De Gids. Jaargang 170
(2007)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1075]
| |
I
Vertel mij nu, Tom, wat je las in De Pers.
Je was onderweg,
je schepte verstrooid de zeegroene krant van die dag
uit de bak bij de Smullers,
in gedachten de nacht
met je lief, in haar huis,
in haar bed,
in haar -
smullen.
Een kasjmieren scherfvest
in je bomvolle leven;
de vrouw die je,
die jou,
ruim één jaar geleden alweer,
op het strand tegenkwam,
als was je daar net aangespoeld
uit een grondzee van slaap
op een kust waar de branding
| |
[pagina 1076]
| |
je dromen verstoorde,
ze verwees naar de afvoerput eb,
naar de mui.
Daar stond ze,
een goudkleurig fleece om haar
schouders als vleugels als vloog ze.
Jou om je hart.
Een geheim,
een complot,
een avond
en jij was erbij.
| |
[pagina 1077]
| |
II
Boy meets girl.
Het eind van een arctische dag in april,
en daar in de lucht
als voor lijk op een snijvlak op poten van duinen,
zag je de aanzet
tot wat een pracht
van een lente zou worden,
een pracht van een lente
met zwaarzoete regens
gevolgd door een
zomer zonder weerga,
een herfst van niks,
en een winter zonder winter.
Er hing een weerzinwekkend
noodweer in de lucht,
maar jij had je iPod nog in en je Raban nog op,
rooskleurig,
voorlopig, je blik op oneindig,
onbewust van de einder:
het uitgelubberd elastiek
in de g-string van de avond.
De aarde ging op,
je zette je bril af:
daar stond ze.
Een goudkleurig fleece om haar schouders
bewoog d'r.
| |
[pagina 1078]
| |
III
Lang was ze,
catwalklang,
hartzwart haar,
haar huid motorolie,
haar gaan van een meermin maar dan:
haar benen een dichtslaande schaar,
haar lust in de
vingers die je knipten,
in de schaamte die vervloog,
veertjes
in de luchtverplaatsing van een oogopslag.
Al wist je dat
nog allemaal niet.
Integendeel.
Zilvervingerig dacht je,
maar het was haar mobiel
die zich ringtonen zingend
in haar palm naar de lok van haar luisteren begaf, niet
thuis gaf,
omdat ze jou zag.
Naomi op proefverlof.
In die tuin van zand,
je had het zowaar kunnen weten,
was het dat goudkleurig fleece om haar schouders
dat voorkwam dat ze vloog,
vluchtgevaarlijk weer werd.
| |
[pagina 1079]
| |
IV
Wat ik las in De Pers,
zo vroeg in de dag dat ik
dat adelaarsnest van ons jaar in elkaar was ontsnapt,
tussen de regels
die ons heden gewoon zijn
(onthoofding met aanslag,)
ons dagelijks leed ons te geven
(dat als warme, witte broodjes),
wat mij te verstaan werd gedaan
was wat alleen ik kon verstaan,
daar was geen woord van gelogen
of Grieks bij:
ik sloeg zonder weet
een bladzijde op
en daar stond wat mij vloerde.
Een valluik scharnierde zich open.
Tom op missie omlaag
Gelieve des woensdags, begin van de maand
hier te zijn,
uur of zes,
broodjes mee,
voor de poort.
Fleece om de schouders,
kop onder vuur
met het oog op de aanstaande kou van de tocht.
| |
[pagina 1080]
| |
V
Aan ondergetekende lezer gericht,
wierp ik mij in het bericht.
Het was een signaal en veel meer dan dat:
het werd mij gelast.
Dus nam ik mijn trein niet,
de trein die ik elke dag nam.
Met de haast van een metro zo spoedde ik mij,
zo spoorslags als kon
naar de magere stad,
nam de roltrap naar boven,
las al die gelaten,
zo veel,
zo gezegd
zo ontdaan,
hadden allen
hetzelfde bericht dan gezien?
Verschijningen naast me omhoog;
bleke, nee:
doorschijnende blaadjes
aan een duistere twijg.
Ik schudde de spoken
met een doodleuke rol van me af,
belde aan bij mezelf
en deed open.
De Lonely Planet,
eigen editie,
lag klaar aan de voet van een
immens lange trap elke kant op.
Jakobsladder.
Levensloop.
| |
[pagina 1081]
| |
VI
Rugzak gepakt, matje;
slaapzak, zaklamp, lampolie...,
sportsokken, ondergoed;
zakdoeken, enkelband, bandana's...:
zo gespte ik mij de versierselen aan
van de reizende ster.
Held op kwikvlugge Nikes,
held in blinkende haaidracht,
een kasjmieren maliënshirt
onder een kop van looi
onder een vlamrode pet
met het nieuwe Ajaxhoofd.
Hij moest toch
zo nodig zijn gezicht terug!?
Hier dan is zijn gezicht terug:
een kin als een kustlijn,
een mond als de dichtkunst,
zijn neus als een slapende berg
op het punt van vulkaan.
Zijn voorhoofd een duin
na een nacht juttersweer.
De blik op de gids
op de aanstaande tree
van de trap in het ongebaand zwerven.
