De Gids. Jaargang 165
(2002)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 867]
| |
Eva Gerlach
| |
IIHet ding dat ik u hier vertoon, is een balgcamera uit het begin van de vorige eeuw. Het toestel is een erfstuk van mijn mans grootvader, die huisschilder was en daarnaast in de crisistijd een klein fotowinkeltje aan huis begon. Tot in de jaren zestig vereeuwigde hij de inwoners van Joure, ontwikkelde hun (zwart-wit)filmpjes en voorzag hen van afdrukken en vergrotingen, dit alles bij gebrek aan middelen met zelfgebouwde apparatuur. Als objectief voor zijn vergrotingskoker diende deze in zijn jonge jaren tweedehands aangeschafte camera, waarvoor halverwege de jaren twintig een eenvoudige rolfilmcamera in de plaats was gekomen. Toen hij naar een aanleunwoning verhuisde kregen wij, als armste rechthebbenden, zijn donkere-kamerinventaris, die mijn echtgenoot nog jarenlang tot volle tevredenheid heeft gebruikt. Aan zuinigheid kortom is het te danken dat dit wonderbaarlijke, insectachtige apparaat, waarop ik nu al meer dan vijfentwintig jaar verliefd ben, nog onder de mensen is. | |
[pagina 868]
| |
Foto: Roeland Fossen
| |
IIIOm na te gaan waarop mijn liefde berust, wil ik proberen voor dit Ene Ding de hierboven onder i gestelde vraag zo consciëntieus mogelijk te beantwoorden, en wel volgens het hierbij gegeven Protocol. | |
IVProtocol voor het beantwoorden van de onder i gestelde vraag.
Dingenliefde kan volgens mij op drie manieren. De derde - die in dit geval zou neerkomen op anekdotes over mijn schoonopa, als zoon van een vroeg gestorven kleermaker opgegroeid in een milieu waar ‘intelligent’ betekende ‘slimmer dan goed voor je is’: ‘na de lagere school in de leer gedaan bij een huisschilder, jong getrouwd, vijf kinderen gekregen, zijn gehele, eenzelvige leven hard gewerkt met z'n kleine “uitvindingen” als enige lichtpuntjes’ - laat ik hier liggen, daar zij gewoonlijk meer met mensen te maken heeft dan met dingen. Van de twee andere geef ik een voorbeeld. | |
[pagina 869]
| |
VEerste manier. Materie.
‘U ziet een zogenaamde klapcamera, niet helemaal compleet want hij moet het stellen zonder zijn achterkant, de cassette waarin de lichtgevoelige glasplaten werden geplaatst. De camera heeft een houten (met dun leer bekleed) huis, wat hem vóór de Eerste Wereldoorlog plaatst (daarna waren de huizen van metaal). Het objectief, een “Doppelanastigmat Unifocal” van C.A. Steinheil Söhne uit München, is gevat in een Compur-sluiter van Carl Zeiss uit Jena. Deze sluiter werd ontwikkeld door de bekende Friedrich Deckel en werd voor het eerst geproduceerd in 1912. De camera (van verder onbekend fabrikaat) moet dus tussen 1912 en 1914 zijn gemaakt. Wat mij onmiddellijk ontroert is de zichtbare ingewikkeldheid van het mechaniek. In de tijd van dit toestel was fotograferen hard werken, dat zie je zo. Kijk, je moet eerst met enige moeite het ding uitklappen, dan de balg uittrekken en in de goede stand zetten en natuurlijk de platencassette aan de achterkant bevestigen. Vervolgens draai je aan deze wieltjes om de correcte belichtingstijd in te stellen en met dit schuifje, hier onderaan, regel je het juiste diafragma. Dan klap je de zoeker uit en houdt het zware apparaat een armlengte voor je om in de zoeker het ondersteboven staande beeldje te krijgen van het tafereel dat je vast wilt leggen. Met je ene hand hou je de camera recht, met de andere bedien je de draadontspanner - zo. Eindelijk is de eerste foto gemaakt. Je verwisselt de belichte plaat in de cassette voor een onbelichte (daar bestonden vernuftige constructies voor) en de volgende foto kan worden gemaakt. 't Is een vreugde dit tamelijk versleten maar nog altijd stevige en soepele ding te hanteren, en dan die weelde van het inklappen, de korte droge tik waarmee je het deurtje sluit, het besef van wat je meedraagt in dat onaanzienlijke kastje: je macht - maar daarover hadden we het niet.
