| |
| |
| |
Geerten Meijsing
Et in Arcadia ego
Spel-opties
☒ |
emotionele druk wegen |
☒ |
autocentreren |
☒ |
vrije wil inschakelen |
☒ |
achtergrondpersonages |
☒ |
autofoto |
☒ |
humeurmeter |
☒ |
voedselschijf |
☒ |
flora en fauna determineren |
☐ |
huishoudbalans bijhouden |
☐ |
carrièreladder uitschuiven |
☐ |
netwerk strippen |
☐ |
bouw- en toekomstplannen |
☒ |
chaosgenerator inschakelen |
☒ |
in de buurt gaan |
☒ |
persoonlijkheidsmatrix calibreren |
☐ |
sociaal netwerk uitzetten |
‘Ik ga nu weg. Mij zie je niet meer terug.’
Daarop heb je zo gauw geen antwoord. Het was dan ook geen vraag, hoewel er talloze vragen door de mededeling werden opgeroepen en er nog meer verwijten onder verborgen gingen. Ik sloeg geen acht op dreigementen. En liet mij niet verleiden tot een tegenoffensief. Het was wel best zo: behoud van dochter en een huis, waarin we ons verschansen konden. Mijn opvoeding had mij geleerd ook de ergste vijand, verslagen of niet, vrije aftocht te gunnen. ‘De brigade sterft nooit, al geeft zij zich over.’
| |
| |
Mijn dochter werd voor de tweede keer geboren toen haar moeder ons verliet. Ik had niet het idee dat er iets dramatisch werd voltrokken.
Op het terras voor de vleugeldeuren staat een gietijzeren tafel met marmerblad. Tussen de barsten van de rode plavuizen woekert gras en onkruid, nauwelijks te bestrijden. Aan het roestige onderstel van de tafel kun je lelijk je schenen stoten. Over het tafelblad is ons mooiste rood-wit-geblokte tafelkleed (betrokken van de ambulante Marokkaan) uitgespreid en daarop staat een taart, om de gelegenheid een feestelijk tintje te geven.
Als ik die taart zelf had gemaakt (de vertrekkende moeder kookte, bakte noch braadde) moet het Quetschenkuchen zijn geweest, want dat is de enige taart die ik lekker vind.
De oude, vermolmde kwetsenboom, waarvan de vermoeide takken onderstut worden, is onze trots. Hij staat vlak achter het lage muurtje van ongemetselde steenklompen dat het terras omgeeft. Jam voor het hele jaar en een maand lang taart wanneer we maar willen. Het geheim van die taart is dat je citroensap of azijn door het deeg moet doen en over de in tweeën gesneden vruchten veel kaneel strooien. Pasta frolla gebruik ik daarvoor, kruimeldeeg, in drie minuten met de aaneengesloten vingers van een koele hand gekneed. De boter ijskoud in klontjes snijden.
Veel later, toen ik tegen wil en dank in de Amsterdamse Rivierenbuurt was aangespoeld, een stadsdeel nota bene waar van oudsher veel joden wonen - wat zeg ik, op het Merwedeplein schuin tegenover kijkt Anne Frank vanaf een foto uit het raam van een keurig bovenhuis - heb ik in de augustusmaand bij groenteboeren in de buurt vaak vergeefs om kwetsen gevraagd. Opalpruimen, jawel, en andere gekweekte flauwekul, maar kwetsen, daar is geen vraag meer naar. Daar is de Betuwe te duur voor. Sprake van import uit Bulgarije, dat is geen handel, aldus de doctorandi boven hun leesbrilletje groenten/fruit. Vroeger, ja, vroeger was vroeger! Eén uitbater van ‘Groente- en fruitprimeurs’ uit de Rijnstraat beet mij beschuldigend toe: ‘Maar die mensen zijn allemaal dóód, meneer!’
