| |
| |
| |
Barber van de Pol
Een engel op aarde
Ze kon koken, Livia. Niet gewoon, maar buitengewoon, hemels zou ik zeggen. Het is het eerste wat me te binnen schiet als u naar Livia vraagt. Wat wilt u horen?
Mijn pleegzusje, mijn bron van leven, mijn engel, zo heb ik lang over haar gedacht, vanaf het moment dat ze bij ons kwam wonen. Dat was op mijn twaalfde verjaardag, ik weet het nog goed. Zij was veertien. Ze was mijn mooiste cadeautje. Een cadeautje in een rode jurk en met rustige, indringende ogen.
Ze had iets waar we geen van allen tegenop konden. Een gewoon mens denkt niet echt lang over de dingen na. Bij ons thuis overheerste de schaduw van die enorme slag die het gezin had getroffen: de dood van Pa. Als de dingen gingen zoals ze normaal gaan, zonder te veel verrassingen, zonder franje, was dat al mooi genoeg. Wij waren doeners. Zij was een denkertje.
Ach, Livia. Je zou kunnen zeggen dat met haar het grote gelijk ons huis binnenwandelde. Dit moet met hoofdletters: Het Grote Gelijk. Ze werd er na een paar jaar door Ma persoonlijk weer uit gezet omdat ze ons te pas en te onpas vertelde wat er deugde en wat niet. ‘Ik zou dat zus doen; ik zou dat zo doen; dat moet toch precies andersom?’
Het was goed bedoeld, daar ga ik van uit, maar het werkte Ma op de zenuwen. Dan zag je haar lippen verstarren en in haar ogen kwam die blik van ik ben er niet, ik hoor niks, en houd alsjeblieft je mond. Wat Livia niet deed.
‘Mijn god, waar ben ik aan begonnen?’ zei Ma de eerste keer dat ze Livia naar haar kamer had moeten sturen.
Jij had een loyaliteitsprobleem, zei Trix later. Dat mag je wel zeggen, ja. Livia was erg lief en rechtschapen, maar stronteigenwijs. Alsof ze nooit had geleerd dat dat verdomde gelijk niemand ene bal interesseert. Daar had Ma gelijk in.
Zo kregen we bijna iedere maaltijd te horen hoe voedsel en in het verlengde daarvan het hele leven er in ideale vorm uit hoorde te
| |
| |
zien. De scheikundeleraar had haar de kneepjes van het koken bijgebracht tijdens lessen die daar volgens mij helemaal niet voor bedoeld zijn. Niet dat ze het hoog in de bol had. Ze kwam uit een heel nederig nest, nederiger dan het onze, daar kan het niet aan gelegen hebben. Je hoort wel eens van overcompensatie, ik weet het niet. Aan tafel kun je elkaar moeilijk ontwijken. Daar vonden de botsingen plaats.
Ze konden als het erop aankwam geen van tweeën hun mond houden, Ma niet en Livia niet. Ma deed haar uiterste best om zich niet te laten kennen, maar uiteindelijk kwam toch het moment dat ze ontplofte. Dat moest je aanvoelen en zien te voorkomen.
‘Wat een onuitstaanbare wijsneus, en dan dat schijnheilige smoeltje!’ herhaalde ze almaar nadat Livia in allerijl was afgevoerd naar een nieuw pleeggezin en wij, de achterblijvers, ons pijnlijk bewust waren van de nieuwe lege plek aan tafel.
We begrepen dat het beter was zo, maar we bewonderden Livia, mijn zusje en ik, mijn zusje omdat Livia ouder, knapper en slimmer was dan zij, en ik om dezelfde reden. Ik had bovendien fantasieën over dat dikke roodbruine krulhaar waar ik met mijn handen in zou woelen terwijl zij haar roomwitte lichaam tegen me aan drukte. Ik geef het toe. Ik was een gezonde jongen!
Livia was echt slim. Zij was de enige van ons die vwo deed. Ze wilde het onderwijs in, zei ze. ‘Op school ligt de basis van je intellectuele menswording.’ Tja. Ik vond er niet zoveel aan, aan school. Je leert je handhaven in de pikorde, dat is achteraf een voordeel.
