De Gids. Jaargang 165
(2002)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 509]
| |
Walvis
| |
[pagina 510]
| |
Groenlandse walvis [uit: W. Scorsby Jr. An Account of the Arctic Regions, ii, 1820].
uit de Republiek vermoedelijk hetzelfde gedaan. En in dat geval had Abraham Storck of een van zijn collega's er vast een schilderij van gemaakt. Een voorstelling van zeelieden uit de Republiek die tientallen gevilde poolhazen uit een Engels overwinteringskwartier stelen. Neergeknuppelde Engelsen liggen her en der in de sneeuw dood te bloeden, terwijl enkele Basken (gemakkelijk herkenbaar aan hun muts) intussen al te nieuwsgierige ijsberen onder schot houden. Zo is het niet gelopen. De Engelsen, met in hun kielzog de bewoners van de Republiek, trokken er niet op uit om poolhazen te vangen, maar walvissen. Dat was ook aanmerkelijk lucratiever. Groenlandse walvissen waren er destijds nog in overvloed in het voedselrijke water langs de grenzen van het pakijs. Naar schatting wel veertigtot zeventigduizend individuen. De Hollandse en vaak ook uit Noordwest-Duitsland afkomstige bemanning van de schepen zag in deze arctische walvis een zwemmend monster dat aanmerkelijk makkelijker te bejagen was dan bijvoorbeeld de noordkaper. Anders dan hedendaagse ecotoeristen uit de grote steden die er veel geld voor overhebben om de heilzame vibraties van walvissen op zich in te laten werken, dachten de seizoenarbeiders aan boord van de walvisvaarders uitsluitend aan de omzet: elke Groenlandse walvis stond voor een bepaald aantal quartelen traan. Hoe meer tonnen traan ze bij de reders in het thuisland konden afleveren, des te beter was het. Deze zeelieden beschouwden de Groenlandse walvis als een traag zwemmende klont vet. Een reusachtige vis die je zonder enig mededogen kon afslachten en tot traan uitkoken. Al werden de walvissen niet als intelligente zoogdieren gezien, toch had ten minste één rapporteur door dat vrouwtjes maar één jong hebben: ‘twelck sijn moeder overal nae swemt, en aen de borsten suyght, want de wijfkens | |
[pagina 511]
| |
De landtong van Amsterdam-eiland. Op het uiterste puntje van deze landtong lag Smeerenburg [uit: L. Hacquebord en R. de Bok. Spitsbergen 79o N.B., 1981].
Cornelis de Man, Een Nederlandse traankokerij in de Noordelijke IJszee, ca. 1639 [Rijksmuseum, Amsterdam].
| |
[pagina 512]
| |
twee borsten of mammen hebben.’Ga naar eind1. Aanvankelijk werden de walvissen in de traankokerijen op Spitsbergen (Smeerenburg) en Jan Mayen tot traan uitgekookt. Later gebeurde dat vooral in de Hollandse Zaanstreek, waar het vreselijk moet hebben gestonken. Hoe schaarser plantaardige oliën in de Republiek waren, des te meer vraag bestond er naar walvistraan, het dierlijk alternatief voor raap-, lijn- en andere olie: leerlooierijen, zeepfabriekjes en ook de textielindustrie waren de grote afnemers van dit traan dat ook vaak werd gebruikt als lampolie.Ga naar eind2. Hoeveel grensverleggende ideeën zullen er zijn opgekomen in de hoofden van zeventiende-eeuwse geleerden terwijl zij in hun studeerkamers mijmerden bij het traanlicht van Groenlandse walvis? Misschien niet eens zoveel, omdat ze over het algemeen behoorden tot de stand die zich waskaarsen kon permitteren. In een ‘Kort Verhael van de Gedaente der Walvischen’Ga naar eind3. wordt de jacht op een Groenlandse walvis in detail beschreven: ‘Onder de Walvisschen wordt de geene, die GrandbayGa naar voetnoot* genoemt is [...] die weghens groote en vettigheyt de meeste speck en traen uytlevert, en is oock weghens sijn dommigheydt op het best te vangen; want dit dier is so dom, als het groot en sterck is’. Zodra de zeelieden een walvis zagen, gingen ze er met hun sloepen op af: ‘En [...] roeyen sy soo ras als moghelijcken is, nae den walvisch toe, doch met sulcke voorsichtigheyt, datse niet te na by de staert komen, want met dien slaet hy vreesselijcken om. Ook moeten sy wanneer se dichte by komen, stilletjes roeyen, opdat hy het geraas niet hoort, en dan nae de gront duyckt. Die nu op het eerste daer by komt, en hem de harponier vermoet te raken, soo smijt hy hem een [aangelijnde] harpoen of pijl met alle macht in 't lijf’. Vooral met zo'n gewonde walvis moesten de jagers natuurlijk oppassen, want ‘al wat hy in sulcke furie raeckt, moet t' eenemael in stucken gaen, gelijck somtijdts gebeurt, dat hy soo hy een sloep raeckt, dat die aan spaenders vlieght, en dat de mensen in de lucht vliegen;’ Het kon uren duren voordat een met harpoenen getroffen walvis ten slotte aan zijn verwondingen overleed en op zijn rug kwam te drijven. Een Groenlandse walvis hoeft niet, zoals bijvoorbeeld een blauwe vinvis, als een ballon te worden opgeblazen om te voorkomen dat hij zinkt. Hij drijft op zijn dikke speklaag, een groot voordeel | |
[pagina 513]
| |
Walvis spelend met ton. Tegel, ca. 1650, Nederland [coll. Frides Laméris, Amsterdam].
