| |
| |
| |
Indonesië: tijgers en karbouwen
Jet Bakels
In deze kleine zaal bevindt de bezoeker zich in het beklemmende groen van de Indonesische jungle. Hij hoort het gezaag van de krekels en ziet in het midden van de zaal een tableau vivant van een tijger die een karbouw bespringt. Aan de wanden zijn groot opgeblazen foto's en prenten te zien.
Vanaf de negentiende eeuw kwam een stroom van Nederlandse ontdekkingsreizigers, bestuursambtenaren en planters in Indonesië terecht. Zij stonden niet alleen voor de taak de verschillende bevolkingsgroepen onder Nederlands bestuur te brengen, maar moesten ook een wilde en exotische natuur leren kennen en bedwingen. Het dier dat al snel figureert in de verhalen over dit beschavingsoffensief, is de gestreepte koning van de Indonesische oerwouden, de tijger. Groot en gevaarlijk, elegant en geheimzinnig, en vooral: een menseneter. Honderden Sumatranen en Javanen werden jaarlijks door dit dier gedood. Deze dreiging had tot gevolg dat de tijger onontkoombaar tot de verbeelding ging spreken. Wel tekenden zich verschillen af in de omgang met dit roofdier: tussen de Nederlanders en de Indonesiërs, maar ook binnen de bevolkingsgroepen zelf konden de opvattingen over de tijger op gespannen voet tegenover elkaar staan. Voor al deze mensen, jagers, Nederlandse bestuursambtenaren, de dorpsbevolking, islamitische gezagsdragers, sjamanen (dukun) en de Javaanse vorst, vertegenwoordigde de tijger iets wezenlijks, maar wel steeds iets heel anders. In hun omgang met dit dier speelden ook andersoortige motieven. De lokale bevolking moest noodgedwongen leven naast een voor hen onbeheersbaar gevaar, de koloniale ambtenaren en ook de Javaanse vorst waren verantwoordelijk voor de veiligheid en voorspoed van hun onderdanen, jagers waren uit op avontuur en jachttrofeeën.
Het grootste verschil tekende zich af tussen de beide bevolkingsgroepen. Zo ontdekte het koloniaal bestuur dat de hoge prijs die het had gezet op een gedode tijger, geen enkel effect had op de lokale bevolking. Zij vingen alleen een tijger die zelf, als eerste, een menselijk slachtoffer had gemaakt, en weigerden ‘onschuldige’ tijgers te doden. De Indonesiërs beschouwden de tijger dan ook als een heilig wezen, meestal een voorouder in tijgervorm. Door deze vergoddelijking werd het dier aanspreekbaar en beïnvloedbaar - en kon zo een persoonlijk instrument worden voor hen die de juiste bezweringen kenden. Voor de vorst vertegenwoordigde de tijger een
| |
| |
machtsbron, die beheerst en onderworpen diende te worden.
De Nederlanders vonden in de tijger niet alleen een angstaanjagende menseneter, maar ook de belichaming van opvattingen die hen wezensvreemd waren. Een heilig dier. Dat stond ver af van de overwegend economische waarden die beesten in het vaderland vertegenwoordigden.
| |
Nederlandse tijgerjagers
‘Achter een plek gras en varens zag ik langzaam zijn kop omhoog komen, tergend langzaam, klaar voor den sprong. Hij scheen mij reeds eenigen tijd door het gras bespied te hebben. Zijn ooren lagen plat in den nek. Ik mocht geen seconde aarzelen, anders was ik verloren. Mijn Mauser lag in aanslag, een fractie van een seconde richtte ik, toen knalde het schot...’ (Van der Valk 1940: 45).
De Indonesische tijger wordt een begeerde prooi voor Europese grootwildjagers, die onbekommerd breed uitpakken over het leven in de jungle en de gevaren van de jacht. Hun verhalen vormen gaandeweg de inspiratiebron voor spannende jeugdboeken (De Menseneter van Tjarinti van Tim Maran) of romans (Setoewo de tijger van Johan Fabricius). Hierin licht iets op van de grandeur die de tijgerjacht in Brits-Indië omgaf, maar het dichte oerwoud op Sumatra maakte grote jachtpartijen met olifanten, zoals die in Brits-Indië werden georganiseerd, onmogelijk. Bovendien was jacht, in de ogen van de Indonesische adel, een weinig fijnzinnige bezigheid.
