[Nummer 3-4]
Bij dit nummer
De boekenweek waarin dit Gids-nummer zijn centrale plaats heeft, staat in het teken van ‘scherts, satire en ironie’. Aan het eind van die week, zo voorspelde Gerrit Komrij onlangs, ‘zullen scherts, satire en ironie iedereen de strot uitkomen.’ Om De Gids te redden van die reactie zochten we, zoals past bij de gentleman onder de Nederlandse literaire tijdschriften, ons toeverlaat bij geleerdheid en geest. De Lof der Zotheid, zo vroegen we ons af, waar ging dat boek ook maar weer over, hoe reageerde men erop, wat voor inspiratie bood het en wat rest er nog van? De vraag beantwoorden was blijkbaar even eenvoudig als hem stellen, want een rijke oogst was ons deel, nogmaals even geleerd als geestig.
Scherts zit er niet bij. ‘Je krijgt er snel genoeg van,’ wist ook Komrij. Satire en ironie konden bij hem rekenen op meer begrip maar ook die zal men bij ons tevergeefs zoeken. Satire is na de hartkwaal de volksziekte nummer twee en ironie: wie zei maar weer dat het eigenlijk een soort motregen was? Dat is in wezen het bezwaar tegen die genres, ze zijn te tam en te literair. ‘Als literatuur echt kon doden, zouden de goede zinnen per opbod worden verkocht,’ aldus Komrij. Het zou een veiling de Lof der Zotheid waardig zijn. Erasmus leefde nu eenmaal in een tijd dat de literatuur nog wel dodelijk was, in ieder geval zelfdodelijk. En hij vond er het ideale antidotum voor, geen scherts, satire of ironie, nee oprechte ernst verpakt in even oprecht spel.
Snappen we dat spel nog wel? Sommigen twijfelen eraan. Voor goed begrip is te veel geleerdheid nodig en ook de geest van Erasmus, dat touché van trefzekerheid en lichtheid, darts als denkvorm, schijnt in ‘the importance and noise of to-morrow’ om een groot dichter te citeren, tot het verleden te behoren. Hier wordt hij weer even heden, zo hopen wij, in de variëteit van zijn verleden, in de verlokking van zijn voorbeeld.
Namens de redactie,
Willem Otterspeer