Ma, voor wie kennis uitsluitend het gemak diende, ergerde zich wild aan wat ik maar noem Livia's lessen aan tafel. Ik voel de spanning nog. Of zíj eens mocht koken, vroeg ze een keer, op dat stellige toontje waarmee ze je misschien zonder het te weten vriendelijk terechtwees. Het was toen dat de bom voor het eerst barstte.
De woorden waarmee Ma haar hart luchtte ketsten af op een verbaasd gezichtje en op dat gezichtje verschenen zowaar tranen toen de machteloze tirade met een dubbele pets op beide puberwangen werd besloten. Het was erg naar om te zien hoe Livia toen opstond en bijna schuldbewust de trap naar haar kamer op liep. Terwijl ze geen vlieg kwaad deed, letterlijk dan.
Ooit waren mijn zusje en ik klein, net als iedereen, en we hadden een vader en een moeder, zoals je als kind mag verwachten. Maar het lot had in ons geval anders beschikt. Na Pa's plotselinge dood nam Ma de winkel resoluut over. Wij moesten na school vakken vullen, achter de kassa staan, bestellingen rondbrengen. 's Avonds telden we aan de grote tafel in de huiskamer de verdiensten van de
| |
| |
dag, terwijl Pa's foto als een teken van eeuwige goedkeuring boven het buffet hing.
De zorgen hadden Ma's fysieke bloei geknakt, maar innerlijk was ze gesterkt. Haar haar verpieterde terwijl haar ogen juist jonger leken te worden. Ik zou zweren dat ze zich vaak goed voelde, zo alleen aan het stuur. Livia kan zoiets vast beter uitleggen, maar ik zeg het maar met mijn eigen woorden.
Waarom wou Ma er een kostganger bij? Was het vooral om het geld? Ik hoorde haar in die periode van rouw wel eens met een tante of buurvrouw praten over anderen die het nog moeilijker hadden dan wij. Ouders denken vaak dat kinderen niet luisteren, maar je oren staan gewoon open. Ik hoorde alles. Ons huis was groot, hoorde ik Ma zeggen. Als we ergens geen gebrek aan hadden was het aan ruimte. We moesten elkaar helpen.
In ieder geval verscheen daar op een dag Livia, zielige, ouderloze Livia, ontroerend mooi en, geloof me, een en al oprechtheid. Echt meedraaien hoefde ze niet. Als ze al eens in de winkel hielp was het omdat ze het zelf wilde. Misschien verveelde ze zich en kreeg ze daardoor al die gedachten die ze blijkbaar had.
Het deed me goed dat ze onmiddellijk belde toen ze na Ma's dood de rouwkaart had ontvangen. Ze was toen al een jaar of tien het huis uit. Ik was net directeur van een mailingbedrijf geworden, www.roekoekoe.nl, tja je verzint wat, ik had geen zin in de winkel. Zij werkte als onderwijzeres. Terwijl ze professor had kunnen worden, daar ben ik van overtuigd. Later zou ze me vertellen dat je als je iets wilt veranderen in de maatschappij aan de basis moet beginnen. Menswording en zo; dat verhaal kende ik al. Die school van haar was pikzwart.
Ik stelde me graag voor hoe ze onbeschrijflijk sierlijk een zin van het bord veegde terwijl haar krullen dansten op haar rug. Juffrouw Liefje noemden de kinderen haar, zei ze. Ik heb haar heel wat keren in gedachten door het raampje van de klasdeur bespied terwijl ze met engelengeduld het tuig van de richel trotseerde, maar dat zijn misschien vooroordelen.
Ze droeg altijd jurken waarvan de rok klokkend over haar heupen viel. Dat vrouwen niet begrijpen dat dat het is waar mannen warm voor lopen! Trix vindt een broek makkelijker, of warmer, of weet ik veel. Praktischer.
Mijn Trix was haar een keer tegengekomen op een stretchles en bracht me op de hoogte van de ins en outs rond mijn ex-pleegzusje zonder te weten dat daarmee het bloed sneller door mijn aderen
| |
| |
joeg. Trix is ons vroegere buurmeisje, die heeft nog met haar gespeeld. Trix zat op die les om haar figuur na de bevalling van de jongens op peil te houden. Livia was na één keer weer verdwenen.