Plattegrond jachtterrein [uit: Hazewinkel 1964].
| |
| |
Nederlandse jagers waren meestal planters, militairen of bestuursambtenaren, die - vanaf 1850 tot aan de Eerste Wereldoorlog - in toenemende mate naar de kolonie trokken. Planters hadden vaak last van tijgers. De jonge aanplant trok herten en zwijnen aan, en daarmee ook tijgers. Sommigen kregen de smaak van de jacht zo te pakken dat zij probeerden zo lang mogelijk ‘weg te blijven’. Zij lieten zich als professionele jagers inhuren om lastige tijgers uit de weg te ruimen, en vingen ook wel levende dieren in kooien. Door de opkomst van dierentuinen (Londen 1829, Amsterdam 1838, Berlijn 1844), reizende dierenmenagerieën en circussen steeg de vraag naar levende dieren en werden er honderden tijgers naar Europa en Amerika verscheept.
Deze tijger werd, getuige het bijschrift in het fotoalbum, geschoten op 5 februari 1935 door de Aspirant-controleur van Painan, E.G.A. Lapré. De tijger werd beschouwd als de incarnatie van een pas overleden moskeedienaar (bilal). Hij zou wraak hebben willen nemen op zijn familieleden, waarmee hij onenigheid zou hebben gehad over geldzaken. Het dier ‘viel een vrouw aan midden in de nacht en reet haar rug en buik open. Liep zelfs om 5 uur 's middags eens door het dorp en vrat honden, geiten, kippen en zelfs een kat op.’ [coll. kitlv, Leiden].
| |
| |
Ook de koloniale ambtenaar nam, soms noodgedwongen, het wapen op. Zijn hulp werd regelmatig ingeroepen wanneer een tijger veel slachtoffers maakte. In sommige streken van Java en Sumatra zijn tijgeraanvallen zo frequent dat dorpen worden omheind of zelfs in hun geheel worden verlaten. L.C. Westenenk (bestuursambtenaar in Aceh en later resident van Bengkulu) vermeldt de wanhopige oproep van een Sumatraanse controleur (rond 1920) in de kranten: ‘Tijgerjagers! In Si Biroeang aan de Kampar-rivier heeft een koningstijger reeds 17 menschen neergeslagen, hij terroriseert de geheele streek en spot met vallen en andere vangmiddelen. Kom, en verlos de bevolking van deze terreur!’ (Westenenk 1962: 51).
Dit soort excessen was echter in Indonesië meer uitzondering dan regel. Bestuursambtenaren die langere tijd in de nabijheid van dit dier verkeren, leren dat de aanwezigheid van de tijger nog geen acuut gevaar betekent. Zo luidt de milde klacht van de vrouw van een bestuursambtenaar te Lolo (Sumatra) dat het ‘zoo lastig’ was om iedere morgen op de banken in de voorgalerij de haren te vinden van de tijgers die daar de nacht doorbrachten. Ook de lokale bevolking beseft al lang dat een tijger veel vaker niet aanvalt dan wel. Dit inzicht vormt de basis van het zogenaamde ‘tijgergeloof’, waarin een tijger beschouwd wordt als een geïncarneerde voorvader, die slechts straft wanneer de traditionele wetten en leefregels worden overtreden.
| |
De tijger als voorouder en vriend
‘Als ik de tijger roep brand ik wierook en maak ik een offer klaar. Soms roept de tijger mij: zij slaat dan met haar staart tegen de huispaal. Dan ga ik mee, op haar rug, naar haar wereld. De tijger woont in een grot in het bos. Daar eten we samen vlees, ik rooster dit eerst maar de tijger eet het vlees rauw. We praten samen. Ik kan de tijger om medicijn vragen, bepaalde bladeren, die brengt zij dan in haar bek. Dan brengt de tijger mij weer naar huis’ (Bakels 2000). In deze visie - van Ibu Murni, een vrouw uit Kerinci, Midden-Sumatra - is de tijger haar vriend en raadgever. Het is geen gewoon dier, maar haar overleden grootmoeder, die na haar dood als tijger aan haar verschijnt. Meer mensen in Kerinci hebben zo'n vriend. ‘De tijger kan helpen als je in het bos bent verdwaald, of als je op reis bent en door rovers wordt aangevallen.’
