Grimbergse oorlog
(1852-1854)–Anoniem Grimbergse oorlog– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
[Deel 1]De Grimbergsche oorlog.
| |
[pagina 2]
| |
Van goeden ridderscappe mede.Ga naar voetnoot11
Sere misdoen dese consteneren,Ga naar voetnoot13
Die hem met dichten generen,Ga naar voetnoot14
Dat sy suffen brenghen voirt,Ga naar voetnoot15aant.
Die noyt ghesien noch gehoirt
En waren, noch en gescieden niet,
Daer sy die lieden, dat wel wiet,
Versuft met maken achter straten;
20.[regelnummer]
Ende sy te dichten hebben gelaten
Vraye geste, die waerheyt was,Ga naar voetnoot21aant.
Van den hertoghe, sijt seker das,
Die Godevaert metten Barde hiet:
Die ierste hertoghe, ic liege u niet,
Die in Brabant oit regneerde.Ga naar voetnoot25
Na dat my die cronike leerde,
So hieten sine vorders gravenaant.
Wert dese hertoghe in Brabant
30.[regelnummer]
Van den keyser, sy u becant.Ga naar voetnoot30
Die selven maecte hertogheGa naar voetnoot31aant.
Bi den rade der Heren hoge,
Die bi den keyser waren daghelijc,
Ende diene lief hadden sekerlijc,Ga naar voetnoot34
Overmits sire doeghet wille,Ga naar voetnoot35
| |
[pagina 3]
| |
Die in hem was lude ende stille.
Selve die keyser minden mede,Ga naar voetnoot37
Dat toonde hi hem tot meniger stede,
Gelijc ghy hooren sult hier nae
40.[regelnummer]
In't oirloghe, als ic verstae,Ga naar voetnoot40
Dat tusschen den hertoghe GodevaerdeGa naar voetnoot41
Was endoic den heren waerde
Van Grimberghen, die sekerlike
Machtich waren ende rijcke
Van grote lande in dien tyde,
Dat omtrent hem wide ende side
Met sconen beempden was gheleghen.
Sy hadden menighen coenen deghen,Ga naar voetnoot48
Die Grimbergen hoirden toe,Ga naar voetnoot49
50.[regelnummer]
Dair sy den hertoghe doeGa naar voetnoot50
Met oirloghden, alse ic u sal
Segghen, om dat hy woude van alGa naar voetnoot52
Grimberghen overheere wesen,
Ghelijc ghy hier sult horen lesen,
Eer dit boec compt ten eynde toe.
Hoirt ende swyget, dat bid ic u,
Dat u allen ghebenedieGa naar voetnoot57
Gods moeder Sinte Marie.
| |
[pagina 4]
| |
Wilen waren van ouden tidenGa naar voetnoot59
60.[regelnummer]
Die van Brabant van rechter zidenGa naar voetnoot60
Comen, ende van rechten arde medeGa naar voetnoot61
Uit dien van Troyen, dats waerhede,
Daer sy af waren geboren,Ga naar voetnoot63
Alsoe ghi hebt mogen hoeren:
Soe was een hertoghe in Lothrike,Ga naar voetnoot65
Die yerst grave was sekerlike
Ende van den lande, dat wel wet,
Dat daer omtrent gelegen was.
70.[regelnummer]
Haer lant van hem, sijt seker das,Ga naar voetnoot70
Hielden van Grimbergen die heeren,
Van Edinge, van Hoerne, die in eren
Leefden na haer weerdichede;
Ende so hilden van hem mede
Haer lant die heren van Gaesbeke.
Dese heeren, daer af dat ic spreke,Ga naar voetnoot76
Hielden goet ende oic leen
Van den hertoghe al gemeen;
Dier was, also ic u sal doen bekant,
80.[regelnummer]
Een deel graven in Brabant.aant.
Doen die stadt van Troyen mit gewelt
Van den Grieken wert gevelt,
| |
[pagina 5]
| |
Ende verborrent huys ende sale,Ga naar voetnoot83
Ende doot geslagen altemaleGa naar voetnoot84
Wat mens vinden conste in de stadt,
Vloen al ute om dat;Ga naar voetnoot86
Coninge ende oic graven,
Die met hem voerden vele haven,
Ende menich vrome edelman
90.[regelnummer]
Ontvloen met scepen van dan,
Ende quamen al ongeloghen
Al de zee neder getoghen.
Een der Heeren sekerlike
Quam alsdoen in Vranckerike
Met vele sire man: al te hantGa naar voetnoot95
Trac hi aen hem al dat lant,
Ende wert daer af overheere.Ga naar voetnoot97
Een andre partye voer voert meere
Van den Romeynen op den Rijn,aant.
