| |
| |
| |
Christien Brinkgreve
De rede en de passie: de von Richthofenzusters
Het moet omstreeks 1978 zijn geweest, het was zomers weer en ik fietste van mijn huis in de Amsterdamse Weteringbuurt naar het Rijksmuseum. Ik was vol van een aanzoek dat ik net had gekregen van twee goede vrienden om samen in een groot huis te gaan wonen. Ik was erg op ze gesteld, we hadden geregeld lange gesprekken met elkaar, over Nietzsche en het leven, dronken daarbij rode wijn en aten grove paté, vaak in mijn keuken met uitzicht op de verwilderde tuin. Dat huis zou ik dan moeten opgeven, maar een leven samen met deze inspirerende, niet-saaie mannen was ook niet iedereen gegeven. En nu was alleen wonen leuk - ik was eind twintig -, maar als je vijftig was kon dat opeens zielig worden. Ik zag het wel zonnig voor me, en had hierbij één leidende fantasie, en dat was het leven van Lou Salomé. Schrijfster, filosofe, bevriend met Nietzsche, Rilke en Freud, eigenlijk met alle grote en interessante mannen uit die tijd (uit het Midden-Europese intellectuele leven tussen 1880 en 1930). Zij was voor mij het toonbeeld van een onafhankelijke en aantrekkelijke vrouw. Nietzsches omschrijving van haar als iemand ‘met de scherpzinnigheid van een arend, de moed van een leeuw, en desalniettemin een vrouwelijk wezen’, omvatte alles wat er op dit gebied te wensen viel. Ik droomde meer van zo'n soort leven dan van het moederschap. En dit aanzoek paste hier wel in.
Ik fietste uit het heldere licht de donkerte in van de onderdoorgang van het museum, en opeens sloeg deze fantasie om in haar tegendeel. Ik zag me niet meer omringd en aanbeden door deze mannen, maar als hun werkster: ik zou zorgen en opruimen, ik zou de enige zijn die erop lette dat er nog voldoende brood en eten was, en iets als wc-papier. De droom verbleekte in rap tempo, ik zou niet triomferen maar sloven. En toen ik weer onder het museum uit fietste wist ik het zeker: ik moest dit niet doen. Ik denk nog altijd dat ik gelijk had, het zou niks zijn geworden.
| |
| |
Lou Salomé was niet de enige vrouw wier leven me fascineerde. Ik las in die tijd een boek over de von Richthofenzusters: indrukwekkende vrouwen die hun talenten ontwikkelden en zich niet lieten veroordelen tot een bestaan in de schaduw. Vrouwen die schitterden, bewonderd werden, minnaars hadden, in weinig opzichten een conventioneel leven leidden. Niet voor die tijd, begin twintigste eeuw, maar ook niet voor mijn tijd. Ik kon daar nog heel wat van opsteken.
Er waren eigenlijk drie zusters, net als bij ons thuis, maar twee worden er in dit boek uitgewerkt, als contrasten, als toonbeelden van ‘The Triumphant and the Tragic Modes of Love’, zoals de ondertitel luidt. Zij beiden staan ook, in fotoportret, op de voorkant. Ik herkende mezelf meer in de ene zuster, en vond dat een van mijn zusters trekken had van die andere. Ik bekeek vaak hun foto's: aantrekkelijke, intelligente vrouwen. De rede en de passie. Twee wegen. Waartoe leidden die? Wat bracht het hun, hoe verging het ze, en wat was de prijs van hun verschillende manier van leven?
Op de achterkant staan vier foto's. Twee van de mannen met wie ze getrouwd waren: ernstige, gevoelige, erudiete, misschien wat zwakke koppen. En daarboven de foto's van hun minnaars, en die mochten er wezen: mannen met baarden en duistere, gekwelde blikken die je niet onberoerd laten. Die ook bij mij - tachtig jaar later - iets opriepen: het verlangen meer van ze te weten, hun geheim te kennen, iets met ze te hebben. Het zijn D.H. Lawrence en Max Weber, de schrijver en de socioloog, niet de eersten de besten - ook dat trok me aan. Ze worden beschreven als tegenpolen, maar op de foto's tonen ze een merkwaardige gelijkenis.
