| |
| |
| |
Barber van de Pol
Amsterdam, 13 januari 2007
Lieve Erasmus,
Onbedaarlijke zin met u te verkeren drijft me. Zo, zittend achter mijn bureau, op dit dooie moment van de dag, vergeet ik bijna hoe het heden zich verhoudt tot wat was en zal komen. Ik ben gelukkig. Er is liefde in mijn leven en met de kinderen gaat het goed. Het stormt en regent: hoei! Vanaf deze plaats, één hoog, met alleen het kant van kale takken tussen mij en de verte, is van alles te zien. Het snel vlietende water, de rookslierten uit de schoorstenen en de wolkenpakken daarboven trekken te midden van het gebulder hun eigen, onnavolgbare banen. Een enkele meeuw laat zich traag wiegen, alsof hij de elementen tart.
Nederlanders praten bij voorkeur over het weer, weet u nog? Welnu, dat weer, en niet alleen hier, is overstuur. Wekelijks, dagelijks wordt wel een klimatologisch record gemeld. Ik zag deze midwinter-se dag rozen bloeien langs de gevels aan mijn kade en het gras aan het water staat vol madeliefjes; meizoentjes. Oorzaak zou ons overmatig gebruik van bepaalde gassen zijn, maar zeker is dit niet. De dikke teddyjas kan hoe dan ook de kast weer in.
Het is zaterdag, staart van de werkweek en opmaat tot de rustdag. Als zodanig geldt de zondag nog steeds in het christelijk deel van de wereld en dit is onverminderd gerelateerd aan Gods ritme in Genesis. Er staat een fles Bourgogne naast me, zorgvuldig op u uitgekozen. Dan bent u er ook, al ga ik niet zover om een tweede glas neer te zetten. Hou me gezelschap, vriend!
Voor mij is de zaterdag eigenlijk een dag als alle andere. Ik heb geen baas, niemand dwingt me in het gareel. En toch. Je voegt je naar het gedruis om je heen. Straks komt Vriend. We gaan naar de film, dat is bewegend drama op een groot scherm; daarna is er een feestje, gaan we ook heen. Op zaterdag zijn er altijd feestjes. Het ken- | |
| |
merkt deze dag tussen druk-zijn en rusten.
Zojuist, tussen de buien door, liep ik op de markt. Ik dacht aan u. In gedachten praat ik veel met u en ik eigen me zelfs nu en dan uw goedkeuring toe bij een uitlating. U bent mijn geweten, mijn spiegel, mijn kader, nu alweer vijf jaar. Onze band is een hechte gebleken.
Over u wil ik het hebben. Ik kan u alle goeds vertellen omtrent uzelf. Uw naam is deze jaren eerder belangrijker dan onbelangrijker geworden. Hè, wat klinkt dat zuinig: hij is ronduit gaan glanzen. Wat komt men graag met u voor de dag, Erasmus! Laat ik de jeugd als voorbeeld nemen, want ja, wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. U bent niet uitsluitend de prooi van snobs, die zich per definitie vergrijpen aan indrukwekkende namen. U wordt oprecht bewonderd en in zekere zin opnieuw ontdekt. U bent kennelijk nodig.
In de krant las ik dat studenten u na eerste kennismaking, dat wil zeggen na lezing van Lof der Zotheid, de vertaling van uw Laus Stultitiae ‘geweldig’ vinden, geweldiger dan, let wel, Augustinus, Plato, Aristoteles, Cicero en andere topmoralisten, en ook, het stond er, dan de behandelde delen uit de Torah, Bijbel of Koran. Het was proefondervindelijk aangetoond. U bent, zei de krantenkop, ‘cool’, en dat betekent tegenwoordig naast letterlijk ‘koel’ in figuurlijke zin ook ‘koel-brutaal’, een enorm compliment, dat verzeker ik u. Het is het hoogste adjectief dat de jeugd hier bereid is uit te delen.