100.[regelnummer]
Ende besaten, als't was in schijn,
Al dat lant van daer omtrent,
Ende maicten met ghenent
Enen coninc van machte,Ga naar voetnoot103
Comende van Hectors geslachte,
Die dat lant inhielt met gewelt
| |
[pagina 6]
| |
Tusschen der Masen en den Scelt.
Den heren ginct so lanc so bat,
Soe dat sy wonnen al gader dat
Tusschen hem lach ende Vranckerike,
110.[regelnummer]
Daer crone droech geweldelike
Een van Hectors naeste neven,
Die in't lant oic bleef verheven.
Van Vranckerike ten Rine toeGa naar voetnoot113
Bleef 't land den Romeynen doe;
Sy worden heren van den lande,
Ende sy maecten allerhandeGa naar voetnoot116
Van Hectoers geslachte herenaant.
Machtich ende ontsiene seere
Tusschen der Scelt ende Haspeguwe.Ga naar voetnoot119
120.[regelnummer]
Si gaven hem oic name nuwe;
Van Lotrike hieten sine hertoghe,
Die regneerde sonder oirlogeGa naar voetnoot122
Stilt hy die t'Antwerpen es geseten.aant.
Noch hetet Lotrike, na mijn weeten,Ga naar voetnoot124
Metten lantscape, sijt gewes,
Dat daer toe horende is.Ga naar voetnoot126
Alse dese hertoge sterfGa naar voetnoot127
Sijn sone 't hertogedom verwerf,
| |
[pagina 7]
| |
Dien hy achter hem liet doe,Ga naar voetnoot129
130.[regelnummer]
Ende bleef hertoghe al toe,
In weet al hoe menighe jaer.
Doen hy sterf bleef daer naer
Een sone die scone was.
Hy trac ane hem, sijt seker das,
Vele lants, also ic u bediede.
Tien tiden warent al heyden liede,
Die van Troyen daer waren comen.
Een heylich man, heb ic vernomen,
Bekeerde al 't lant van Vrancrike;
140.[regelnummer]
Ende een ander dies gelike
Bekeerde 't lant van opten Rijn,
Soe dat al gader wert kerstijn,Ga naar voetnoot142
Die yerst ongelovich waren;
Dus hoir ic't ter waerheyt openbaren.
Alse die hertoge van LoterikeGa naar voetnoot145
Kersten eens wert sekerlikeGa naar voetnoot146
Metten anderen, es wel saenGa naar voetnoot147
Dit hertoghedom voert gedaen
Emmermere, so dat quam
150.[regelnummer]
Totten vijften heere loofsamGa naar voetnoot150
| |
[pagina 8]
| |
Na den yersten hertoge, als men leest,
Die heere in Lotrike hadde geweest.
Dese was goet ridder ende stout,
Ende trac ane hem met gewout
't Lant van Brabant, dat cleyne was;
Want die heren, sijt seker das,
Daer af, hieten Princen doe;
Maer dese bewaudedet alsoe,Ga naar voetnoot158aant.
Dat by namen een graefscap hiet,
160.[regelnummer]
Ende hielt, als een coene diet,Ga naar voetnoot160aant.
Brabant met vaster hoede.
Hy dwanc daer toe met stouten moede
Syne ondersaten daer in 't lantGa naar voetnoot163
Dat sy moesten al te hantGa naar voetnoot164
Van hem ontfaen goet ende leenGa naar voetnoot165
Ende sijn man worden; ochte neen,aant.
Hy ontgoedese oft sloechse doot.Ga naar voetnoot167
Dus worden sijn man, cleyn ende groot,Ga naar voetnoot168
Al die in Brabant waren geseten:
170.[regelnummer]
Des was een, doe ic u weten,
Van Grimberge, die stoute heer,
Die ontsien was herde seer
Ende mechtich ende rijcke;Ga naar voetnoot173
Nochtan moeste hy sekerlijcke
| |
[pagina 9]
| |
Van hem ontfaen lant ende goet.Ga naar voetnoot175
Soe moesten oic, des sijt vroet,Ga naar voetnoot176
Van Gaesbeke die heeren beyde
Ende van Edinghen, dat's waerheide,
Ende met die here van Hoirne.