Wat trok me zo aan in dit boek? Het is een biografie van de zusters in de context van hun tijd, eerste helft van de twintigste eeuw, de tijd van Freud, Jung, Franz Werfel, van Alma Mahler en Lou Salomé, die allen in het boek voorkomen. Auteur is Martin Green. In de periode waarin ik het las, was ik erg ontvankelijk voor dit soort levensbeschrijvingen, als mogelijke voorbeelden van hoe te leven; als geestverruimende levensontwerpen. Er waren weinig aantrekkelijke voorbeelden van vrouwenlevens, vond ik toen. Ik wou geen slovend bestaan, geheel en al gericht op de behoeften van anderen en alleen nog maar bestaand via anderen. Vrouw van, moeder van. De trots die dat laatste me nu kan geven, kon ik me toen moeilijk voorstellen.
De zusters von Richthofen hadden en deden het allemaal: ze hadden een man, ze kregen kinderen, maar dat belette hun niet om
| |
| |
minnaars te hebben en deel te nemen aan het intellectuele en artistieke leven. Dit waren vrouwen die niet verdorden als ze eenmaal kinderen hadden, alsof dan het doel van het leven bereikt was en je verder als zorgend wezen fysiek en mentaal kon uitdoven.
Dat was de aantrekking, dat was het toen, en dat is het nog steeds, bij herlezing van het boek, bijna vijfentwintig jaar later.
Het waren de zusters die me waren bijgebleven, de familie waarvan ze deel uitmaakten was wat weggezakt. Maar die blijkt bij herlezing ook interessant.
Vader von Richthofen, baron, was afkomstig uit een oude Pruisische Junker-familie. Hij werd op zijn zeventiende beroepssoldaat en was een van Bismarcks officieren in de oorlog van 1870. Zijn drie kinderen - Else (1874), Frieda (1879) en Johanna (1882) - werden geboren in de eerste jaren van het nieuwe Duitse rijk, een tijd van Pruisische glorie, waarin het heldendom en het masculiene verheerlijkt werden. Zijn vrouw, Anna Marquier, kwam uit de solide Duitse burgerij en wordt beschreven als een vitale, gezonde en sensuele vrouw die sterk gericht was op de vrouwenwereld van moederschap, huishouden, kinderen, vrienden, boeken en planten. De band van de drie dochters met hun moeder was sterk, die met hun vader ambivalenter: hij was hun weliswaar dierbaar, maar twee van de dochters, Else en Frieda, rebelleerden tegen de patriarchale wereld die hij vertegenwoordigde.
Ze deden dat op een verschillende manier, en in wedijver met elkaar. De een, Else, werd op haar zeventiende lerares, verdiende genoeg geld om haar eigen studie te betalen, haalde een doctoraal in de economie, en werd in 1900 - als eerste vrouw - inspecteur met als taak de rechten van fabrieksarbeidsters te beschermen. Ze was de eerste vrouwelijke student van Max Weber, de gezaghebbende en imponerende socioloog, met wie ze later een verhouding zou krijgen. Ze vocht zich een weg naar een plaats in de academische wereld. De ander, Frieda, geloofde in de kracht van de liefde en de spontane vrouwelijkheid. Else werd de muze van de kritische intelligentie, zoals Green mooi typeert, Frieda die van onze erotische verbeeldingskracht. De eerste stond voor Geist en Kultur, de ander voor Eros en Vrouwelijkheid. Primitief en atavistisch zijn ook begrippen die volgens Green bij Frieda horen; op Else zou het psychoanalytische begrip ‘sublimeren’ van toepassing zijn.
Beiden waren mooi. Alle drie waren ze mooi: Frieda en Johanna waren ravissant, bij Else moest je de schoonheid ontdekken. Else koos voor de wereld van het werk, de andere twee waren zorgelozer,
| |
| |
Frieda von Richthofen. Uit: M. Green, The von Richthofen Sisters. New York 1974.
frivoler, meer op genieten ingesteld. Frieda verzette zich tegen de wereld van het werk, maar ze wilde niet onbetekenend zijn: zij belichaamde andere waarden. Zowel Else als Frieda omringde zich met briljante mannen, deels dezelfde, deels andere, die op hun beurt de uiteenlopende paden van de zusters markeerden en beïnvloedden. Zoals dus de socioloog Max Weber en de schrijver D.H. Lawrence, minnaars van Else en Frieda, die een grote rol speelden in hun leven en ook in het boek. De twee mannen worden hierin neergezet als tegenpolen: de een afkomstig uit de hogere Duitse burgerij, de ander een Engelse mijnwerkerszoon, de een de wereld van het mannelijke vertegenwoordigend, de ander die van het vrouwelijke, het intellect tegenover de sensibiliteit, de ontmaskerende intelligentie tegenover de artisticiteit en de erotiek.