Het gebruik van Engelse woorden in onze taal stoort u toch niet? Ik wil u zien als anti-purist, u bent zo vrijzinnig en ruimhartig. Uw ideaal, één lingua franca ten behoeve van de dialoog over de grenzen heen, is in het Westen werkelijkheid aan het worden, alleen heeft het Latijn plaatsgemaakt voor het Engels. Het lijkt mij pure winst, maar dat vindt lang niet iedereen. Ik krijg het altijd benauwd als weer eens iemand begint over ‘taalbederf’ en ‘mag niet’. Bijna alles mag met taal; wij zijn het die dit bepalen. Gelieve het woord ‘fout’ buiten de jurisprudentie om zo veel mogelijk te mijden, vindt u niet?
Hier te lande werd twee jaar geleden getwist over de onvervreemdbaarheid van Gods woord. Er werd een nieuwe bijbelvertaling gepresenteerd waarin de sluiers van de gok en de mystificatie waren weggetrokken, zodat de inhoud schoner naar voren kwam. En ook wel eens armer, want de verantwoordelijken waren overdreven bang idiomatisch niet eigentijds te zijn. Een uitdrukking als ‘hier te lande’, met z'n ouderwetse naamval, was er niet doorgekomen. De magie die inherent is aan oude teksten was soms onnodig om zeep geholpen.
Bizar was dat volgens velen sowieso niet aan Gods woord getornd had mogen worden. Daarbij gingen ze er van uit dat een bepaalde
| |
| |
bestaande vertaling, van een stel calvinistische predikanten, in bijna vier eeuwen oud, even betoverend als barok Nederlands, ooit als zodanig uit de mond van de Schepper was gerold. God als taaldronken rederijker, hoe vindt u die! Heimwee vermag wat! De zeventiende eeuw was Nêerlands glorietijd. ‘We’, vergeef me deze patriottische pluralis, werden toen een wereldmacht, maar dat is voorbij, jammer of niet. Nederland is nu een petieterig, pedant, pikorderig landje. Een aardig landje, maar sterk geneigd tot zeurderigheid.
U, zelf bijbelvertaler, had de haarkloverij over wat al dan niet juiste bijbeltaal is vast kostelijk gevonden. Had u geleefd, u had als lucide spotter een hoofdrol gespeeld. Iedere avond uw mooie hoofd op tv, mmm. Weet u, dogmatisme en orthodoxie zijn niet uit het arsenaal van menselijke hebbelijkheden verdwenen, maar in z'n hart heeft Nederland zich ontwikkeld tot erasmiaans. De wet staat hier boven de persoonlijke waarheid, de onderzoekende rede boven het denderende gelijk, althans in naam. Het geldt min of meer voor heel West-Europa. Dat is zich vanuit dit verlichte perspectief aan het omvormen tot een landenunie zonder grenzen, tot vermaak van de achterdochtigen en sceptici, die niet inzien dat pessimisme de voorstanders drijft, niet halfzacht optimisme. Zonder zo'n Unie is Europa aan de leeuwen overgeleverd.
Die studenten, tja. Verheug u niet te veel. Het is met het onderwijs, uw ‘basis van een samenleving’, niets gedaan, al heeft het overeenkomstig uw inzichten lang in het allerhoogste aanzien gestaan. Toekomstige onderwijzers en leraren kunnen niet eens meer goed spellen of ontleden omdat dat onbelangrijk werd gevonden, maar zo ver strekt mijn clementie met fouten nu ook weer niet! Wie voor de klas staat, staat te kijk als een slecht betaalde sukkel, en met kennis om het inzicht leg je in een samenleving die is gericht op winst en gemakzucht weinig eer in. De politiek liet dit kwaad decennialang schutterend, blunderend en subsidiërend z'n gang gaan.
Maar het tij keert. Hardnekkige klachten over de afbraak hebben effect. Het gymnasium, in de crisistijd beschouwd als een instelling vol misplaatste onderscheidingsdrift, is van de weeromstuit populairder dan ooit, en het woord ‘elite’ begint z'n slechte bijklank te verliezen. Het was kiele kiele, en dat aanvankelijk louter vanwege te ver doorgeschoten democratische idealen.