Ook in de koloniale tijd weet de tijger zijn beschermelingen wel eens uit een penibele situatie te verlossen. Een man uit Kerinci vertelt: ‘Vlak voor de Tweede Wereldoorlog was ik verplicht herendien- | |
| |
sten voor de Nederlanders te verrichten. Ik weigerde. Twee politiemannen kwamen om mij te halen, een van hen heb ik gedood en toen ben ik het bos ingevlucht. Ik werd achtervolgd, en moest steeds dieper het bos invluchten. Toen ik vier dagen niet had gegeten en gedronken kreeg ik een droom. Een oude man stond voor me en beloofde me te helpen. Hij veranderde in een tijger en nam me op zijn rug. Hij bracht me naar een prachtig huis. Daar kreeg ik heerlijk te eten, en kon ik blijven zo lang ik wilde. Heel veel later hoorde ik honden. Ik ontwaakte uit mijn droom - het waren jagers uit mijn dorp en ik bemerkte dat ik niet in een huis woonde maar in een stekelig hol. Mijn huid was ruw geworden en mijn haren lang. Ik bleek drie jaar weg te zijn geweest en kon rustig terugkeren naar mijn dorp. De Nederlanders waren mij al vergeten.’
Voor de dorpelingen in of nabij het oerwoud is de tijger geen wild dier, maar een soort goddelijk wezen. Hij kreeg een plaats in de voorouderverering als een voorvader, meestal de dorpsstichter die na zijn dood in een tijger zou zijn veranderd. Wie zou deze invloedrijke machten beter kunnen belichamen dan de koning van het woud? Door de tijger op te nemen in het pantheon van lokale goden en geesten werd hij tot op zekere hoogte aanspreekbaar en beïnvloedbaar, tenminste naar het idee van de lokale bevolking. Wie de juiste offers brengt en zich houdt aan de traditionele leefregels zal
Jongens oefenen zich in het oproepen van een tijgergeest, waardoor ze, in trance, zich als een tijger gaan gedragen.
| |
| |
immers ongemoeid blijven. Zieners en genezers (dukun) beroepen zich graag op zo'n vooroudertijger als vriend en helper, en dwingen zo respect af. Wie door een tijger wordt geholpen of gered geniet de gunsten van de voorouders.
Alleen wanneer de dorpelingen de regels overtreden die hij, als voorvader, heeft ingesteld, pakt hij een geit of karbouw van de overtreder als waarschuwing. Of erger, de persoon zelf. Alleen dan gaat de getroffen gemeenschap ertoe over om de tijger te vangen. Dit gaat gepaard traditiegetrouw met alle mogelijke rituele middelen en eerbewijzen die de tijger met zijn dood moeten verzoenen.
Islamitische gezagsdragers in de dorpen beschouwen de tijger tegenwoordig als een afgod en verzetten zich tegen dit ‘tijgergeloof’. Maar veel effect lijkt dit vooralsnog niet te hebben. De voordelen van zo'n machtige vriend zijn veel te groot. Bovendien is het een geruststellende gedachte dat je in het oerwoud niet wordt beslopen door een wild dier, maar beschermd door een gestreepte voorvader. Het lijkt een paradox: door het meest bedreigende dier heilig te verklaren laat men ongemoeid wat men het meeste vreest.
| |
Tijgergevechten: de regent en de resident
In de ogen van de Javaanse en Sumatraanse boeren was de tijger een goddelijk wezen, maar de Javaanse vorsten dachten daar anders over. Zij lieten op grote schaal en met veel ceremonieel vertoon gevangen tijgers afslachten. Wat zagen zij in de tijger?