In deze biografie van de von Richthofenzusters wordt vooral hun tegengestelde houding ten aanzien van erotiek uitgewerkt, en dat betreft zowel hun keuze in de liefde, voor de ene dan wel de andere zuster, als hun wijze van liefhebben: de een verborgen, omsluierd, tegen zijn principes (Max Weber was getrouwd), de ander open, gepassioneerd, de passie tot principe verheffend. Ook deze mannen worden geplaatst in hun familie, en ook deze families zijn in hun verschillen (sociale klasse, nationale cultuur) en overeenkomsten -
| |
| |
Else von Richthofen. Uit: M. Green, The von Richthofen Sisters. New York 1974.
de positie en de figuur van de moeder - interessant. Beide moeders waren sterk, beminnelijk en sociaal bewogen, hun echtgenoten staken hierbij - althans in de ogen van hun zonen - zwakker af. Ook dezen vertoonden gelijkenis: beiden waren, aldus Green, ‘big and handsome, giving an impression of forcefulness, while in fact they were ineffective, morally impotent, within their family circles’. Zowel Lawrence als Weber had een sterke moederbinding, met de zeker in die patriarchale tijd bijbehorende zware oedipale conflicten. Van Lawrence weten we dat de nauwe, exclusieve band met zijn moeder hem in belangrijke mate gevormd heeft. In Webers brieven zijn van meet af aan al zijn gevoelens gericht op zijn moeder, en deze band bleef zijn leven lang bestaan, zij stierf kort voor zijn eigen overlijden.
Drie zusters, de drie gratiën, zoals hun vader hen noemde. Over de derde, Johanna, komen we weinig te weten. Else en Frieda worden in dit boek uitgewerkt en tegenover elkaar geplaatst - het spirituele en intellectuele tegenover de sensualiteit en de erotiek. Gescheiden wegen, geleid door verschillende principes, die konden botsen en rivaliseren.
Dat laatste was het hevigst, en pijnlijkst, toen de zusters een tijd- | |
| |
lang dezelfde minnaar hadden, Otto Gross, en Else het aflegde tegen haar jongere zuster, verslagen op het terrein waarop Frieda toch al triomfeerde: het domein van de liefde. Zowel de pijn van de een is invoelbaar, als ook de triomf van de ander, die door Gross beschreven wordt als de gloed van zijn leven, de zon. Zij, Frieda, was in zijn ogen de vrouw van de toekomst. ‘You are the confirmation in my life of the flowering and fruitful yes - the future which has come to me’. Het ‘sociaal ascetisme’ dat Else in dezelfde brief wordt toegedicht steekt hierbij mager en enigszins grauw af, en ook de omschrijving ‘aristocratisch’ lijkt mij nauwelijks een pleister op de wonde te kunnen zijn geweest.
Otto Gross was de zoon van de criminoloog Hanns Gross, en een hartstochtelijk voorvechter van de bevrijding uit de patriarchale verhoudingen van zijn tijd, een strijd die sterk gericht was tegen zijn eigen vader. Hij was een bevlogen leerling van Freud, in analyse bij Jung, en volgens Freud een van de weinige originele en creatieve geesten onder zijn volgelingen. Totdat hij de erotische bevrijding te nadrukkelijk uitleefde en bovendien aan cocaïne verslaafd raakte: Freud ervoer dit als een bedreiging voor zijn goede naam en de reputatie van de psychoanalyse, en verwijderde hem uit de annalen van de psychoanalytische geschiedenis. De zusters, zo valt uit latere brieven op te maken, hebben beiden sterke en liefdevolle herinneringen aan deze man, die treurig eindigde als verslaafde krankzinnige. Else geeft toe haar zuster te benijden om de tijd die ze met deze geniale zonderling heeft doorgebracht.