U bent in opmars, ik zei het al. Met name uw ‘pronkredevoerinkje’, zoals u de Lof in 1510 in uw inleidende brief aan Thomas More noemde, is in opmars. Nog even en onze rituele Boekenweek staat weer voor de deur en het thema dit jaar is, jawel, Lof der Zotheid. Overigens wordt ‘Zotheid’ vaak zonder hoofdletter geschreven.
| |
| |
Maar Zotheid is een persoon, ze praat, handelt, sticht al dollend oproer en verwarring. Dat ‘der’ moet ‘van’ zijn, wat geen vertaler aandurft. Alles went, ook fouten. Een ingesleten fout lijkt juister dan een nieuwe juistheid.
Vier jaar geleden schreef ik u voor het laatst, wat niet betekent dat ik u in de tussentijd ontrouw was. Ik heb veel gereisd om over u te praten, zij het gelukkig zelden op academisch niveau. Wat is het dédain dat je daar jegens minder methodisch denkplezier aantreft toch lachwekkend. Ooit besloot ik de universiteit als werkgeefster te verlaten en freelancer te worden, 'ns zien waar m'n neus en de deadlines me brachten, en ik heb geen seconde spijt gehad. Ik was gescheiden, er waren drie kleine kinderen, het besluit was aan de wilde kant, maar ik ben tenminste blijven lachen.
‘Het is wel erg onrechtvaardig om elke beroepsgroep zijn eigen amusement te gunnen, maar intellectuelen elke vorm van amusement te verbieden,’ schrijft u More. Precies. De stiff upperlip van juist de minkukels weet zich gedekt door een goed salaris, dat tegelijk de wanprestaties verhult. Nu ja, laten we alles beoordelen naar z'n beste kunnen.
8 januari is Dies Natalis, de geboortedag van de Universiteit van Amsterdam. Die stamt uit 1632, zo'n 150 jaar na het begin van uw werkzame leven. In 1632 werd een van onze grootste wetenschappers, Antoni van Leeuwenhoek, geboren, en ook een van onze grootste schilders, Johannes Vermeer. De Dialogen van de sterrenkundige Galileo Galilei werden verboden en hij kwam naar het betrekkelijk vrijdenkende Amsterdam. Je mocht elders de hemel niet bestuderen; je mocht niet eens zeggen dat de aarde rond is, wat ze is en ook toen al was. Het theologisch belang smoorde waar mogelijk de onderzoeksdrift. U herkent dit.
De viering van deze Dies Natalis was zowaar sprankelend, dankzij een hooggeleerde vriendin, reden van mijn komst, die in vernuftige retorische vermomming van binnenuit kritiek leverde op de medewerkers van nu. ‘In plaats van te denken, schrijven ze stukken’ (konden ze dat maar!); ‘In plaats van op de creatieve vonk te wachten, vergaderen ze’ (dat is waar: vergaderziekte is de grondslag voor veel idioterie). Of zei iemand anders dat?
Overvoer ik u? Is uw toekomst, waar ik deel van uitmaak, voor u een doolhof? Wat was er veel niet in uw tijd, lieve vriend, wat lijkt u als pionier omgeven door leegte. Ik weet dat u medestanders en geestverwanten had, maar toch. U bent om te beginnen de eerste freelancer geweest. Geen koning, paus of rector magnificus kreeg u
| |
| |
in loon- of lippendienst. Enfin, een enkele vleierij ontglipte u om den brode. Zoals u reisde van drukkerij naar drukkerij, de kennisgronden van toen, zo gaat de freelancer van nu van project naar project, maar meestal vanuit z'n luie stoel. Tegenwoordig is ongeveer alles virtueel of via reproductie tot je te nemen! Reizen, zeggen sommigen, doe je in je hoofd, maar zinnelijk contact en de charme van de chaos ontbreken als je je stoel amper uitkomt, en dat is voor schrijvers een handicap. Of het dat ook is voor denkers, weet ik niet zeker. Misschien komt de rol die het virtuele in ons leven is gaan innemen u voor als de allergrootste nieuwe zotternij, maar wat is het goed beschouwd anders dan een vérgaande consequentie van onze belangstelling voor het imaginaire?