In de zeventiende eeuw was, door expansief optreden van de voc het grondgebied van de oude Javaanse vorstenhoven geslonken tot (delen van) Midden-Java. Tot het voorrecht van de vorst behoorde het vangen en houden van tijgers in kooien. Misschien demonstreerde de vorst hiermee zijn macht over zijn wilde rivaal, de ‘koning van het woud’. Indirect benadrukte hij dan ook zijn macht over de wilde natuur en wellicht over de plattelandsbevolking. Aanvankelijk werden de tijgers ook ingezet als strafrechters, waarin een echo van het ‘tijgergeloof’ van de boeren te herkennen is. Zo liet Sunan Amangkurat iii in 1703 zijn oom en diens familie in een tijgerkooi werpen. In datzelfde jaar zou volgens François Valentijn, een destijds bekende klerk en schrijver, dezelfde Sunan hebben toegekeken hoe duizend naakte vrouwen in een kooi werden afgeslacht door enkele tijgers. De getallen zijn zeker ingegeven door wat we nu een oriëntalistische fantasie zouden noemen, maar het is mogelijk dat zo'n tafereel, op kleine schaal, niet ongewoon was aan de vorstenhoven.
| |
| |
Rampok macan te Blitar, Java, ca. 1895 [coll. kitlv, Leiden].
Tussen 1600 en 1900 werden aan de Javaanse hoven van Midden-Java (en later in de residenties) ook echte tijgergevechten georganiseerd. Ze waren onderdeel van de ceremoniën aan het hof, en werden gehouden ter ere van het bezoek van een hooggeplaatste Nederlandse bestuursambtenaar, zoals de resident. De gevechten vonden plaats nabij het paleis van de islamitische vorst, die ook altijd aanwezig was (later werd deze rol door de resident overgenomen). Het tijgergevecht kende twee varianten: in de eerste geval werden een tijger en een karbouw of een banteng (een wilde rundersoort) tegen elkaar opgehitst. In de tweede variant werden gevangen tijgers losgelaten op het veld, waar ze zich omgeven vonden door duizenden speerdragers. In een sprong naar de vrijheid vonden ze dan op de speren de dood. Ook in het eerste geval verloor, verbazingwekkend genoeg, de tijger bijna altijd. Wat verbeeldde deze openbare executie? Werd er een kosmisch drama uitgebeeld waarin de mens het verscheurende wilde dier, de chaos aan de poort van de beschaving, onderwierp en vernietigde? Of werd er eenvoudig een soort ‘onge- | |
| |
dierte’ uitgeroeid, omdat het de taak van de vorst was zijn onderdanen te beschermen? In ieder geval belichaamden zij voor de betrokken partijen niet dezelfde waarden. De Javaanse vorst of resident was in alle opzichten de overwinnaar. Hij overwon niet alleen de tijger, maar onderwierp hiermee in het geheim een veel geduchtere vijand: de Nederlanders. In de elitaire en esoterische hofmystiek belichaamde de tijger de chaotische en onbeheerste krachten. Hij was in de ogen van het hof net zo wild en onbehouwen als de Nederlandse kolonisator. De verfijnde cultuur van de vorst werd gerepresenteerd door de karbouw, die met zijn uithoudingsvermogen de tijger versloeg. De Nederlandse gezagsdragers die zich door de gevechten lieten amuseren hadden van hun smadelijke nederlaag geen benul.
De tijger was de grote verliezer. Het aantal tijgers (en panters, hiertussen werd niet altijd onderscheid gemaakt) op Java liep mede onder invloed van deze gevechten enorm terug. Rond 1900 was het dier op Java al zeldzaam geworden.
| |
Literatuur
Bakels, Jet. Het verbond met de tijger. Visies op mensenetende dieren in Kerinci, Sumatra. Leiden: cnws, 2000. |
Boomgaard, Peter. Frontiers of Fear. Tigers and People in the Malay World, 1600-1950. New Haven/London: Yale University Press, 2001. |
Hazewinkel, J.C. De tijger in het volksgeloof. Den Haag: Tong-Tong, 1964. |
Valk, A.C. van der. Vangen en jagen in Sumatra's wildernis. Amsterdam: J.M. Meulenhoff, 1940. |
Westenenk, L.C. Waar mens en tijger buren zijn. Den Haag: Leopold, 1962. |
|
|