180.[regelnummer]
Dese heren wale geboirne
Moesten ontfaen haer goet, haer lant,Ga naar voetnoot181
Van den hertoge van Brabant,
Ende dit wast ierste dat hem mede
Menich here manscap dede,
Ende hielden hair leen, also ghy hoirt,
Van den hertoghe rechtevoirt
Van Lotrike, die mede bekant
Graven waren in Brabant,
Tot dat Kaerle bleef ghevaen,Ga naar voetnoot189
190.[regelnummer]
Alsoe ic u sal doen verstaen,Ga naar voetnoot190
Die hertoge was in LotrikeGa naar voetnoot191
Ende grave in Brabant desgelike,Ga naar voetnoot192
Ende van den aldernaesten oireGa naar voetnoot193
Van Vrancrike, als ic 't verhoere.Ga naar voetnoot194
Alse die hertoge was gestorven,Ga naar voetnoot195
Die 't lant van Brabant verworven
Hadde, ginc't, na der waerheit,Ga naar voetnoot197
| |
[pagina 10]
| |
Emmer vast voert gereitaant.
Van den enen opten anderen daer,Ga naar voetnoot199
200.[regelnummer]
In weet al hoe menich jaer,Ga naar voetnoot200
Dat opten hertoge Karle quam,Ga naar voetnoot201
Die oem was, als ic vernam,
Van Vrancrike sconincx vri.Ga naar voetnoot203
Ene dochter so hadde hi,
Die bi namen Gereberch hiet.
Dese hertoge Kaerle, ic liege u niet,Ga naar voetnoot206
Was mechtigher vele in sinen jaren
Dan dandre die vore hem waren,
Die beseten hadden 't rike;
210.[regelnummer]
Dese Kaerle dwanc sekerlikeGa naar voetnoot210
Sine ondersaten harde sere.
Doen geregeert hadde dese here
Lotrike ende Brabant voirwaer,Ga naar voetnoot213
In weet al hoe menich jaer,
So sterf de coninc van Vrancrike
Sonder kynt, ende ghelike
Bleef crone en 't lant al
Opten hertoge, groot ende smal,
Ja, Vrancrike al te male;
| |
[pagina 11]
| |
220.[regelnummer]
Want hi oem was, wet wale,
Des conincx, die daer bleef doet.
Doe ginghen die heren clein ende groot,
Die waren daer die coninc sterf,
Ende ontboden te diere werfGa naar voetnootV. 224
Kaerle, sijt seker das,Ga naar voetnoot225
Die van Lothrick hertoge was,
Ende grave, dat wel wet,
Van Lovene ende Bruessele met,
Dat hi quame ontfaen 't lant
230.[regelnummer]
Dat hem bestorven was te hantGa naar voetnoot230
Van sijn neven 's conincs weghen,Ga naar voetnoot231
Ende hem haeste (want daer waren jeghen
Vrome lieden die waren in 't lant,Ga naar voetnoot233
Die geerne selve de vorder hantGa naar voetnoot234
Van den lande hebben souden),
Of hi die crone woude behouden,Ga naar voetnoot236
Dat hi mit haesten te hem quame,Ga naar voetnoot237
Ende 't lant te hem wart name.
Die hertoge, die dit verstoet,Ga naar voetnoot239
240.[regelnummer]
Ontboet mit grooter spoet
Een deel sire maiseniede,aant.
| |
[pagina 12]
| |
Ende daertoe een deel ander liede
Van Lotrike ende van Brabant,
Ridderen ende oock serjant,
Saltknechten ende menigen knape,aant.
Ende voer weg met stouten geselscapeaant.
Eerlijc te Parijs weert
Tot by Louwenen onverveert,aant.
Daer Huyge Capet, grave van Parijs,
250.[regelnummer]
Met menighen man quam, des sijt wijs,
Ende bestont den hertoge daer;
Want hy grave, wet voerwaer,Ga naar voetnoot252
Die Fransche crone hadde ontfaen;
Hi peinsde, mochti bestaen
Den hertoge, dat hi mit gewoude
Al dat rike behouden soude;
Dus laegde hine, ende waende vaen;aant.
Maer hi wert so wederstaen
Van tshertogen lieden, die daer quamen,
260.[regelnummer]
Dat hy en sijn volc vloen t'samen,
Dat mit pinen groot gesciede.