In veel opzichten is er niets nieuws onder de zon. Men sprak op de Dies over moed, intellectueel leiderschap, de wereldwedstrijd die wetenschapsbeoefening heet. De afscheid nemende rector kreeg een fonds dat studenten de kans geeft zich bezig te houden met mensenrechten, want het is daarmee vreselijk gesteld in de wereld, niets beter dan in uw tijd. Ik span me in voor een internationale schrijversbond die misstanden probeert te signaleren en ze, al is het maar incidenteel, recht te buigen. Als je het idee, voor mijn part waanidee, opgeeft dat het ergens goed voor is, doe je niets meer.
Bestaan er goede tijden? Was ik in uw eeuw geboren of zelfs maar begin van de vorige, ik zou zeker als vrouw zoveel slechter af zijn. Ik maak me wat dat betreft geen illusies. Mijn kinderen mogen via pa afstammen van uw portrettist Albrecht Dürer, mijn eigen voorvaderen zijn als boerenknechten in de klei van de geschiedenis verzonken. Als het al geen bandieten waren of - er zit iets donkers in mijn bloed - richtingloze huursoldaten.
Op één na het aardigste wat ik afgelopen jaren omtrent u heb ondernomen, was een lezingentoer door Canada, het noorden van de in uw tijd ontdekte Nieuwe Wereld. Die is niet minder oud dan de Oude en heeft deze langzaam maar zeker in macht overvleugeld. Wel heerst er nog de smaak van het begin en dat heeft iets aantrekkelijks. In Canada wonen honderdduizenden recente immigranten, die om welke reden ook hun land, bijvoorbeeld Nederland, hebben verlaten. Na de Tweede Wereldoorlog was hier een schrikbarend tekort aan woningen, en dan is emigreren vanzelf een optie.
Het was voor Nederlandse immigranten in Canada dat ik van west tot oost over u heb gesproken. Daar kon ik me overigens geen buil aan vallen. Uw leven is zo boeiend, uw denkbeelden zijn zo actueel en zinnig, uw beste werken zo voortreffelijk, dat een publiek
| |
| |
zich makkelijk laat inspinnen. Mij zijn de vragen na afloop het liefst.
Die nopen tot improvisatie en de kans dat je jezelf napraat is kleiner.
Personen die op zoiets afkomen maken het goed. Met weemoed gedenk ik de geologen uit Calgary, een rijk gebied door de daar gewonnen olie, energiebron nummer één sinds de mechanisering van onze wereld. Ze zijn minder uitgeblust dan de doorsnee intellectueel die ik hier op lezingen tegenkom. Ze hadden een vleugje boers dat het gevolg zal zijn van de per definitie minder gecultiveerde uitgestrektheid daar. We kunnen er nog steeds makkelijk met z'n allen naar toe en dan hebben we allemaal een flinke lap grond.
Het onderwerp ‘immigratie’ is allesbepalend geworden in de Nederlandse ideeënstrijd. Doordat er grote verhuisstromen op de wereld op gang zijn gekomen, is het rijke Westen sinds drie, vier decennia gekleurd aan het raken. So far so good, maar zulke drastische veranderingen geven problemen.
Denkt u eens in, Erasmus, de Turken, die u zo vreesde, zijn allang voorbij Wenen, en met hen vele andere volkeren, zij het niet als heersers, maar als nieuwe arbeidskracht, als vluchteling, als gelukzoeker, soms als schurk. Ze brengen andere zeden en gevoeligheden met zich mee. Hoe het evenwicht te bewaren? Of, wat de xenofoben ervan maken: hoe hun invloed te minimaliseren? Turkije, een moslimland met een seculiere staatsvorm, mag op bepaalde voorwaarden als uiterste grensland van de Europese Unie fungeren. Je kunt het opwindend vinden, het blijft een vreemd idee. Hoe blank was uw wereld?
Schrikt u niet. Onze grondwet en ons wetboek van strafrecht, mede vruchten van uw ideeën, kunnen een stootje hebben. Ik vergeet nooit hoe ik als achttienjarige uit het benauwde provinciestadje wegvluchtte naar een spannender, opener leven. Ook u ontvluchtte de benauwenis en de beperkte mogelijkheden, in uw geval in Nederland of hoe het toen heette. Wat is het verschil?
