De Gids. Jaargang 165
(2002)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 945]
| |
Dirk van Delft
| |
[pagina 946]
| |
vloed van een magnetisch veld, is september 1896 door Pieter Zeeman in het vertrek achter de ramen ontdekt. Namens de Zeeuw bood chef Kamerlingh Onnes een eerste artikel over het effect aan in de Akademie van WetenschappenGa naar eind1., waarna Lorentz binnen twee dagen met een verklaring kwam. In 1902 ontvingen experimentator en theoreticus de Nobelprijs voor de natuurkunde. Twintig jaar later eerde Kamerlingh Onnes zijn vrienden met de ramen. Ingetogen en streng van vorm en kleur vragen ze om aandacht. Ik kijk omhoog en zie Zeeman ingespannen naar natriumlicht tussen elektromagneten turen, terwijl Lorentz formules weegt. Kunst en wetenschap vloeien samen in geometrisch glas-in-lood, uitgevoerd in een stijl die aan Bart van der Leck doet denken. Pas jaren na mijn kennismaking met de ramen viel mijn oog op de naam van de kunstenaar: Harm Kamerlingh Onnes. Harm, zo bleek, was de zoon van Menso Kamerlingh Onnes, Heikes broer en zelf ook kunstenaar. Er waren dus meer Kamerlingh Onnessen, en behalve op aanleg voor natuurwetenschap kon de familie ook bogen op artistiek talent. Hoe zat dat? Lang bleef die vraag sluimeren, tot ik besloot mijn plezier in wetenschapsgeschiedenis én schrijven te combineren door me aan een biografie van Heike te zetten. Sindsdien woelt de familie Kamerlingh Onnes in mijn hoofd en zijn het goede bekenden. De naam Kamerlingh Onnes is een uitvinding van Heike. De Groninger hbs-leerling H.K. Onnes noemde zich als zelfbewust student ineens H. Kamerlingh Onnes. Zo'n promotie van tweede voornaam tot eerste achternaam kwam vaker voor en viel nauwelijks op omdat Kamerlingh al een achternaam was: die van Heikes grootmoeder. Navolging kreeg de actie pas toen moeder Antje, broer Menso en zus Jenny in 1883, een jaar na Heikes benoeming tot Leids hoogleraar, bij hem introkken. In het bevolkingsregister van Zoeterwoude, waar het viertal een huis in Vreewijk betrok (nu Leiden), is Menso's achternaam Onnes verbeterd tot Kamerlingh Onnes, terwijl zijn tweede voornaam Kamerlingh is doorgehaald.Ga naar eind2. Ook bij Jenny, die inmiddels Jenny Gerdina heette, is de achternaam verbeterd. Het waren grijze manoeuvres waar geen ambtenaar om maalde. Alleen Onno, die net als benjamin Adolf van vader Harm geen Kamerlingh als tweede voornaam had gekregen, nam de moeite zijn extra achternaam bij Koninklijk Besluit vast te laten leggen, zij het pas in 1932. Op zijn geboorteakte in de Groninger Archieven staat de wijziging braaf aangetekend.Ga naar eind3. Het artistieke in de familie Kamerlingh Onnes komt van Heikes moeder. Haar vader, de Arnhemse architect Jacob Coers, ontwierp | |
[pagina 947]
| |
het buiten Sonsbeek. Heike had op zijn hbs-eindlijst een tien voor tekenenGa naar eind4. maar meer dan trefzekere schetsen van proefopstellingen, met vulpen in brieven opgetekend of met potlood in laboratoriumdagboekjes, heeft dat talent niet opgeleverd. Wel bemoeide hij zich met de kunstenaarscarrière van Menso. Als oudste broer had Heike na de dood van zijn vader in 1880 de leiding van het gezin op zich genomen, een taak die hij zeer serieus nam. Heike haalde Menso, die op de hbs in Groningen van ellende de exacte vakken eraan had gegeven en geen examen mocht doen, in 1881 naar Delft, waar hij bij A. le Comte lessen volgde in het ornamentschilderen - zelf werkte Heike toen als assistent op de Polytechnische School. Heike zag wel wat in de combinatie