als erfstuk, en aan zoiets hoor je niets te veranderen.
Er staat een landschapje op afgebeeld - dat lijkt me althans. Een vaalgele egale lucht, met een waterige, grauwblauwe horizon op twee derde van de hoogte, en grauwblauw is ook de vlakte die door de horizon wordt begrensd. Aan die wazige einder lijkt iets opgehangen, en wat daar hangt maakt wonderlijk genoeg de voorgrond uit - een houten vaalgele kleerhanger waarvan de haak is rechtgebogen als het ware, tot een vage, schuine vore door het landschap, van hanger naar horizon. Het lijkt of de haak, de hangkrul, achter de einder vastzit. De vore is getrokken met een penseel gedoopt in zowel vaalgeel als grauwblauw, en is dus ook het bindend element tussen de kleuren.
Aan de kleerhanger, geel als de hemel maar dan sterk verdund, hangt een jasje. Van hetzelfde blauw als de vlakte, maar intenser, want minder aangelengd. Het jasje hangt open. De aldus zichtbare voering van de rugzijde is wat lichter en ook frisser van toon, een tikje grijzer dan het grauwe van wat ik maar de akker noem. Het zijn allemaal minieme gradaties van kleur, maar ze zorgen voor perspectief, samen met de vore. Van het jasje zijn verder alleen de schouders en het bovenste van de voorpanden te zien, de rest is buiten beeld, onder de afsnede van het papier. Maar de afbeelding is afdoende om door de blik te worden gecompleteerd: hier hangt een leeg jasje.
Nee, het is geen mooi ding. Flets, en slap van lijnen. Om het te helpen heb ik het aan een wand gehangen die even dodelijk vermoeid van tint is, matzanderig, zodat de lucht op de aquarel zich om het ding heen tot in het oneindige lijkt uit te breiden. Als ik ernaar kijk bevangt me een diep medelijden met de maakster - hoe in vredesnaam kreeg zij, die de vitale onrust zelf was, zoiets op papier? Er zit geen spoor van leven in. De lucht heeft geen diepte, lijkt een iele muur van lucht, een zonloze, schroeierige troebeling, een zwerk van verdampte kamillethee. De grond is met de kwast van een lichtelijk omgewoelde maar geen perspectivisch effect beogende textuur voorzien. In de voering van het jasje geven wat lijnen van uitgespaard wit nog net een beetje lucht aan het geheel.
Het is een dun velletje, waarop de aquarel is gemaakt. Houd ik het ding tegen het licht, dan zie ik erdoorheen het koordje dat het glas vasthoudt, en ik zie, net niet, het punt waar het ingenieus gespannen koord zichzelf kruist, en waaraan het ding doorgaans hangt: twee strakke lijnen, reikend van beide benedenhoeken tot even voorbij de bovenkant van de afbeelding. Daar heerst een heel ander en fataal verdwijnpunt, buiten beeld ontsnapt het aan de blik.