Een oud dametje dat de slachting kennelijk overleefd had, fluisterde mij schuchter toe, om zijn bewering te ontkennen: ‘Ja, die moet je hebben, en dan met kaneel...’ Ik was erdoor geschokt. De groenteboer had mij het gevoel gegeven dat ik naar een onoorbare specialiteit pornofilms had gevraagd. Maar ik ben van meer dingen
| |
| |
in Amsterdam geschrokken, waar je alle specialiteiten pornofilms kunt kopen. Kwetsen niet. Die groeien in het paradijs.
Ik schrijf om te vergeten. Ik vergeet steeds meer. Tot op een dag alles vergeten is: ‘Blieven we nog een bakkie troost?’ En dan zelfs niet meer weten, of proeven, hoe echte koffie smaakt: più si senta giù, più si tira sù. Geen troost maar een shot adrenaline. De acteur Nino Manfredi heeft deze zin beroemd gemaakt. Je zou een vergelijkende sociologie der volkeren kunnen opzetten op basis van de kwaliteit van koffie. En daar zou geen troost tegen zijn opgewassen.
Als er die bewuste dag kwetsentaart op tafel stond, dan kan ik de gebeurtenis plaatsen in de tijd: augustus. Ik heb namelijk altijd iets met kwetsen gehad, omdat mijn moeder voor mijn verjaardag, wanneer Opi op bezoek kwam, Quetschenkuchen bakte. De geur van het baksel aan de vooravond aankondiging van geluk.
Rins, als ik het een smaak wil geven, paarsblauw de kleur ervan, duur: hevig maar kort en bovendien in het verleden gesitueerd.
Traditie die ik in ons huisje wilde opnemen, toen daar die verwaarloosde kwetsenboom aan de rand van het terras bleek te staan. De overrijpe vruchten in het hoge gras, vol wormen en wespen. De schors heeft van de kronkelige stam losgelaten en daartussen trekken colonnes mieren af en aan.
Op weinig dingen ben ik trots, maar wat ik één keer heb gegeten kan ik blindelings namaken. Ik geef toe, misschien lukt het de tweede keer pas. Wanneer ik mijn bejaarde ouders soms nog naar Zuid-Duitsland begeleid, kun je in elke Konditorei gewoon Quetschenkuchen krijgen. Het dal van de Neckar staat vol met deze antieke fruitbomen. Niks import uit Bulgarije. Ook niet zo smakeloos als de namaakvruchten die ze in het Westland of de Betuwe uit de grond trekken. Hollandse producten, die moet je volgens onze groentespecialisten hebben!
Vaderlandsliefde is misplaatste trots.
Stiekem heb ik me altijd geschaamd voor Je maintiendrai. Voor mij rijden ze nog steeds in witte Dafjes, de pettenpieten die vooral gespecialiseerd zijn in het afslepen van buitenlandse foutparkeerders. In stadsguerrilla zijn ze minder bedreven. Ajax, Oranje en het poldermodel kunnen me de pot op.
Als Nederlander word je in het buitenland met lede ogen aangekeken. Lomp en lawaaiig, slecht gekleed, altijd in vrijetijdskleding en op een koopje uit. Probeerde je vroeger nog heftig te ontkennen wanneer ze je voor een Duitser aanzagen, de buurlanders van nu hebben meer stijl en zelfbeheersing, en worden om hun eens zo ver- | |
| |
derfelijke efficiëntie meer gewaardeerd.
De enige producten waar je als expat soms naar snakt zijn zoute drop, haring en speculaas. En Hollandse meisjes, dacht ik ooit toen ik ze nog kon importeren. Die zijn in Amsterdam te koop, een heel katern van de Gouden Gids. In Brussel of Rome vind je dat niet. Laat staan in de elenco van de sip (tegenwoordig Telecom) van de voorname provincie Lucca, vol adellijke namen en beroemde buitenlanders. Ik stond erin maar hoorde er niet bij, toen ik uiteindelijk gezwicht was voor een aansluiting.