kunst en wetenschap. In een van zijn brieven aan MensoGa naar eind5. gaf hij hoog op van ‘galvanoplastiek’, een techniek waarbij via elektrolyse goedkope maar smaakvolle metalen reproducties gemaakt konden worden van huiselijke voorwerpen. In Den Haag had hij een fabriek bezocht waar in ijzer gegoten voorwerpen verzilverd, verguld, vernikkeld en gebronsd werden. De chef van zo'n bedrijf, diende Heike zijn broer van advies, zou met ‘wetenschappelijke kennis naast smaak’ zijn voordeel kunnen doen, en er waren maar weinig kunstenaars die beide gaven in huis hadden. Kon Menso zich niet eens op de hoogte stellen? In dezelfde brief gaf Heike zijn broer het adres van Adolf Holtzmann, boezemvriend uit de tijd van de Wanderjahre te Heidelberg. Holtzmann verbleef inmiddels in München en wilde met alle liefde Menso ontvangen en hem op het gebied van de kunstnijverheid op weg helpen. Een reis naar het zuiden was goed voor zijn ontwikkeling, en ook zijn gezondheid - net als Heike had Menso last van bronchitis - zou er wel bij varen. In München vatte Menso het plan op doctor in de kunstgeschiedenis te worden, het liefst met weinig moeite. Heike toonde zich weinig enthousiast. Hoe viel dit te rijmen met eerdere plannen van zijn broer om kunstenaar te worden of de kunsthandel in te gaan?Ga naar eind6. Ook had Heike geen hoge pet op van Menso's studiezin en hij betwijfelde of zo'n doctorstitel voldoende geld in het laatje zou brengen. Mocht Menso de industriële richting of handelskant verkiezen, dan deed hij er goed aan degelijk vakonderwijs te volgen. Koos hij bij nader inzien voor kunstgeschiedenis, waarom ging hij dan niet naar Italië? Dan kon hij zich specialiseren in de Renaissance. Niet onbelangrijk: een verblijf in bijvoorbeeld Florence was goed voor de longen. Stevige kritiek had Heike op Menso's mentaliteit: die berekenende houding, waar was toch zijn idealisme? Heike wilde met alle plezier geld sturen, maar dan moest Menso wel aan ‘het ware degelijke’ vasthouden en geen ‘maskers’ najagen. | |
[pagina 948]
| |
In gezelschap van Holtzmann reisde Menso maart 1882 via Wenen, waar hij het atelier van Hans Makart bezocht, naar Italië. Dat beviel zeer. Hij genoot van Verona en Venetië en sloeg Florence in eerste instantie over om vóór de zomerhitte in Rome zijn. Vandaar stuurde hij een feuilleton met kunstbeschouwingen naar een Duitse krant en begon te experimenteren met het aquarelleren van portretten. Graag zou hij Heikes mening horen, en zou het niet mooi zijn als hij zulke portretten voor twintig gulden kon verkopen? Ook binnenhuisarchitectuur had zijn liefde. Op Heikes verzoek spuide hij ideeën voor de salon van huize 't Waelre in Hengelo (Gelderland), waaronder een ontwerp voor een gipsreliëf.Ga naar eind7. Menso trok naar Napels en Capri, stuurde werk naar Le Comte - die zich enthousiast toonde - en volgde het advies van zijn Delftse docent om de kunstnijverheid te laten schieten en kunstschilder te worden. Op dat terrein was hij autodidact. Intussen was Heike in Leiden de weg naar het absolute nulpunt ingeslagen, al schoot het bij gebrek aan een adequaat laboratorium, assistenten, technische hulp en tijd de eerste jaren niet op. Een andere tegenvaller was de landbouwcrisis, waardoor de steenfabriek die zijn vader in Feerwerd aan het Aduarderdiep had gesticht, en waarover na zijn dood in 1880 oom Jeipe de scepter voerde, acuut gevaar liep. Wilde hij de zaak niet op de fles laten gaan, dan ontkwam hij er als gezinshoofd niet aan tijdelijk met duizenden guldens minder genoegen