blik het landschap van zonet voor zich ziet maar dan van alle kleur ontdaan, uitgestrekt en leeg. - Ook de stem is, nu de man zijn adres en telefoonnummer vraagt, nog precies zo monotoon als daarnet toen de zachte klank hem in het halfduister weldadig, ja zelfs uitgesproken vriendelijk voorkwam; nou ja, wat deed het ertoe, hij hield er zelf immers ook helemaal niet van als mensen al te persoonlijk werden.
Na twee weken krijgt hij een telefoontje, hij herkent de stem onmiddellijk als was die in een heel afzonderlijk register opgeslagen, ergens ver achter de geluiden van de dagelijkse omgang. Hij is toch wel benieuwd hoe de bril hem staat en haast zich na zijn werk naar de winkel maar die blijkt al om halfvijf te sluiten; ook trouwens tijdens de lunchpauze van 12u tot 13u30, leest hij op een zwart bordje met gouden letters. Dus neemt hij de volgende dag een klein uur vrij en daar staat de opticien al voor zijn raam te kijken, handen op de rug. Zelf schrikt hij nogal van zijn nieuwe gezicht in de spiegel en ook van de stevige cheque die hij uit moet schrijven, de helft van zijn maandloon. Maar ja, dat kosten die multifocale glazen nu eenmaal, dat weet hij ook wel, al spijt het hem dat de man amper reageert op zijn ‘Ziet er toch heel wat beter uit zo, vindt u niet?’ Die merkwaardige blik, die nu over zijn gezicht en gestalte glijdt alsof hij een schilderstuk is of een meubel of wat, hoe dan ook geen levend wezen, en dan weer die kleine buiging: ‘Zeker, jazeker, ja.’ Daarna was het nog een heel passen en meten geweest, de stalen poten verbuigen, een potlood dat keer op keer zijn neus nadert zodat hij stellig belachelijk scheel kijkt en voor de grap zijn ene wenkbrauw optrekt; overigens zonder enig effect op de serene blik van de opticien. Toewijding kon je de man niet ontzeggen - of eerder precisie, een onwaarschijnlijke, je zou haast denken wanhopige precisie; hij voelt zich er toenemend ongemakkelijk bij en is blij dat hij de winkel kan verlaten, knipperend tegen de scherpe omtrekken van zijn nieuwe zicht.
Maar al binnen een paar dagen wordt duideljk dat hij opnieuw aan de man zal moeten verschijnen want er is iets mis met die glazen, hij heeft met een onophoudelijke hoofdpijn te kampen. Terwijl hij zijn fiets op slot zet ziet hij de opticien al vanuit zijn positie voor het raam naar de toonbank lopen om de witte jas te pakken, maar hij lijkt hem amper te herkennen bij zijn enigszins joviale binnenkomst. - Waarna zich het ceremonieel herhaalt van de opgeheven vinger, ditmaal met een stalen lineaal die hypnotiserend tussen hen beiden in heen en weer beweegt, en opnieuw vangt hij enkele malen die grijze, lege blik die hem bijna beschaamd maakt de man zo lastig