Wat is het allemaal duizelingwekkend functioneel met al die wieltjes en knopjes die er aan alle kanten uitsteken en met wat een liefdevolle precisie moet het zijn gemaakt! Je kunt je de mensen in de fabriek voorstellen, je ziet ze op grijze, ernstige filmbeelden over hun monteertafels gebogen en de volzinnen van de commentator schallen in je oren: “... die hier met geconcentreerde aandacht camera na camera in elkaar zetten...” Maar ik verwijder me van mijn onderwerp.’ | |
[pagina 870]
| |
VITweede manier. La vie superficielle que nous nommons esprit.Ga naar voetnoot*
‘Als je kunt zeggen dat de dingen de mens helpen zijn gebreken te compenseren, dan vult dit hier wel een heel speciale leemte op, eentje die je misschien “werkelijkheidshonger” kunt noemen. Er is het besef van werkelijkheid en er is het besef dat die moment na moment hopeloos uit ons verloren gaat en daar heb je Auguste Niépce in 1826, wenend bij de na acht uur belichten verkregen opname van zijn tuin te Châlon. Is nu de vleugelslag van de wind, het verstrijken van de tijd, het toeval beheersbaar geworden? Niépce, Daguerre, Talbot twijfelden daar misschien aan - evenals mijn behuwdopa, wiens droom het was eenmaal een camera met een vliegen- of vogeloogvormige lens te bouwen - maar de grote populariteit die de fotografie vrijwel onmiddellijk na haar uitvinding ten deel viel, doet vermoeden dat de meeste mensen er anders over dachten. Deze machine hier fixeert werkelijkheid, tijd, zij overwint de dood (niet voor niets liet Joure zich bij Symen Visser portretteren). Daarmee verbeeldt zij met al haar schuifjes en wieltjes, schroefjes en moertjes, asjes, lamellen en palletjes die droom van beheersbaarheid die het bewustzijn koestert, de illusie dat de geest greep kan krijgen op wat ons aldoor ontglipt. Een vergeefse droom zo robuust belichaamd te zien, kan mij op zich al geweldig opfleuren, maar er is meer. De zojuist geschetste greep komt neer op het volgende. Waar de dingen de gematerialiseerde verlangens van de mens zijn, stof geworden geest zogezegd, daar voltrekt zich in de camera, net als in ons oog, dat hij nabootst, de ontmaterialisering van de stof, met een klein verschil: hij legt dit proces vast, hij maakt het hard, herhaalbaar: hij werkt tegen de onverschilligheid van het vergeten. Daarmee opent hij twee wegen. Die van de anekdotische betekenis - een vinger in het poeder van de familiegeschiedenis dat oude kiekjes niet zelden geheel aan het oog onttrekt -, laat ik ook nu links liggen. De andere is die van de kier (in de werkelijkheid?, in onze geest?) waardoor betekenis soms kort ontsnapt. Je ziet een glimp van iets onopmerkelijks en de hiërarchie valt uit de dingen, even weet je niet meer wie je bent: wie kent die sensatie niet. Er zijn foto's die, contradictio in terminis, dat gevoel hebben vastgelegd, en sommige | |
[pagina 871]
| |
daarvan zijn gemaakt door zekere huisschilder uit Joure. Een hond zwaait met zijn staart aan de rand van een pleintje. Een bal staat stil boven fietsen. Een garde van grijs klopt de lucht. Dit zijn, ik vermeld het met trots al weet ik het alleen van horen zeggen, opnamen die mijn mans opa maakte voor zijn huwelijk de ernst in zijn bestaan sloeg. Ze zijn verdwenen, samen met de platencassettes, en natuurlijk hadden ze met elke moderne camera gemaakt kunnen worden. Maar het idee dat begin twintigste eeuw een jongmens met dit zo overdadig van bazige attributen voorziene toestel door de werkelijkheid liep te ghostbusten naar het geringste, het vluchtigste, het bijna afwezige om te onthouden wat hij niet had gezien - dat is, denk ik, wat mij zo weerloos maakt wanneer ik ernaar kijk.’ | |
VIIHoe ver heb ik mij thans van mijn onderwerp verwijderd! Het is niet anders, geen liefde zonder projectie.
Ik dank u voor uw aandacht. |