te nemen. Gedaan was het met het luxe leventje. Bij wijze van bezuinigingsmaatregel haalde Heike najaar 1883 zijn moeder, Jenny en de pas uit Italië teruggekeerde Menso naar Leiden, waar ze een huis bij de Haven huurden. Drie jaar later trokken ze naar Vreewijk en kroop de familie via huwelijken met kwaliteitspartijen uit het dal. Als eerste trouwde Heike in 1887 met Betsy Bijleveld, een dochter van de procureur-generaal te Den Haag. Moeder Antje, Menso en Jenny vestigden zich in de Herenstraat.Ga naar eind8. Daar deelde Menso zijn atelier met Floris Verster, die in 1884 een portret van hem had geschilderd. Menso schilderde familieleden, onder wie Jenny als levensgrote bruid (zijn meesterwerk), en een zelfportret met rode baretGa naar eind9., en gaf zijn aquarellen van bloemstillevens lyrische titels als Valse weelde, Maannacht en Het mooie sterven. De samenwerking met Verster duurde tot 1892. Dat jaar trouwde Floris, die uit een deftig milieu kwam, met Jenny. Het jaar ervoor had Menso een niet minder voorname partij veroverd: Kitty Tutein Nolthenius, zuster van de (latere) directeur van de Calvé-fabrieken in Delft. Onno werkte toen in Delft als secretaris bij de Gist- en Spiritusfabrieken en hij | |
[pagina 949]
| |
was het die Menso met de Amsterdamse patriciërsfamilie Tutein Nolthenius in contact bracht. Julie, de oudste zus van Hugo, wilde haar dochtertje laten schilderen en terwijl Menso op het buiten Adelsberg aan die opdracht werkte, leerde hij Kitty kennen.Ga naar eind10. De huwelijksreis ging naar Tunis, waarna het paar aan de Haagweg (nu Leiden) een villa betrok. Moeder Antje trok bij hen in (het ene halfjaar woonde ze bij Menso, het andere bij Heike) en ook Onno vond er twee jaar onderdak. Daarna vestigde hij zich in Amsterdam, begon een Bureau voor Handelsinlichtingen, exposeerde af en toe schilderijen en publiceerde op het eind van zijn leven een dichtbundel. Zo kwamen alle Kamerlingh Onnessen op hun pootjes terecht. Zelfs Dolf, die cowboy in Amerika was geweest en daarna in Indië zijn heil had gezocht, kwam in 1923 als geslaagd zakenman terug.Ga naar eind11. Droevig was het dat de tweede zoon, Albert, die in Groningen niet wilde deugen en door zijn vader van de hbs werd gehaald, in 1887 in een mijn in Mexico aan een hartstilstand was overleden. Via omzwervingen in Duitsland was ook hij in Indië verzeild geraakt. Hij maakte op Java fortuin door een centrifuge uit te vinden, woonde als een vorst in Soerabaja en toen hij er uitgekeken was vestigde hij zich als architect in Midden-Amerika. Ook Albert was artistiek begaafd en mocht graag schilderen. Na zijn huwelijk met Kitty Tutein Nolthenius schilderde Menso steeds minder. Dat kwam door zijn slechte gezondheid (hij leefde op één nier). Zijn belangstelling verschoof richting kunstnijverheid en architectuur. Moorse invloeden, nog versterkt door een reis in 1904 naar Algiers, waren zijn werk niet vreemd. Voor de verbouwing van Villa Allegonda op het puntje van de Katwijkse Noordboulevard (nu hotel Savoy), naast zijn eigen zomervilla 't Waelre, maakte hij in opdracht van de Rotterdamse koffiemakelaar Trousselot in 1916-1917 schetsen die architect J.J.P. Oud, vriend van zijn zoon Harm, uitwerkteGa naar eind12.. De villa van stevige witte blokken met zware pijlers, gepleisterde muren en platte daken, maakte onmiskenbaar een Moorse indruk. Harm ontwierp de ceramische naamplaat en tegelversieringen, terwijl Theo van Doesburg een glas-in-loodraam maakte. Menso en Harm droegen na oplevering ook zorg voor de inrichting van de villa. Eerder had Menso al de verbouwing en uitbreiding van Huize ter Wetering ontworpen, het fraaie buiten aan de Rijn, niet ver van Menso's villa, dat Heike in 1905 had gekocht. Aan weerskanten kwam een uitbouw met erker, alle bovenramen kregen ruitjes, er kwamen jaloezieluiken en op het balkon op het zuiden kon Heike achter een scherm kuren. Binnen hing schilder- | |