Kom maar op,
levensloop.
| |
[pagina 1082]
| |
VII
Waar was ik,
waar jij,
waar was iedereen?
Het ene moment
trek je de deur van je volgzaam bezit in het slot,
het volgend betreed je
een oord dat geen TomTom herkent.
Eigen huid, eigen haar,
je hebt niet de kaart van je adem paraat,
van je bloedsomloop, buikholte,
je lever, je schedeldak, pit.
Naar binnen gericht is nog zwak uitgedrukt;
beter:
Hades
die je zelf in jezelf groef
en daarna met een zwier aan jezelf
ter inflikkering aanbood.
Inscape.
Escape.
Tambora.
Darkness.
Die trip was nog nooit
door een sterveling levend voltooid,
zo hield je je voor,
het dozijn loden strooisels
in het luizige boek
werd een gros rauwe,
grijpgrage regels,
de reuzentrap
stond zonder loper,
de levensloop
een balustradeloze overloop.
| |
[pagina 1083]
| |
VIII
Ik ontdekte vooral,
bestaan is een halfwassen gongslag
tussen hersenpan en teennagel,
die als een slogan
in een veel te lang reclameblok
het scherm uitklinkt
om onder wervende zalving
uit de stralende mond
van is het niet Frank Lammers
dan is het wel Harm Edens
nagalmend nog even nagalmend
in beeld te staan
om dan na een volgende spot
door is het niet Harm Edens
dan is het wel Kees Prins
o zo grapjas te worden verkocht.
Bestaan is een cimbaal in overdonderend kabaal
onder dagelijkse leiding
van is het niet Kees Prins
dan is het wel Jack Wouterse.
Bestaan is een stel
ontgoochelde deksels
dat doffer slaat naarmate de zaal
leger,
de sfeer
ijler wordt.
| |
[pagina 1084]
| |
IX
Zo zwierf ik verdoofd
door een mangat van lucht,
in een staat van beleg
die elk uitzicht blokkeerde,
waar ik iedere poort naar een pasvorm van licht
met een putdeksel afsloot,
alle luxaflex neerliet,
elke kabelboer opzei: dicht.
Dicht is het woord.
Wegens verbouwing gesloten.
Was in de oren.
En het lijkt niet alleen
of de wereld dan stilstaat,
dat bolvormig hol
dat zich niet meer de kern
van de schulp noemen mag,
dat zich mag meten alleen nog
met mindere goden
alsmede met steeds minder goden;
nee, het lijkt of die stilstaande wereld
een binnenaards aanzicht
tot dagelijkse kost heeft gemaakt,
met dubbelagenten met oortjes,
met topoverleg en zwart geld.
| |
[pagina 1085]
| |
X
Zo vast in je wrikbaarheid stond je,
onbeweeglijk maar niet onbewogen.
En iedere vondst verwerd tot cliché
en iedere aai werd een haal
en steeds werd de bal
weer van richting veranderd en was je te laat.
Of stond je
te ver van je goal?
Wat was het punt waarop je jezelf
liet begaan uit dat opgelegd doelgebied,
wiegelied?
Wat deed toch dat jij op je traptreden terugschreed,
de deur naar je ademtocht opendeed
en daar zag wat je wist:
er is een heel andere kant aan de andere kant van de deur
naar je ademtocht,
zuurstoffles,
en die biedt de sprong
uit het zwart dat de hoed
op het hoofd van de spook
met zijn oortje,
zijn pepperspray,
cyanidepil slaat.
| |
[pagina 1086]
| |
XI
Geen idee.
Voort naar af,
een ontvangst op een slot met het zicht op mijn vuist, enerzijds,
en op mijn hand die zich aanbood,
Lonely Planet erin,
voor heel even nog,
voor het boek met een zwier in de ramsjkrant verdween.
Paardenhoeven,
kokosnoten,
wat ook galopperend:
steeds verder verstervend en onder de aarde, want het beest
is er niet.
In een kuil aan de voet van een huis
in een zon die zich zichtbaar verveelde aan het eind van de dag,
zich met rood aanzien gaf,
zag ik,
De zon
die verveelt zich,
zag ik de zon,
zag ik de zon
recht in de ogen,
zonder gifzwarte bril op
of hoed voor het duister
of spionkop meer op die de zon onderging.
| |
[pagina 1087]
| |
XII
Wat je las in De Pers,
bracht je hier en niet verder.
Nacht nu en smelt je bestaan als een goudkleurig fleece
om je schouders,
sta in het maanlicht en neem nu een foto
van de uitstaande stomp aan de boom die je huis
in een donkerslag hult.
Tijd nu een trap tegen baksteen
te geven,
mijn levenslang kronkelen,
mijn sissen te stoppen,
mijn huid af te stropen,
me mijn giftand te trekken,
m'n haar te verliezen,
haar vraag te ontraadselen, ja desnoods zelfs
mijn allereigenst epos te verpulpen.
Nacht nu.
Tijd
je over te geven aan haar overgave.
Ja zonder
Naomi te zijn, tijd de lok
om haar aanzien te zijn, het naakte geloof
in haar oogopslag.
Ja beloven op tijd thuis te zijn. Nu.
|
|