Of we kwamen eten, vroeg ze toen ze na de begrafenis van Ma merkte dat we geen plannen hadden. Ze moest toch nog boodschappen doen. Ik had haar al die jaren niet gesproken, ze woont in een ander deel van de stad, ergens aan een stille kade. We kwamen elkaar gewoon niet tegen.
Mijn zusje had er geen zin in, die was kapot, die had ook nog eens problemen met haar vriend en kon niet veel hebben. Heeft ze trouwens nooit gekund. Een beetje een zeur, mijn zus.
Trix zag het ook niet zitten.
‘Ga jij maar,’ zei ze. ‘Jullie zullen wel een hoop te bepraten hebben. Ik blijf bij de kinderen. Die zijn liever thuis op zo'n moment.’ En ze keek bedroefd, de lieverd, om mijn moeder die ze die dag tegenover iedereen had omschreven als ‘een flinke, doodgoeie vrouw, en een echte moeder voor mij’.
Met Livia meegaan voelde beslist aan als verraad, maar ooit moet je toch je eigen leven gaan leiden. Zo zie ik het tenminste. Ma was dood. Die had er geen last meer van als ik contact met Livia had. Livia sprak trouwens alleen maar goed over haar. Ze vergaf haar die laatste bloedneus, waarover ze toen al meteen haar mond had gehouden. Ze begreep het wel, zei ze. ‘Het was een goede vrouw.’ Net wat Trix zei.
Het was een donderdagavond. We aten gebakken vis met erg lekkere frieten. En sla. Livia zei nog dat vis de lust opwekt. Zoiets kon ze zeggen met een heel onschuldig gezicht alsof ze een bijdrage aan het algemeen welzijn leverde. Ze gaf je vaak het aangename maar ook onbehaaglijke gevoel dat je meer was dan een ander. Als je jezelf maar aanvaardde. Soms was dat eenvoudig van de gekken; ik zal een voorbeeld geven.
Ik heb een verstandskies die allang getrokken had moeten zijn, maar geen tandarts die daar ooit op heeft aangedrongen en het is ook wat om daar zelf mee aan te komen. Dat ding is nergens goed voor, hij zit daar maar te stinken. Je kunt er niet bij met poetsen.
Volgens Livia nu maakte zo'n smet je juist tot een individu. Nou vraag ik je! Het kan zijn dat ze het zei omdat ze van me hield. In de liefde gelden andere wetten. Maar ik loop op de zaken vooruit.
Er was geen man in haar leven te bekennen. Toen ik daar tijdens dat memorabele etentje naar vroeg zei ze dat ze op mij had gewacht. Ook dat kwam eruit met een stalen smoel, omdat het nu eenmaal zo
| |
| |
was. Die opmerking heeft me mijn huwelijk gekost.
De eetkeuken was verzadigd van geuren en het was er gezellig, schoon en kleurig. Op tafel stond een vaas rode en blauwe anemonen op grillige stelen, zij maakte me erop attent. Ook als iets je niet interesseerde werd het door Livia's handen vanzelf, hoe moet ik het zeggen, overtuigend. Dit is dus mooi, dacht je dan, meegezogen door haar stille overredingskracht. In Trix' keuken kwam ik nooit of het moest zijn om een biertje te pakken.
Op de radio klonk gitaarmuziek, ‘authentiek’ noemde ze die. Ik zag na het derde glas wijn langzaam vleugels uit haar schouderbladen groeien. We belandden op de sofa in de huiskamer voor de koffie. Ze wilde me een boek geven, ik weet niet meer waarom, ze zei dat ze veel las, dat dat goed was voor een mens, maar in plaats van het boek open te slaan pakte ik haar vast. Toen we uren later van de hartstocht aan het bekomen waren fluisterde ze in mijn oor dat van alle dingen de liefde het belangrijkste is en op de een of andere manier werd ik daar koud van.
Ook dat is alweer vijftien jaar geleden. We hebben het vijf jaar volgehouden. Wat een tijd, en wat een maaltijden, als ik erover nadenk. Ze had van die servetten die je kon oprollen en die dan rechtop bleven staan. Ik had nooit eerder in mijn leven een servet gebruikt.