[pagina 950]
| |
kunst van Menso en Floris Verster. Internationale coryfeeën als Madame Curie en Philipp Lenard, die naar Leiden kwamen om te profiteren van het unieke cryogene laboratorium, logeerden voortaan bij Heike thuis. Via Heike, die het helium vloeibaar maakte, de supergeleiding ontdekte (het effect dat een elektrische stroom bij extreme koude geen enkele weerstand meer ondervindt) en in 1913 de Nobelprijs voor de natuurkunde kreeg, had Menso vele contacten in de geleerde wereld - met kunstkringen liet hij zich weinig in. Hij mocht graag met hoogleraren converseren. Een aantal portretteerde hij, zoals Lorentz, Van Bemmelen, Zaayer en Heike zelf. Die portretten horen tot de reeks Icones Leidensis en hangen in de senaatskamer van het Academiegebouw. Een zelfportret uit 1907 toont Menso ‘in lichtend geel en wit’, zoals Kikkert in Elsevier's Geïllustreerd Maandblad schreefGa naar eind13., penselen in de ene hand, sigaret in de andere, strooien hoed en een verzorgd baardje. Een en al voorname aristocratie, ‘geplaatst in een van levende toets trillende ruimte’. Lorentz schilderde hij in 1915, ter gelegenheid van zijn veertigjarig doctoraat. Heike had het initiatief tot dat schilderij genomen, en overlegde met Pieter Zeeman wie de opdracht moest krijgen. Menso was niet duur, schreef Heike naar Amsterdam, en schilderde uitsluitend grote geesten, nooit modellen of gewone mensen. Ook Veth en Toorop zouden kunnen, aldus Heike, al vreesde hij dat Toorop ‘wat te excentriek in het moderne’ was, zodat het portret ‘bij onze kring’ allicht niet in de smaak zou vallen. En Toorops hang naar het mystieke was toch wel ‘het tegendeel van Lorentz’ psyche’. Ook kwam Heike met zijn zwager Floris Verster op de proppen (‘Bremmer dweept met zijn werk’), terwijl Isaac Israels natuurlijk ook kon (‘Hij is, hoor ik, de beste’). Menso mocht minder modern zijn, het ‘psychologische in zijn werk’ kwam ‘het begrip’ ten goede. Wel had hij aanmoediging nodig: ‘Mijn broer durft het alleen aan bij geprononceerd verlangen naar zijn werk.’ Het portret van Lorentz viel in de smaak en kostte f 1400, -.Ga naar eind14. Harm was Menso's enige zoon. Hij had belangstelling voor techniek, tekende alleen treinen en knutselde onder leiding van knappe oom Heike, bij wie hij kind aan huis was, met machientjes.Ga naar eind15. Zelfs meende hij een perpetuum mobile te hebben uitgevonden, een combinatie van draaiende magneten en stromend water. Leren was niet zijn sterkste kant. In 1911, toen hij achttien was, verloste zijn vader hem uit zijn lijden en haalde hem van het gymnasium. Harm mocht gaan tekenen en schilderen, maar niet op een academie. Menso, die uit eigen ervaring putte, vond een ontwikkeling los van | |
[pagina 951]
| |