Doen trac die hertoghe met sinen lieden
Te Louwen in met sire kracht,
Ende bleef aldaer dien nacht
Metten bisscop van Louwen,
| |
[pagina 13]
| |
Die valsch was ende vol ontrouwen;
Want hi om gelt ende genietGa naar voetnootV. 267
Den hertoghe hemelic verriet;
Want Hugen 's nachts die bisscop
270.[regelnummer]
Van Louwen dede die poerten op,
Daer Hughe binnen quam gevaren,Ga naar voetnoot271
Ende vinc den hertoge, sonder sparen,
Dien hy t'Orliens voerde gevaen,Ga naar voetnoot273
Ende leiden in den kercker saen,
Daer hi saen ontfinc de doot;Ga naar voetnoot275
Dies Hughe hadde bliscap groot;
Want hy bleef coninc doeGa naar voetnoot277
Ende sijn nacomelingen daer toe,
Ende sijn op den dach van heden;
280.[regelnummer]
Dus bleven onterft met valsheden
Van der crone van Vrancrike
Van Brabant die hertoge rike.
Kaerls dochter, die hy lietGa naar voetnoot283
Achter hem, ende Geerberch hiet,
Verloes na de doot haers vader
Lotrike al tenen gader;
Want die keyser gaeft henen
Enen Godevaerde van Ardenen,
| |
[pagina 14]
| |
Dien hy kende vrome ende stout.Ga naar voetnootV. 289
290.[regelnummer]
Der vrouwen bleef in sijn behoutaant.
't Graefscap, ic wil gy het wet,
Van Lovene, van Bruessel met,
Dair luttel dorpen hoirden toe.
Enen sone liet sy doe,
Als si van der werelt sciet,
Die Henric by namen hiet,
Ende grave bleef in Brabant.
Dese Henric, sy u bekant,Ga naar voetnoot298
Grooten rouwe dat hy coes
300.[regelnummer]
Dies hy moeder en lant verloes.
Somme die heren ende meest al
Die hadden gehouden groot ende smal
Haer goet, haer leen, ende haer lant
Van den Heren van Brabant,
Daer te voren menich jaer
(Dier was een, wet vorwaer,
Van Grimbergen die here,Ga naar voetnoot307
Die weerdich was grooter eere,Ga naar voetnoot308
Ende die heeren wel geboerneGa naar voetnoot309
310.[regelnummer]
Van Gaesbeke ende van Hoerne,
| |
[pagina 15]
| |
Ende van Adingen heer Arnout),
Doe dese edel heren stout,
Die vrome waren t' elcker stat,
Die waerheit wisten, dat
Met Henrike dus was comen,
Dat hem die keyser hadde genomen
Dat hertoghdom van Lotrike,
Ende Kaerl, die hertoge, swaerlike
T'Orliens lage gevaen,
320.[regelnummer]
Dies hy niet mocht ontgaen,
Daden sy met hem rike,Ga naar voetnootV. 321aant.
Dies men nu dagelike
Vele pleget te doen, dat seggic u;
Wat dat es, mogedi hoeren nu.
Als't enen man ten quaetsten gaet
Dat hem niemant by en staet,
Maer pinen hem, met rade, met dade,
Lachter te doen ende scade.
Dat scheen wel aen desen grave;
330.[regelnummer]
Want doen die heren hier aveGa naar voetnoot330
Die waerheyt wisten ende sijn mesval,
Brakense hem af groot en smal
Manscap ende sekerheide,Ga naar voetnoot333
| |
[pagina 16]
| |
Alle recht ende vriheide,
Dat sy voormaels hielden van hem,
Ende van sinen voorders; nu nem
Voer ogen dit exempel bloot,
Hoe sy hem afginghen ter noot,
Die van synen vorders gemeen
340.[regelnummer]
Lange hadden gehouden goet ende leen,
Ende van hem selven, eer 't hem misginc.
Daer nu stond also die dinc
Gescapen, des haddi verdriet
Dat hijs conste gewreken niet.
Ten dien tiden, wet sekerlijck,Ga naar voetnootV. 345
Dat dus ontgoet werd Henrijc,
Screef men, wien dats wondert,
XV jaer min dan IX hondert.
Dus ginc't voirt van hant te hant,
350.[regelnummer]
Dat alle graven waren in Brabant,
Die d'een na den anderen quamen,
Diere vele was te samen,
Also ic ter waerheit vernam,
Tot dat op Her Godevart quam,Ga naar voetnoot354
Die stout was als d'onvervaerde,
Ende die men hiet metten Baerde.
Hoort ende swiget overal
Wat ic u voort seggen sal
| |
[pagina 17]
| |
Hoe hi ten hertochrike quam weder,
360.[regelnummer]
Dat lange gelegen hadde ter neder,Ga naar voetnoot360
Van Lothrike ende van Brabant;
Al gader ginc't al schoon te hant,Ga naar voetnoot362
Sint dat Kaerle bleef gevaen,
Also ic u voren dede verstaen.
|
|