divan staan)
O, zijn jullie er ook nog......
(op de toon van, dat komt er van)
......Ja, ja......
(glipt door de deur af).
(vol angst):
Wat gaat hij doen?
(laat Stel los):
Stil, ik weet het niet. Maar we...... we kunnen hem zoo niet laten gaan. Zoo zonder geld en in dat weer en niet te weten waarheen. O, God!
Nee, nee, zoo kunnen we hem niet laten gaan.
(Hij heeft de rijke kleeren uit en is in het plunje van het eerste bedrijf. Men ziet aan zijn blooten hals en borst, dat hij geen ondergoed aan heeft. De cape sleept hij over den vloer).
Zie zoo......
(in een krankzinnige kordate dreigende toon):
En nou...... nou zal ik...... hehe......
(staat voor het raam, ziet den regen tegen de ramen kletsen, bevoelt zijne armen op een kinderlijk huilerig angstige toon)......
Wat moet ik nou doen?...... Waar moet ik nou heen......
(tot voor de tafel gekomen, angstig):
Aristiede...... ik
(Draait zich hijgend om, houdt zich aan de tafel vast).
Op oogenblikken, dat de vertwijfeling erg pijn doet,...... denk dan aan mij......
(ziet haar met tranen in de oogen aan, wijst haar niet te kunnen denken).
(duwt hem een bankbiljet in de hand).
(bekijkt het geld, begint te snikken, harder en harder, tusschen zijn huilen door):
Moeder...... waarom heb je me het leven gegeven, als ik toch niet weet wat er mee te doen......
| |
| |
Een harde donder kraakt buiten.
(draait zich half om naar het raam, het hoofd schuddend):
Nee, Jij...... ......Jij bestaat niet.
(smeekend bijna voor zich heen): Als dat zelfmoordplan nou maar ernst kon worden!...
(rond ziende, bang)
......Wat moet ik nou doen?...... Waar moet ik nou heen?......
(bekijkt zijn hand met het geld, laat het geld er uit op tafel vallen, gaat naar de deur, doet die open, de wind giert naar binnen, met een wijdsch en toch hulpeloos gebaar):
Het leven is erger dan de pest!
Een harde verre donder.
Ja...... ja...... ik hoor het wel...... ik kom!
(stort zich naar buiten).
(Jos. en Stella hebben in angst bij elkaar gestaan bij de deur rechts. Zij zijn hem gevolgd tot bij de tafel, aan weerszijden waarvan zij nu staan. Zij kijken naar het raam).
Eenige tellen, nadat de Uitvreter weg is, flitst een felle bliksem. Het raam wordt blauw verlicht en men ziet hem op het kozijn zitten, geleund tegen het raam, de cape over een arm. De bliksem slaat even zijn schaduw over de tafel.
Vlak daarna weer een felle bliksem, zonder donder.
Men ziet hem als een bezetene met de handen aan het hoofd wegvluchten.
(draait zich om, achter de tafel, voor zich uitstarend):
Daar is een mensch aan verloren gegaan...... Dat is alles......
EINDE.
a. defresne
|
|