Agenda van de maanden hield ik niet bij in Toscane. De jaren telde ik eenvoudig aan het opgroeien van mijn jonge dochter. Ik zag aan de mimosa dat het op februari aanliep (terwijl de andere loofbomen nog kaal zijn: overal dotten geel in het landschap), rook aan het gras dat we al plotseling in mei waren (geen lente daar, maar regenmaanden in maart en april), de kamperfoelie bracht juni, dropen de linden van de oprijlaan: we leefden een maand verder. Daarna werden de kwetsen rijp en een volle maand later de eerste druiven, de bladeren blauw bespoten met een koperoplossing. Roosterden we de eerste kastanjes, verzameld in de Garfagnana, staken we voor het eerst de kachel aan en rook alles naar te jong gekliefd hout en binnen naar roet: november. De laatste vruchten die nog aan de bomen hingen terwijl de bladeren reeds gevallen zijn, door de lage winterzon verlicht als oranje lampions, waren de cacchi. De boeren gaven ze aan het vee, maar ik nam er een voor mijn ontbijt en maakte er sauzen mee. In Amsterdam heten ze Salomonsvruchten, uit Israël geïmporteerd, bitter en onrijp, niets mee te beginnen. Ze moeten, overrijp, nog net niet scheuren om hun vitaminerijke pudding prijs te geven.
We waren in elk geval buiten op dat moment, op het terras, maar dat waren we bijna alle dagen van het jaar, behalve in de regenmaanden. Toch moet het warm zijn geweest, want Chiara liep op blote voetjes en droeg haar korte broekje en Pinocchio-shirt. Een rode plastic zonnebril verborg haar boze blik, waarvoor zelfs haar eigen moeder bang was.
Verderop op de oprijlaan stond het buitenmodel Alfa d'epoca, waarin de hulpvaardige Italiaanse vriend haar moeder naar Nederland zou begeleiden. Zelf hing hij, enigszins besmuikt, tegen zijn diamantzwarte bolide aan. Ik had er nog nooit in gezeten, maar mijn vriendin vertelde vaak opgetogen hoe lekker die wagen reed. Verraad, want wij waren van meet af aan ds-rijders. Op en neer deinend over de Alpen, met het hele gezin, of ik met Chiara, of hele- | |
| |
maal alleen, op weg naar een hereniging met dat gezin.
Zelfs dat bleek in Amsterdam niet leuk meer, omdat die hele stad plotseling in opgelapte strijkijzers van Auto Renaissance of de ds-Keizer leek te rijden.
Bij nader inzien denk ik dat Eefje, geheel naar Italiaans gebruik, even langs een pasticceria (ook op zondag geopend) was gereden en daar een torta della nonna of een torta del nonno had gekocht en laten inpakken, met een feestelijk gouden lintje dichtgestrikt.
Het verschil tussen die twee soorten taart kan ik nooit onthouden: de ene is met crema inglese (vanille of gele vla) en de andere niet. Beide soorten koekenbakkerswerk liggen zwaar op de maag.
Ik kan mij niet herinneren dat iemand van die taart gegeten heeft, hoewel hij op de foto wel wordt aangesneden. Eefje, de koek aansnijdend als betrof het een bruiloftstaart, deed aan de lijn, ik hield niet van andere dan kwetsentaart, en Chiara was een eetprobleem. Voor het gemak deden wij alledrie of de Italiaanse snor er niet bij hoorde. Dat hoorde hij ook niet. Waarschijnlijk vond hij het zelf ook gemakkelijker zijn snor te drukken.
