| |
| |
| |
| |
Literatuur
Franc. L.B. Berkhout, ‘Ludovicus. De tragedie van een verlorene’. Met houtsneden van Pieter den Besten. - Rotterdam, W.L. & J. Brusse's Uitgevers-Maatschappij. 1924.
Een historie met een nogal romantisch gegeven, dat evenwel met tamelijk veel soberheid is verwerkt. Een misdadiger, voor wien meegevoel wordt gevraagd, komt als model bij een schilder; die hem uitbeeldt in het gewaad van wie eens door hem is vermoord: een monnik. De schilderij wordt, na bekroond te zijn op de tentoonstelling, door het model - die niet wist, dat hij zóó afgeschilderd zou worden - vernield. Aan 't slot plots een kijkje op Rome, waar de schilder na dit geval heengereisd is. Een kijkje, dat er een beetje los bijhangt.
Trouwens het geheele verhaal verraadt, vooral naar zijn compozitie, een onervaren toegrijpende hand. Een blijkbaar jong auteur heeft hier een gegeven, dat fijnzinniger aangevat, wel iets bijzonders had kunnen opleveren, 'n klein beetje verknoeid. Wat veel gebeurt, en niet al te erg ‘zonde’ is. Hij heeft blijkbaar wel besef van de elementen, die hier moesten dienen: heeft bijvoorbeeld eenmaal een - alweer: te vluchtige - poging tot uitbeelding van een vizionnairen droom gedaan; van den vizionnairen droom, die het wezen van zijn held is. Maar de scherpe notitie ontbreekt in dien droom - al komt er wel telkens 'n enkel raak woord in voor -; en méér in de uitvoerige realistiek, waarmee het eigenlijke verhaal ietwat te ruim is aangekleed. Als daar zijn: het prettig geklets van 'n meisje-modelletje en dergelijke. De held-misdadiger is voorts vaak te litterair in zijn woorden. Kortom: het is allemaal 'n beetje naïef en onbeholpen; deze heele schrijverij zit te veel in de verf, naar taal en compozitie. Maar de auteur is frisch en hupsch; als hij zich verfijnt, kan hij eens een goed boek schrijven.
J.W.
| |
L. Ali Cohen, Reflexen. Amsterdam, Em. Querido, 1925.
Het sonnet is - de, trouwens niet muurvaste, afleiding van ‘canzonetto’ ten spijt - vrijwel het tegenovergestelde van een liedje. Het is een pose. Het zingt niet; het is een - kort! - recitatief; - (met, intusschen, o, wèlke mogelijkheden van zoete cantilene vleugjes in de strakke vouwing van zijn golfslag!).
Het sonnet - Ja, men kan toch waarachtig van ‘het’ sonnet spreken; maar eindeloos zijn de emotioneele mogelijkheden. De dichter Ali Cohen, die een bundel van niet dan sonnetten geeft, geeft daarin óók verzen, en vele, die wel zóó weinig koel zijn, als ‘het’ sonnet toelaat, wel zoo lyrisch als de beperkte spanning en viering gedoogt. Toch zijn ook dat wel sonetten; maar met telkens
| |
| |
bijna volkomen de bekoring van het lied. Het is grenslandcultuur, tusschen twee poëtische gebieden geworden... Men zegt, dat grenslandgeestesleven het schoonste is....
Ziehier dan de twee vers-typen van zijn (sonnetten-) bundel: 1e. een reeks zeer strakke beeldjes; 2e. een voortgaande lyriek, waarbij de afpaling in sonnetten aandoet als een adem-beperking, die naar borst-verwijding doet verlangen. Maar toch, zij 't gekapt in korter ademtogen, vol schoonheid is.
Ik kan het niet helpen, dat overpeinzingen over den vorm zich na de lezing van deze - voortreflijke - verzen opdringen. De dichter Ali Cohen kan dit helpen - (als iemand 't helpen kan -); en wellicht verhelpen.
Maar intusschen gaf hij in die verzen, waarin vorm-en-inhoud een waarachtige eenheid zijn, en óók in die andere, veel verrukkelijk moois. Dit gezegd van meer dan drie vierden van den bundel. Er zijn ook gedichten, waar de klank alleen.... klinkt, ja rammelt; zonder diepte, zonder klaarheid zelfs. Dit is het verleidend gevaar zijner vaardigheid. Maar hij hééft eigenschappen, ja hij heeft veelal wèl de sobere ingehoudenheid ook, die van den echten dichter zijn.
J W.
| |
J.C. Mollema, De Berggeest van Mendanang. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, z.j.