Wat ze kookte was eigenlijk heel eenvoudig, je zag precies wat je at. Ik was stamppotten gewend, prakjes, sausjes, niet wat zij noemde ‘eerlijke dingen’. Nooit van mijn leven heb ik verder zulke sla gegeten die zo mooi op een schaal was neergelegd, niet bij iemand thuis tenminste. Zij was van de goede smaak, een betrekkelijke zaak als je het mij vraagt, maar het was prettig, ik moet er niet op afdingen. Daar is het ook niet op stukgelopen. Het was meer die preek die ze overal gratis bij gaf.
De seks wilt u weten. Daar praat je niet over, vind ik. Ja, maar zij deed dat af en toe dus wel. Ze lulde me ook in bed nog de oren van het hoofd. Op een dag heb ik m'n biezen gepakt en ben 'm gesmeerd.
Ik heb na die tijd geen relatie meer gehad, nu ja, af en toe een scharrel die ook wel eens iets verder gaat, maar lang duurt het nooit. Wat moet je er op den duur mee? Nog meer kinderen? Ik kan soms hartstochtelijk terugverlangen, naar Trix en de jongens, naar het gedoe en gestoei, en vooral naar Livia, naar de lichamelijke Livia dan, de aardse. De een wil me niet meer zien, de ander heb ik in Ma's voetsporen met harde hand uit mijn leven moeten verwijderen.
Trix wou me niet terug. Die keer dat we het erover hadden tijdens
| |
| |
een verzoenend bedoeld etentje hing de zonde met z'n volle gewicht tussen ons in. Het was verschrikkelijk, het zweet stond in m'n handen. Ze moest huilen. Ze was vormeloos geworden.
De enige winst was dat ik de jongens weer mocht zien. Het is er in de praktijk niet erg van gekomen. Ik weet amper wat voor man er uit ze is gegroeid. De een wordt geloof ik advocaat, die kon altijd al goed kletsen, de ander heeft zich aan de andere kant van de Atlantische Oceaan verdiept in de elementaire deeltjes. Iets met de Big Bang, de oerknal, u weet wel, lang geleden. Is een halve Amerikaan geworden, is daar ook getrouwd. Nog geen kleinkinderen.
Ze hebben allebei gestudeerd, mijn jongens. Trix vertelt graag dat ze krom voor ze heeft gelegen. De sneer zal u niet ontgaan. Ik heb me nooit aan mijn financiële verplichtingen onttrokken.
De laatste keer dat ik Livia zag was in de tram. Dat is dus twee weken geleden. Moet ik het nog een keer vertellen? Ik ga in principe niet met het openbaar vervoer, maar soms doe je het toch. Het was gemeen koud die dag, een dinsdag was het, en de taxi's lieten het hardnekkig afweten toen ik het restaurant uit stapte met een klant.
Ineens stopte die tram ongeveer voor mijn neus en ik sprong er in een opwelling in, terwijl ik nog vrolijk vanwege de goede transactie naar mijn zakenvriend zwaaide. Die had zijn wagen bij zich. Mijn werk is langzaam maar zeker mijn enige vreugde geworden. Als ik iets kan is het hard werken. Dat leer je vanzelf als je ouders een winkel hebben, maar dat zei ik al.
Ineens zag ik die twee zoetsnoeten binnenkomen. Ze begonnen vlak voor me te controleren. Of we waren voorzien van een geldig plaatsbewijs, zo vroegen ze het. Toen ze bij mij waren, spreidde ik mijn handen met de palmen naar boven hulpeloos uit in een gebaar dat vertedering zou kunnen wekken. Nee dus.
‘U heeft geen geldig plaatsbewijs?’ vroeg die ene met al zijn beroepsgezag in zijn stem terwijl hij zijn strafboekje tevoorschijn haalde.
Ik trok mijn portemonnee al toen ik ineens achter me hoorde roepen: ‘Nee wacht, ik heb voor hem gestempeld.’