De buurman was nergens te bekennen, maar zal vanuit een heimelijke positie onze verrichtingen hebben gadegeslagen. Ik zal me die dag ongetwijfeld de woorden herinnerd hebben die hij, in zijn obsceen Amerikaans, had uitgesproken toen Eefje met het stiefje bij mij was ingetrokken: These two women... They will bring you down! Catherine was voor de veiligheid al eerder afgevoerd. Ze was tien jaar ouder dan haar halfzusje en begon zich van de ene op de andere dag zwaar op te maken. Ook pikte ze de lingerie die ik voor Eefje had gekocht. De bromfietsjongens waren niet meer van het erf af te slaan. Op de Italiaanse scuola media was het met haar niet gelukt.
Taart en spumante!
De ceremonie duurde kort (er moest nog ver gereden worden), Eefje smoesde een paar woorden met haar onverbiddelijke dochtertje, en wenste mij nog sterkte toe. Ik ben haar eeuwig dankbaar. Chiara en ik keken vanaf het hooggelegen terras op onze heuvel gefascineerd hoe de Italiaan achteruit door de bocht van de oprijlaan manoeuvreerde. Gode zij dank belandde hij niet in de greppel zoals mij één keer was overkomen en de buurman zelfs vaker, waarna de zoon van de pachtboer opgetrommeld zou moeten worden met zijn tractor. Even later hoorden we de zes cilinders op de holle weg ronken. En daarna...
| |
| |
Daarna ging ons leven verder. Of begon eerst goed. Op onze heuvel, achter de haag. Net als in het beroemde gedicht van Leopardi. Dat hoef ik nu niet te citeren, ik ken het uit mijn hoofd en ten behoeve van de Nederlandse cursist zal Frans van D. er ongetwijfeld een vertaling van gemaakt hebben, zodat de sjeu deraf is en het niet meer klinkt. De Italiaanse buurman had natuurlijk van Leopardi gehoord. Op school.
‘Een ongezonde geest!’
‘Een ongezond lichaam, zul je bedoelen. Met die geest zat het wel goed.’
‘Mm. Hij stonk. Een vrijdenker, meen ik. Niet vitalistisch. Slecht voor de jeugd.’ Hij zou zich het laatste woord niet graag laten ontnemen, de eeuwige buurman.
De taart zullen we wel een paar dagen buiten hebben laten staan. Die was, ik weet het bijna zeker, niet van ons. We zullen met belangstelling de volgende ochtend gekeken hebben hoe vogels, dieren en ongedierte zich daarvan meester hadden gemaakt, voor we de resten weggooiden. Chiara had eenzelfde belangstelling voor de oprukkende jungle en het voortschrijdende verval als ik.
Ons huisje, tussen snel opschietend onkruid (mijn god, wat een overvloed aan zoete bramen hadden wij), verdronk in groen en was overgeleverd aan het verval. Daar was net zomin iets tegen te beginnen als tegen de buurman. Romantisch, dat wel, maar evenmin levensvatbaar als de romantiek.
Afijn, de moeder en het stiefje waren vertrokken: wij tweetjes zouden het wel uitzingen. En Chiara zong: een liedje waarvan ik nu nog tranen in mijn ogen krijg:
C'era una casa molto carina
senza soffitto, senza cucina;
non si poteva entrarci dentro
perché non c'era un pavimento.
Non si poteva andare a letto
in quella casa non c'era il tetto;
non si poteva far la pipì
perché non c'era vasino lì.
Ma era bella, bella davvero:
Via dei Matti, numero zero.
Ik kan het niet helpen dat ik moet huilen als ik dat liedje hoor, zoals het steeds in mijn herinnering weerklinkt, gezongen door de onvaste kinderstem van Chiara. Een radio die niemand kan afzetten. Er- | |
| |
gens heb ik een teepje daarvan. Dat begint vanzelf te spelen op de meest ongelegen momenten. Of liever: elke keer dat het repeterende bandje wordt afgedraaid is het moment mij ongelegen. Beter gezegd: een heel symfonieorkest dreunt in mijn oren.