Een zeer romantische verhaal zonder litteraire aspiraties, naar ik meen en hoop, maar heel ernstig bedoeld. Het verheerlijkt eigenlijk den arbeid, het strevende dadenleven in dienst van eenig ideaal, desnoods de ontginning van tinmijnen. Op die wijze kan, als de gelegenheid gunstig is, zelfs het leven eens cenvoudigen zakenmans heilig worden door zijn doelstelling, die voorloopig het dividend voorbijziet. Er staat gezellig veel in dit boek, het gaat over gansche geslachten: een door het leven bitter ontgoochelden Vader, die in de tinexploitatie een wedergeboorte van energie en dadenlust vindt, en een Zoon, die van zijn vader vervreemd en ongekend, lang na diens dood zijn heldenziel ontdekt en gelijke paden vervolgt. Beiden echter ontmoeten hun antagonist of tegenspeler in den berggeest van Mendanang, die aan tinexploitatie beslist een broertje dood heeft. Een berggeest is machtig en beide tinbegeerders leggen het loodje. Maar het kapitaal is nog machtiger en verdrijft tenslotte den berggeest en exploiteert het tin en werpt dividenden af, waar de helden bovenvermeld zuiver van gespeend bleven. Dit alles wordt met hoogen romantischen ernst geboekstaafd en laat aldus niet na - gebed, als 't ware, in beschrijvingen van tropische natuur en menschen - in ons een gevoel te wekken van het brandend-hevige leven der Europeanen en het somber-fatalistische, indolente bestaan des Oosterlings, in hun beider wisselwerking, zegenrijk en noodlottig, maar immer wereldwijd gescheiden.
F.C.
| |
Johan Theunisz, Vloed. Uitgev. Mij. ‘De Gulden Ster’. Amst. z.j.
Al is dit niet een eersteling in proza, het scheelt dan toch niet veel, zoo men tenminste ‘4 dansstudies’ meer tot de poëzie dan tot het proza rekenen mag. En als ‘eersteling’ heeft het boek zijn verdienste, en vooral recht op toegeef- | |
| |
lijkheid. De verdiensten zijn, dat het er ‘überhaupt’ is, dat de jonge auteur zooveel figuurtjes naast elkaar vermocht op te stellen en in zijn verbeelding te doen marcheeren, dat hij een compositie, een verwikkeling, een verhaal kon maken, dat zich tamelijk wel lezen laat. Terwijl dan de toegeeflijkheid te pas komt voor het onbeheerschte, ongevoelde, bravourachtige en voor het totaal gemis aan sfeer. Als de heer Theunisz schrijft van ‘een gillende razernij zwiepte zijn denken’, dan is dat blijkbaar zoomaar een blind slaan naar de juiste formuleering, een machtelooze rhetoriek uit gemis aan geduld en kunstenaarsconscientie. En als hij b.v. beweert dat ‘Jelle's schater daverde.... tegen de oude gevels òp, die opschrokken uit hun onverschilligheid’, dan is dat ten eerste heel leelijk van taal en ten tweede weer rhetoriek, want ongevoeld en ongezien. Hij heeft die gevels niet zien schrikken. Van deze soort dingen nu staat het boek vol. Het bedoelt voortdurend stemmingen en beelden te suggereeren, en krijgt dat maar heel zelden gedaan, omdat zijn taal geen klank heeft of rechtuit valsch klinkt, als in dat citaat. Tenslotte blijft er toch nog wel iets van beelding in sommige figuren en eenige goede milieuschildering. Een groot bezwaar tegen dit soort verhalen is dat Alie Smeding hetzelfde zoo magistraal en volledig gedaan heeft. Johan Theunisz kan voorloopig nog niet concurreeren.
F.C.
| |
Dr. Herman ten Kate, Over Land en Zee. Zutphen, Thieme & Co., 1925.
Een boek met reisbeschrijvingen van een wereldreiziger. Het zijn populair bedoelde reisbeschrijvingen, want het deel wetenschap (anthropologie, ethnologie, folklore, sociologie en wat dies meer zij) is lang geleden al in wetenschappelijke tijdschriften gepubliceerd. Doch het meer persoonlijke en ‘dichterlijke’ bleef achter en wordt hier ‘den gemeenen lezer’ aangeboden onder twee weemoedige motto's, die, men weet niet juist waarom, van leed en vergankelijkheid spreken. Want de fragmenten reisjournaal, die volgen, zijn meerendeels doodnuchter van feiten en observaties. En wat er aan ‘stemmingen’ en ‘indrukken’ geboekt staat, is nergens bezwaarlijk of gevaarlijk voor onze zielerust.
Dr. Herman ten Kate, die ook medicus is, heeft zoowat overal gereisd: in 't verre westen van Amerika, bij de Lappen, in Algiers, in Ceylon, in Japan, in ons Indië enz. enz. en hij is gewis een hoogstmerkwaardig man, die ‘de wetenschap’ in vele opzichten van dienst is geweest. Het kan haast niet anders, al meent zijn vriend, de heer Joh. Snelleman, bitterlijk anders, of Dr. Ten Kate is een vermaarde en geëerde figuur in de wereld der internationale wereldreizigers en als zoodanig is het een eer met hem kennis te maken.
Doch het blijft een onaangename waarheid, dat men meer heeft aan een mensch mèt verbeelding, die naar Broekersloot gaat, dan aan een dito zonder, die in Kamschatka gereisd heeft. En Dr. Ten Kate, hoe voortreflijk overigens, heeft weinig verbeelding en kan ons maar zelden laten meereizen. Tengevolge waarvan zijn reisboek dan ook wel een beetje vervelend is. Er zijn plaatjes van Ceylon en Japan bijgevoegd.
F.C.
|
|