De Gids. Jaargang 168
(2005)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 795]
| |
Jorge Luis Borges
| |
[pagina 796]
| |
terwijl het alleen maar om herhalingen gaat. Met beroemde boeken is de eerste keer al de tweede, omdat we er met voorkennis aan beginnen. De bekende, behoedzame uitdrukking ‘de klassieken herlezen’ blijkt op een naïeve manier adequaat. Ik weet niet of de mededeling: En un lugar de la Mancha, de cuyo nombre no quiero acordarme, no ha mucho tiempo que vivía un hidalgo de los de lanza en astillero, adarga antigua, rocín flaco y galgo corredor (In een plaatsje in La Mancha, waarvan de naam mij niet te binnen wil schieten, leefde niet lang geleden zo'n edelman met een lans in zijn wapenrek, een antiek leren schild, een magere knol en een hazewind) goed is voor onverdeelde goddelijkheid; ik weet wel dat iedere wijziging heiligschennis is en dat ik me geen ander begin van de Quijote kan voorstellen. Cervantes schreef het, denk ik, zonder dat lichte bijgeloof, en misschien had hij de alinea niet eens herkend. Ik daarentegen kan iedere afwijking alleen maar afwijzen. Doordat Spaans mijn moedertaal is beschouw ik de Quijote als een onaantastbaar monument waarop alleen de uitgever, boekbinder en zetter mogen variëren; de Odyssee is dankzij mijn welgevallige gebrek aan kennis van het Grieks een internationale boekerij vol proza- en poëziewerken, vanaf de paarsgewijs rijmende versregels van Chapman tot aan de Authorized Version van Andrew Lang of het klassieke Franse drama van Bérard of de krachtige saga van Morris of de ironische, burgerlijke roman van Samuel Butler. Ik noem nogal wat Engelse namen, want de Engelse letteren hebben altijd een innige vriendschap onderhouden met het zee-epos in kwestie en de reeks vertalingen die je daar vindt zou volstaan om de gang ervan door de eeuwen heen duidelijk te maken. Die heterogene, haast tegenstrijdige rijkdom is niet in de eerste plaats te wijten aan de ontwikkeling van het Engels of gewoon aan de lengte van het origineel of de eigenaardigheden of wisselende bekwaamheid van de vertalers, maar aan een omstandigheid die uitsluitend op rekening van Homerus komt: de categorische moeilijkheid om te weten wat bij de dichter en wat bij de taal hoort. Aan dat gelukkige probleem danken we de mogelijkheid van al die versies, die stuk voor stuk oprecht, authentiek en anders zijn. Ik ken geen beter voorbeeld dan dat van de adjectieven bij Homerus. De goddelijke Patroklos, de dragende aarde, de wijnkleurige zee, de eenhoevige paarden, de natte golven, het zwarte schip, het zwarte bloed, de beminde knieën: deze uitdrukkingen komen op ontroerende wijze bij nacht en ontij terug. Ergens is sprake van de ‘rijke manspersonen die het zwarte water van de Esepos drinken’; ergens anders van een tragische koning die ‘ongelukzalig in het verrukkelijke Thebe, door een noodlottige beschikking van de goden, heerste over de | |
[pagina 797]
| |
Cadmeeërs’. Alexander Pope (wiens pronkerige vertaling van Homerus we straks zullen bekijken) was van mening dat zulke muurvaste epitheta van liturgische aard waren. Remy de Gourmont schrijft in zijn lange essay over stijl dat ze ooit betoverend moeten zijn geweest, al zijn ze dat nu niet meer. Ik kies liever voor het vermoeden dat die trouwe epitheta waren wat voorzetsels nog steeds zijn: verplichte, bescheiden klanken die door de gewoonte aan bepaalde woorden worden toegevoegd en geen originaliteit dulden. We weten dat we ‘te voet’ moeten zeggen en niet ‘per voet’. De rapsode wist dat de ‘goddelijke Patroklos’ met dat adjectief geschreven diende te worden. In een enkel geval zal esthetische opzet in het spel zijn. Ik doe deze gissingen zonder geestdrift; het enige dat vaststaat is de onmogelijkheid om wat bij de schrijver hoort te scheiden van wat bij de taal hoort. Als we bij Agustín Moreto lezen (als we ons ertoe zetten Agustín Moreto te lezen): ‘Wat doen ze de godganse dag/ zo opgeschilderd in hun huis?’, weten we dat de godganselijkheid van die dag een ingeving van de Spaanse taal is en niet van de schrijver. Wat Homerus betreft tasten we over zijn beklemtoningen volledig in het duister. Voor een lyrische of elegische dichter zou die onzekerheid van onze kant omtrent zijn bedoelingen funest zijn geweest, maar dat geldt niet voor iemand die nauwgezet enorme verhalen ontvouwt. De gebeurtenissen in de Ilias en de Odyssee houden volledig stand, maar Achilles en Odysseus, wat Homerus voor ogen had toen hij het over hen had en wat hij echt over hen dacht, zijn verdwenen. De huidige status van zijn werken doet denken aan een ingewikkelde vergelijking waarin sprake is van precieze betrekkingen tussen onbekende grootheden. Voor vertalers betekent dit je reinste goudmijn. Brownings beroemdste boek bestaat uit tien gedetailleerde mededelingen over een bepaalde misdaad, al naar gelang de betrokkenen. Het contrast komt uitsluitend voort uit de karakters en niet uit de feiten, en misschien is het net zo intens en afgrondelijk als dat tussen de tien juiste versies van Homerus. In de fraaie discussie tussen Newman en Arnold (1861-62), die belangrijker is dan haar twee deelnemers, werd uitgebreid bespiegeld over de twee basisopvattingen over vertalen. Newton stond daarbij de letterlijke voor, het vasthouden aan alle verbale bijzonderheden. Arnold, de strenge verwijdering van details die afleiden of ophouden, de onderwerping van de altijd in iedere zin onregelmatige Homerus aan de wezenlijke of conventionele Homerus, die zich kenmerkt door syntactische eenvoud, soepele vaart, verhevenheid. De laatste houding kan de charmes van de duidelijkheid en de ernst met zich meebrengen; de eerste, die van de aanhoudende, kleine verbazingen. | |
[pagina 798]
| |
Ik ga over tot het beschouwen van bepaalde lotgevallen van een enkel fragment van Homerus. Ik bekijk de feiten die door Odysseus worden meegedeeld aan de schim van Achilles, in de woonplaats van de Kimmeriërs, in de onophoudelijke nacht (Odyssee, xi). Het gaat hier over Neoptolemos, de zoon van Achilles. De letterlijke versie van Buckley luidt zo: ‘Maar toen we de hooggelegen stad van Priamos hadden geplunderd ging hij met zijn deel van de buit en een schitterend eregeschenk ongedeerd aan boord van een schip, niet gehavend door het snijdende brons en niet gewond in de strijd van man tegen man, zoals zo gebruikelijk is in de oorlog; want Mars woedt in den blinde.’ Die van de eveneens letterlijke maar archaïserende Butler en Lange: ‘Maar toen de steile burcht van Priamos eenmaal was geplunderd, ging hij ongedeerd met zijn deel van de buit en een aanzienlijk eregeld aan boord; hij werd niet geveld door de scherpe lansen, noch liep hij wonden op in de lijfelijke strijd: en veel van zulke gevaren loeren toch in de oorlog, want Ares tiert blindelings.’ Die van Cowper, uit 1791: ‘Ten slotte, nadat we de hooggelegen woonstee van Priamos hadden geplunderd, ging hij beladen met een overvloedige krijgsbuit veilig aan boord, noch door een lans of werpspies ook maar enigszins gekwetst, noch in het handgemeen door het scherp van de sabels, zoals pleegt te gebeuren in de oorlog, waar wonden zonder aanzien des persoons worden uitgedeeld, al naar het de vurige Mars belieft.’ Die welke Pope in 1725 leidde: ‘Toen de goden de troepen met verovering hadden gekroond, toen de trotse muren van Troje ter aarde rookten, overlaadde Griekenland, om de fiere inspanningen van zijn soldaat te belonen, zijn vloot met een ontelbare oorlogsbuit. Zo keerde hij roemrijk en veilig terug van het oorlogsgeraas, zonder enig vijandig litteken, en al waren de lansen rondom in ijzeren stromen opgerukt, hun vruchteloze spel bleef onschuldig aan wonden.’ Die van George Chapman, uit 1614: ‘Toen het hooggelegen Troje ontvolkt was, ging hij aan boord van zijn fraaie vaartuig met een grote voorraad buit en rijkdommen, veilig, en zonder enig spoor als gevolg van een lans die van verre wordt geworpen of een dicht opgedrongen zwaard, waarvan de wonden gunsten zijn die de oorlog toekent, welke hij (al vroeg hij erom) niet kreeg. Op het felst van de strijd kiest Mars geen partij: hij wordt waanzinnig.’ Die van Butler, die van 1900 is: ‘Toen de stad eenmaal was bezet, kon hij zijn deel van de verkregen opbrengst, wat een stevige som was, in ontvangst nemen en aan boord gaan. Hij kwam zonder een schrammetje uit die hele gevaarlijke onderneming tevoorschijn. Zoals men weet: alles hangt ervan af of je geluk hebt.’ De twee versies van het begin - de letterlijke - kunnen om verschillende redenen schokken: de eerbiedige vermelding van de plunde- | |
[pagina 799]
| |
ring, de naïeve toelichting dat je in de oorlog gewond kunt raken, de plotselinge verbinding van de oneindige vormen van chaos in een enkele god, het feit dat die god door het dolle is. Ook doen enkele ondergeschikte charmes hun werk: in een van de geciteerde teksten het regelrechte pleonasme ‘aan boord gaan van een schip’; in de andere, het gebruik van het nevenschikkend voegwoord in plaats van het redengevendGa naar voetnoot*, in ‘en veel van zulke gevaren bestaan in de oorlog’. De derde versie - die van Cowper - is de onschadelijkste van allemaal: ze is letterlijk, voorzover de klemtooneisen à la Milton het toestaan. Die van Pope slaat alles. Zijn weelderige tongval (als die van Góngora) laat zich definiëren als een achteloos, werktuiglijk gebruik van superlatieven. Zo wordt het ene, zwarte schip van de held vermenigvuldigd tot een heel eskader. Alle zinnen uit zijn tekst vallen, steeds ondergeschikt gemaakt aan die algehele uitvergroting, in twee categorieën uiteen: ten eerste de zuiver retorische - ‘toen de goden de troepen met verovering hadden gekroond’ -; ten tweede, de visuele: ‘toen de trotse muren van Troje ter aarde rookten’. Redenatie en spektakel: ziedaar Pope. Spectaculair is ook de hartstochtelijke Chapman, maar zijn cadans is lyrisch, niet retorisch. Butler daarentegen geeft blijkt van zijn vastbeslotenheid alle visuele mogelijkheden te vermijden en Homerus' tekst op te lossen in een reeks kalme berichten. Welke van al die vertalingen is trouw, wil de lezer wellicht weten. Ik zeg nog eens: geen een of allemaal. Als het gaat om trouw aan de fantasieën van Homerus, aan de voorgoed verloren mannen en dagen die hij voor ogen had, kan geen een het voor ons zijn: allemaal, voor een Griek uit de xe eeuw. Als het gaat om trouw aan zijn bedoelingen, zijn alle door mij geciteerde het, behalve de letterlijke, die al hun kracht halen uit het contrast met huidige gebruiken. Het is niet onmogelijk dat de kalme vertaling van Butler de trouwste is. | |
[pagina 800]
| |
Uit: Discusión, 1932
vertaling: barber van de pol |
|