U moet begrijpen: dat boerenhuisje op de heuvel was mijn eerste eigen huis, na de omzwervingen die begonnen vanuit de ouderlijke woning waarin ik altoos weer kon terugkeren. Ik vrees dat het mijn laatste huisje is geweest. Welteverstaan: met eigendom heeft dit weinig te maken. Ik huurde, van de buurman, grootgrondbezitter, bewoner van de aftandse villa waarvan deze casa colonica een dependance was.
Pas later heb ik begrepen dat grootgrond, noch villa of pachterswoning zíjn eigendom was. Hij blufte, Giannini. Zijn hele leven had hij niet anders gedaan.
Ik dacht aanvankelijk dat ‘casa colonica’ een eigennaam was, zoals in Holland huizen ‘Weltevreden’ of ‘Nooitgedacht’ heten. 't Betekent niets anders dan boerenhuis, in het feodale systeem van de mezzadrina waarin de boerenpachter het land van de eigenaar bewerkt en de helft van de opbrengst moet afstaan. Vóór mij had een laatste pachter de grond bewerkt: wat wijn op de heuvel; gras voor de dieren op stal; een veldje maïs. Toen ik er kwam was alles reeds onherstelbaar verwaarloosd. Ik was allerminst van zins het land te bewerken. Toch heb ik, in ruil voor bewoning (met betaling van illegale huur), een flink deel van mijn ziel moeten afstaan aan die buurman.
Mijn moeder, die zelf van huis en haard verdreven is op haar dertiende, in 1933, uit Frankfort (Weil Frankfurt so groß ist, da teilt man es ein/ in Frankfurt an der Oder und Frankfurt am Main), die net zomin als mijn dochter vast van stem was, en die net zoals ik een voorgedragen gedicht of verhaaltje nooit tot een einde kon brengen vanwege de prop in haar keel (wij kinderen keken verbaasd naar haar op: wat is er toch met ons moeder?), mijn moeder heeft ons in Nederland nooit een gevoel van ‘thuis’ kunnen geven. Zij hoorde niet in Nederland. In Duitsland had ze de crisis en de inflatie meegemaakt (wij hebben als kinderen nog met die gigantische coupures gespeeld, waarvoor je gisteren nog een huis en vandaag alleen een brood kon kopen), maar zulke armoede als in Nederland had ze nog nooit meegemaakt. Geen boter, maar margarine op het brood. Is dat soms ook een Hollandse uitvinding, van Unilever?
Uit alle macht hield ze haar kaken op elkaar, Duits was haar moedertaal. Op de Nederlandse school vertelde ze dat haar moeder Zwitserse was. Men wist wel beter. Haar schoonvader keurde deswe- | |
| |
ge het huwelijk af en was er niet bij aanwezig. De eerste kinderen kwamen vlak na de oorlog. Zij bracht hun niet haar moeders taal bij maar een vreemde spraak. En dus ook weinig van haar eigen cultuur, waarop aanvankelijk een groot verbod stond. Bij sommige schrijvers en voetballiefhebbers nog steeds. Ik beschouw het als mijn geluk dat ik niet geworteld ben in het Hollandse cultuurgoed van ketters en scheurmakers, zwarte kousen en artikel 37. Slavenhandelaars onder Gods zegen.
Het resultaat is wel dat ik mij nergens thuis voel. Gelukkig kan ik gaan en staan waar ik wil. Blijft echter de hunkering naar iets dat er niet was.
Op mijn beurt heb ik - bij afspraak viel de opvoeding vanaf de conceptie mij toe - mijn dochter nooit een gevoel van thuiscultuur kunnen geven. Ik had haar al heel vroeg naar Italië meegesleept. Wij leefden als gasten in een vreemd land, een geleend vaderland zo u wilt. Tweetaligheid is nooit een voordeel: de persoonlijkheid zweeft rond een kern die er niet is. Chiara spreekt prachtig Italiaans, met dat licht knauwerig Toscaans accent dat in Italië heel chic gevonden wordt. Haar spelling van het Nederlands blijft foutjes vertonen. Ik heb al deze zaken nooit beseft. Je kunt het beste voorhebben, goed doe je het nooit in de opvoeding. Verwijten komen achteraf.