Er is iets aardigers waardoor ik sinds de publicatie van Lieve Erasmus, in u ben verankerd. Ik mag horen bij een aanminnig, lichtzinnig Erasmus-clubje. 's Lands beste kenner zit erin, en verder een dierbaar ratjetoe, zeven in getal. De een laat zich leiden door de rede, de ander door emoties, de derde wil op z'n tijd de suggestie van wetenschap, de vierde toch maar niet, maar er wordt vooral gelachen, dankzij de anekdotes, die door de kamer rollen. Erasmus-vrienden zijn we en zo praten, lukraak in verbondenheid, is het zout der aarde.
Stel toch dat we eisen stelden aan het niveau. Hoezo zouden we
| |
| |
dat willen? We zijn schrijvers, we doen ons best wel op papier. Intussen doet het er toe welk figuur je slaat op het podium van de wereld, in hoe klein bestek ook; het is úw theorie. Overtuigen, niet overreden, toch? Het nieuw-Nederlandse idee dat je ‘moet zeggen wat je denkt’, leidt vooral tot armoedig geschreeuw. Zeggen wat je denkt is zo makkelijk niet.
Er heerste hier de afgelopen tijd een rotsfeer. Het gezag was z'n gezag kwijt en al wat gedempt of ingewikkeld was, was verdacht. Er waren twee politiek getinte moorden. Het buitenland keek raar van ons op. Maar we beginnen het geroep om ‘echt’ en ‘helder’ (het heeft het mooie ‘duidelijk’ verdrongen) weer beu te worden. Hoor mijn opluchting. Ene Rita heeft met haar ijzeren immigrantenbeleid uiteindelijk bakzeil gehaald. Ze past ons niet. U past ons. We mogen lomp en chagrijnig zijn, vereelt zijn we niet.
Nee, dan het clubje. Onze avondjes zijn fladderig, maar we hebben het genoeglijk en drinken rode wijn. Onze gastheer speelt voor bovenmeester. Hij overhoort ons, want we vertalen u. Huiswerk voor de volgende keer: uw Samenspraak over het huwelijk.
Er zit me iets hoog. Iets persoonlijks. Vriend zegt dat hij de liefdes-clichés wil afschaffen. Hij vindt lichamelijke koestering belangrijker dan verbale. Die blijkt uiteindelijk nogal eens verraad. Maar is zoet spel of desnoods zoete veinzerij niet altijd beter dan vrees? Ik denk aan uw verzuchting: ‘Je kent mijn geringe moed, die tegen iemand moet leunen en rusten en mij anders zo wanhopig maakt, dat het leven ondraaglijk wordt.’ Ik wil graag een beetje leunen op z'n tijd.
Wie is de zot, hij of ik? Of zijn dit soort gesprekken al zot? Dan heeft hij gelijk, dan is dit gezeur. Neem me niet kwalijk, u heeft nu eenmaal behalve al uw andere kanten ook iets van een Lieve Lita.
Nog iets, iets algemeners. Dit land, het deel dat in de media optreedt, debatteert almaar over de basaalste dingen, alsof we de wereld nog van A tot Z moeten uitvinden. Dan gaat het bijvoorbeeld over de vraag hoe beledigend je mag zijn, want fatsoen is uit. Er is een ‘right to offend’ zegt de een. Ja, zegt de ander, maar betekent ‘offend’ wel ‘beledigen’? Uit paniek, en wat sommige betrokkenen betreft vast ook uit baatzucht, dreigen er wetten te komen om alles wat vlottend is vast te leggen, waarmee we op het hellende vlak van censuur en zelfcensuur zitten. U was zo doordrongen van het kwaad in de mens dat de beschaving u een broodnodig deksel toescheen, maar tegelijk was u principieel tegen institutionalisering. Laten we u beter lezen en ons uw raad ter harte nemen.
Hoe te leven blijft de grote vraag en die zullen we ieder voor ons- | |
| |
zelf moeten beantwoorden. Bij mijn dood wil ik me niet te veel schamen over de som van mijn dagen. Als mijn nakroost mij maar in gezondheid en liefst gelukkig overleeft.
Ik draag u in m'n hart en m'n hoofd. Over wie ú bent kan ik geestdriftig zijn. U zeer toegenegen,
Barber van de Pol
|
|