Afgezien van deze gedeelde minnaar hadden de zusters zoals gezegd andere liefdes, die geleid werden door andere principes en een de ander einde kenden. Bij het overlijden van Max Weber (1920) was Else wel aanwezig, maar slechts in de hoedanigheid van familievriendin. Want Marianne was de officiële weduwe, Webers verhouding met Else was geheim gebleven. Deze loochening eiste afzien en beheersing. Webers liefdesbrieven aan Else zijn ruim vijftig jaar verborgen gebleven, en de enige publieke uitingen van zijn gevoel voor Else staan verscholen in voetnoten bij zijn wetenschappelijke artikelen. Zoals in zijn analyse van de stelling over een relatie van een man met een vrouw: ‘At first our relationship was only a passion but now it represents a value.’
Hoe anders was de openlijk beleden hartstocht tussen Frieda en Lawrence. Frieda had voor hem man en kinderen in de steek gelaten, was met hem getrouwd, en werd dus ook zijn officiële weduwe
| |
| |
(1930), met het beheer over zijn bloeiende nalatenschap.
Green wijst op nog een ander interessant punt van verschil en overeenkomst: de hypocrisie bij beide mannen, in tegenovergestelde richting. Max Weber deed zich voor als een held van de waarheid, integer, met een sterk moreel besef, maar zijn liefde voor Else heeft hij altijd verborgen gehouden. Terwijl Lawrence in zijn latere jaren, op zijn publieke hoogtepunt als profeet van de seksuele vervulling, zelf seksueel passief was, en dus meer seksuele bekwaamheid voorgaf dan hij zelf vermocht.
Na het overlijden van mannen en minnaars, tussen 1920 en 1930, hadden beide zusters nog de helft van hun volwassen leven voor zich. Else begon een verhouding met Max’ broer Alfred, met wie ze al bevriend was tijdens haar studiejaren en die zijn leven lang een rivaliserende verhouding met zijn broer had. Frieda vertrok naar Taos, in New Mexico, waar ze met Lawrence gewoond had, en ging leven met de jongere kunstschilder Angelo Ravagli, die ze al langer kende als eigenaar van het huis dat ze een tijdlang met Lawrence gehuurd had. Beide mannen waren beperkte versies van hun voorgangers, aldus Green, maar ze gingen jaren mee. Zijzelf overleefden alles en iedereen, en bleven tot op hoge leeftijd voornaam en aantrekkelijk.
De tijd waarin ik het boek voor het eerst las komt scherp terug: mijn affiniteit met Else, met de weg van de rede, het intellectuele, de hoop om daarmee de chaos te bedwingen. En de angst voor het irrationele, voor passie, voor onbeheersbare emoties.
Nu, zo'n vijfentwintig jaar later, zie ik de gevaren van het irrationele niet minder scherp, maar ik besef meer dan toen de beperkingen van de weg van de rede. Of hoe de weg van de rede, de rationaliteit als leidend principe, ook een smorend en onderdrukkend principe kan worden. Hoeveel je mist als je je tot dat pad beperkt en ongevoelig bent voor de vitaliteit van de passie. In dit opzicht bezie ik de psychoanalyse, ook een kind van die tijd, nog steeds als een zinvolle bevrijdingsbeweging. Niet om alle passies uit te leven, zoals Frieda von Richthofen en D.H. Lawrence propageerden en praktiseerden in hun erotische beweging - Frieda verliet als gezegd man en kinderen om met hem mee te gaan, Else bleef bij man en kinderen -, maar om ze te onderkennen en op een niet-destructieve manier in het leven op te nemen. Dat is de kunst en ik ben er inmiddels van doordrongen hoe moeilijk dat is, en blijft.
Frieda's keuze voor de vrijheid - voor de passie en de vrije seksualiteit - betekende een rigoureuze verlating van man en kinderen,
| |
| |
wat me nu een onvoorstelbaar hoge prijs lijkt.
Ik voel me nog steeds meer verwant met Else von Richthofen en het pad dat zij volgde, maar zie meer dan vroeger haar melancholie, het beheerste en gedempte in haar taal en gedrag: haar afzien. En ook dat is een hoge prijs.
Maar al heb ik meer oog gekregen voor de beperkingen en de prijs van hun uiteenlopende wegen - de rede en de passie -, voor het verschil tussen droom en werkelijkheid en voor de stevige moederbinding van beide minnaars, ik kan me de fascinatie van toen goed herinneren, en mijn verlangen om groots en vrij te leven tot op de dag van vandaag navoelen.
|
|