Pas later heb ik begrepen wat voor impact die scène met de taart, de Alfa op de achtergrond met snorremans in afwachting ertegenaan geleund en de omhelzing met de moeder, heeft gehad op Chiara, die toen drie jaar was. Valse voorlichters hebben haar in Amsterdam overreed een duur betaalde, driedaagse cursus te volgen van een verdachte vereniging die ‘Landslide’ heet. Die incasseert vooraf de cursusgelden en stelt daartegenover geestelijke bevrijding in het vooruitzicht. Wie wil dat niet? Door de Amerikanen, die nog steeds bezig zijn de wereld te bevrijden voor de Coca Cola-markt, waren wij van de Duitsers reeds bevrijd. De godsdienst had in mijn puberteit, in Nederland tenminste, haar onderdanen reeds als duiven vrije vlucht gegeven. De zielzorg werd voortaan aan psychiaters en handige oplichters prijsgegeven. Eenieder kan en wil, op elk moment, nog eens, min of meer deskundig, bevrijd worden van wat hem of haar dwarszit.
Aan het eind van die cursus, zo vertelde mijn inmiddels halfvolwassen dochter mij, moest iedereen, als een soort openbare schuldbelijdenis, voor het front van de andere genootschapsleden zijn (of haar) meest intieme ‘blok’ opbiechten. Dit is echt waar, ik vertel geen onzin, het gebeurt nog steeds en deze charlatans die op onder- | |
| |
nemingsbasis zijn geschoeid winnen terrein.
Waar het om gaat - en ik viel van mijn stoel toen Chiara mij deze episode toevertrouwde: ‘Maar pappa, dit is echt geheiminissimo!’ - is dat mijn dochters boze droom altijd geweest was wat haar moeder bij die gelegenheid met de ondertussen oudbakken taart, gevuld met glas, haar tijdens een laatste omhelzing in de oren had gesmoesd: ‘Ik ga nu weg. Mij zie je niet meer terug.’
Bang bang, shoot shoot.
‘Mij zie je niet meer terug.’ Dat had het kleine meisje wél geraakt, en niet meer losgelaten. Dat was snel gezegd, te snel gezegd. Het is ook niet waar gebleken. Wij waren niet getrouwd, hoewel het kind wel was geëcht. In die tijd was de moeder dan vanzelf voogd. Het heeft haar nog heel wat overtuigingskracht gekost om voor een vrouwelijke rechter mij als toeziend voogd te laten benoemen. Dat is een wassen neus. De toeziend voogd wordt pas aangesproken wanneer de echte voogd ontijdig komt te overlijden. Maar Eefje heeft, als een kat, negen levens. Die loopt niet onder een rijdende bus.
Vlak voor mijn dochter twaalf werd - de leeftijd waarop het kind voor het gerecht voorkeur mag uiten bij wie van de ouders het wil wonen - is Chiara van mij weggeplukt, omdat de moeder wroeging had gekregen of misschien omdat ze mij niet vertrouwde met een meisje in de puberteit. Ik heb nog overwogen dat besluit gerechtelijk aan te vechten, op gronden dat vader en dochter een osmotische verbinding hadden en dat de andere partij haar moederschap nauwelijks had uitgeoefend, maar zoiets doe je de moeder en vooral het kind niet aan.
Ook ik heb een huis in Toscane gehad. Inmiddels een genre waarvan ik kotsen moet. Of in moderne termen: Et in Arcadia ego. Maar dan wel in de correcte iconografische en epistemologische betekenis: zelfs (júist) in dat lieflijke landschap waart de dood. Misschien ben ik er net op tijd aan ontsnapt.
|
|