een leermeester de oorspronkelijkheid ten goede komen. Aanvankelijk tekende hij vooral naar de natuur. Slechts sporadisch kwamen Menso of oom Verster met adviezen. Om contacten met medekunstenaars op te doen, werd Harm in 1913 lid van het Leidse tekengenootschap De kunst om de kunst. Daar ontmoette hij Oud, een vriend voor het leven. Ook Theo van Doesburg was lid. Gedrieën sloten ze zich in 1916 aan bij de progressieve kunstkring De Sphinx, waar Harm met de ideeën van De Stijl in contact kwam en de invloed onderging van Bart van der Leck. Overigens was hij veel te veel individualist om zich met een stroming te vereenzelvigen. Onbevangen tekende en schilderde hij wat hem trof. Regelmatig was Harm, met schetsboek, in het Natuurkundig Laboratorium van oom Heike te vinden. Uit 1920 dateert Het laboratorium van Heike Kamerlingh Onnes, robuuste machines, ongetwijfeld bedoeld om het absolute nulpunt na te jagen, getekend op papier. En voor het gedenkboek ter gelegenheid van Heikes veertigjarig professoraat tekende hij in 1922 een gestileerde Nobelprijswinnaar bij een kraan - in een vergelijkbaar boek ter ere van het vijfentwintigjarig doctoraat had Menso zijn broer in zijn favoriete pose getekend: in de weer met koude. Ook schilderen deed Harm in het laboratorium, onder andere Leidse flessen, cryostaten en een grote magneet. Uiterst gestileerd is het olieverfschilderij Het laboratorium van Prof. dr. H. Kamerlingh Onnes (1921): een tafereel waarin diepte ontbreekt, een kubistische weergave van experimentele fysica. Net als zijn vader Menso was Harm een begenadigd portrettist. Hij schilderde Albert Einstein met afwezige blik en, hoekig en profil, Paul Ehrenfest, zijn ouders, oom Heike en zus Marijke. Later volgden leden van de Hoge Raad. Samen met J.J.P. Oud en Theo van Doesburg, met wie hij eerder aan Villa Allegonda had gewerkt, deed Harm in 1918 het project ‘De Vonk’ in Noordwijkerhout. Van Doesburg ontwierp de tegelvloer in de hal, Harm Kamerlingh Onnes maakte voor diezelfde hal glas-in-loodramen. Van Doesburg kon ze allerminst waarderen: volgens hem verpestten de bonte, vrolijke kleuren zijn tegelmozaïek. Oud, die als architect van ‘De Vonk’ optrad, kon zich bij Van Doesburgs kritiek wel iets voorstellen. Vier jaar later nam Harm revanche met de Zeeman-ramen, een opdracht van oom Heike. Ook zijn ramen voor het Handelsbladgebouw in Amsterdam, ontworpen in 1928 ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van die krant, kregen waardering. Begin jaren twintig was de familie Kamerlingh Onnes een brandpunt van cultuur en wetenschap. In Huize ter Wetering kwamen Jan | |
[pagina 952]
| |
Toorop, Albert Verwey en Carel Lion Cachet over de vloer (de laatste ontwierp Jugendstilinterieurs voor passagiersschepen), Einstein en Niels Bohr logeerden er en een stoet andere beroemde geleerden en kunstenaars maakte er zijn opwachting. Enkele jaren later was het afgelopen. Menso overleed in 1925, Heike een jaar later. Veel sporen zijn uitgewist. Alle villa's waar Menso heeft gewoond zijn afgebroken, Huize ter Wetering is grondig verbouwd en heet nu Kastanjehuis. Harm, die in de jaren dertig met zijn oom Hugo Tutein Nolthenius experimenten met ceramiek was begonnen, stierf in 1985. Opvolgers hebben ze niet gekregen. Zelfs is de familienaam Kamerlingh Onnes bij gebrek aan mannelijke nakomelingen gedoemd te verdwijnen. En de ramen van Zeeman? Ze zijn uit de muur van kamer H verwijderd en hangen nu ontheemd in de hal van het nieuwe laboratorium. Iedere keer als ik erlangs kom denk ik met weemoed terug aan dat prachtige oude Kamerlingh Onnes Laboratorium, dat er in afwachting van de nieuwe bewoners al jaren onttakeld bij staat. En aan Heike, die iedere zomer naar de bergen moest voor frisse lucht, die gewapend met visie, vasthoudendheid en organisatietalent het koudste plekje op aarde schiep, en die het middelpunt was van een familie waarbinnen de kloof tussen alfa en bèta ontbrak. |
|