Het was Livia. Later in het café vertelde ze dat ze tegenwoordig altijd twee keer afstempelde voor het geval er controle was. Aan het opgeluchte gezicht dat je daarna kreeg had ze beloning genoeg.
U begrijpt het denk ik langzamerhand wel. Zo was Livia. Er was geen speld tussen te krijgen en toch klopte er iets niet.
Ze keek me aan met een blik die niet jong en dwingend meer was maar eerder mild. Het was een oudevrouwtjesblik geworden en ik besefte hoe ik al die vijf jaar dat we samenwoonden was klein ge- | |
| |
houden door die verdomde goedheid van haar. Ze had geen sprankje gevoel voor humor, je kon nooit eens met haar lachen. In feite liep je op je tenen. Ze maakte alleen verantwoorde grappen, ze was geestig, zo noemde ze dat zelf. Geestig me hoela.
Ze vond dat ik er moe uitzag en keek me aan met de samenzweerderige blik van een lotgenoot. Alsof ik nog haar bezit was.
Nee, ik heb haar niets aangedaan. Waarom zou ik? Als ík wraak had willen nemen waren er vast meer die dat wilden. Denk eens aan haar leerlingen, aan de andere onderwijzers en onderwijzeressen op haar school die wel iets anders aan hun hoofd hebben dan zouteloze praatjes, aan de buren die er een punthoofd van moeten hebben gekregen op straat te worden aangehouden voor een grondige analyse van de stand van zaken in het bestaan.
Met je blote handen, ik kan het me best voorstellen desnoods. Je bent kwaad, het bloed is onder je nagels vandaan gehaald, je staat niet voor jezelf in. Maar ik heb haar niet vermoord. Als iemand dat al gedaan heeft. Wie zegt dat die buurman die haar als vermist heeft opgegeven is vrij te pleiten. Trouwens, dat ze plichtsgetrouw was wil niet zeggen dat ze niet een hekel aan die school had. Ze was teleurgesteld, ik weet het zeker. Wie zegt dat ze niet in Parijs zit, of in Rome op de Engelenburcht, ha ha. Neem me niet kwalijk. Ik ken Rome van m'n werk.
Zelfmoord? Livia, flinke, redelijke Livia zelfmoord? Nee, dat geloof ik niet. Nee.
Ze was de vrouw van mijn leven, het klinkt hard tegenover Trix, maar het is zo. Als ze iets meer was overgeheld naar het kwaad hadden we kunnen genieten van hoe alles was of is. Dat bent u toch met me eens, dat het de kunst is het leven te aanvaarden zoals het is en jezelf geen onmogelijke dingen op te leggen? Dat is toch zonde? Het heeft haar de kop gekost, daar ben ik van overtuigd, maar hoe? Als ze tenminste dood is. Het is zo'n raar idee. Ach nee.
Die middag ben ik na het café naar huis gegaan. Ik kon bijna niet van haar afblijven. Tegelijk was ik woedend omdat ze nog steeds aan me zoog. Wat zei ze nou nog wat me hels maakte? Engelen horen niet op aarde, ze zei iets dat helemaal niet terzake deed, flauwe praatjes zijn het, nogmaals. Iets over vereende krachten waarmee de verloedering in de maatschappij het hoofd moest worden geboden.
Ik had mijn lesje geleerd, ik heb de consumpties betaald en ben gegaan. Een zoen op de wang, meer niet. Je kunt hopen dat een mens verandert, maar ik heb daar nog nooit echt een voorbeeld van gezien en engelen veranderen zeker niet. Ik zag de wanhoop in haar
| |
| |
ogen, maar het was beheerste wanhoop, je koopt er niets voor. We maakten geen afspraak.
Ik weet niet waar ze is. Misschien is ze weggevlogen, kreeg ze ook een beetje genoeg van ons. Weg naar waar het beter is, want ze kan het niet allemaal uit haar duim hebben gezogen, ze had een voorbeeld, dat weet ik zeker. Die was van hoger sferen.
Meer kan ik er niet over zeggen, neem me niet kwalijk, het grijpt me nogal aan. Ik heb van haar gehouden, meer dan me menselijk leek. U kunt me beter laten gaan voordat u een snikkende man tegenover u heeft.
|
|