voor de jagers. In de jaren tien van de zeventiende eeuw waren de Groenlandse walvissen nog veel minder schuw dan ze later zouden worden. Misschien waren ze zelfs nieuwsgierig en wilden ze met mensen spelen. Zou het kunnen dat de jagers met het oog daarop wel eens een houten ton in de buurt van hun prooi in het water gooiden? Hoopten ze dat de walvis, mocht hij een speelse bui krijgen, het tonnetje in plaats van een van de sloepen zou uitkiezen om zich mee te vermaken? Naast de mens had de Groenlandse walvis nog een natuurlijke vijand: de in groepen jagende orka's die grotendeels van vis leven, maar zich bij gelegenheid aan een walvis vergrijpen. Sommige zeventiende-eeuwse walvisvaarders hebben daar al beschrijvingen van gegeven, maar er is lang getwijfeld aan de juistheid van hun verhalen. Inmiddels is bekend dat ze het gedrag goed hadden geobserveerd, al klopte de determinatie niet helemaal: ‘In de zee heeft hy | |
[pagina 514]
| |
onder de visschen een vyandt, van een visch genaemt vinvisch ofte swaerdvisch’. Die ‘vinvisch’ of ‘swaerdvisch’ moet de orka zijn geweest, waarover wordt vermeld: ‘Als sy hem nu alle vinnen uytgetrokken hebben, ende also van sijn sterckte berooft, soo kruypen sy hem in den muyl, eten daer sijn tongh uyt en men vint somtijds veel sulcke walvisschen doot op 't water in zee drijven, dien de tongh uytgegeeten zijn van de vinvisschen [orka's]’. Dat moet een even weerzinwekkende vertoning zijn geweest als de slachtingen die de walvisvaarders aanrichtten, want orka's wachten niet beleefd met eten van de reusachtige tong totdat het slachtoffer is gestorven. Dus niet alle walvissoorten zijn zo zachtaardig als new-age-adepten en zelfs natuurbeschermers en actievoerders het zo vaak voorstellen, denkt de bezoeker. Nog nooit zag hij een advertentiecampagne voor het behoud van walvissen waarin geprobeerd werd potentiële donateurs te verleiden door te wijzen op de wrede jachtmethoden van orka's. Terwijl de bezoeker gaat zitten op een van de houten stoelen die zijn klaargezet voor hen die films willen bekijken, vraagt hij zich af waardoor hij zich zo prettig voelt in deze zaal. Al die wreedheden en slachtpartijen en toch zo'n tevreden gevoel. Merkwaardig. Waarschijnlijk zit het hem in de atmosfeer van de zaal. Die doet hem denken aan het Haarlemse Teylers Museum en ook aan het Letterkundig Museum. Er draait een film over Inuit: ‘For ages and ages the Inuit lived as hunter gatherers...’ galmt een lage documentairestem die vertrouwen inboezemt. Zwart-witbeelden van de walvisjacht. Inuit in hun wendbare kajaks peddelen, onder leiding van een ervaren jager, op een walvis af. De mannen zijn prachtig uitgedost. Hier zit meer achter dan platte commercie. Jagen op de Groenlandse walvis is kenne- | |
[pagina 515]
| |
lijk een bijzondere gelegenheid en de filmstem bevestigt dat: ‘De walvis wordt beschouwd als een gift van de Inuit-god Sassuna.’Ga naar eind4. Het bemannen van boten met verwanten, het harpoeneren van de walvis, het flensen (speksnijden) en ten slotte het verdelen van het vlees en de geliefde mattak (huid met onderhuids vet), spelen een belangrijke rol bij het verstevigen van de sociale betrekkingen binnen de Inuit-gemeenschap. Relaties worden zo in stand gehouden en netwerken eventueel uitgebreid. Jagers die een walvis hebben gevangen zijn verplicht het vlees te delen. Behalve de film, zijn er foto's van het delen van het vlees van een Groenlandse walvis door Inuit. In vitrines liggen Inuit-voorwerpen uitgestald. De bezoeker vervolgt zijn zoektocht naar ‘de boosdoener’. Wie decimeerde nu eigenlijk de Groenlandse walvis? En terwijl hij rondloopt in de zaal, denkt hij: Wat een aangenaam rommeltje. Helemaal geen schoolse indeling. Wie deze zaal ook ingericht mag hebben, Verdelen van Groenlandse walvis met gereedschappen die lijken op traditionele Inuitwerktuigen [foto: Dave Withrow, National Marine Mammal Laboratory, Seattle, wa].
| |
[pagina 516]
| |
een systematische geest is het niet geweest. Van die veertig- tot zeventigduizend Groenlandse walvissen die er in de noordelijke poolzeeën zwommen voordat de Hollanders, Engelsen, maar ook de Duitsers, de Denen en Amerikanen met jagen begonnen, zijn er tegenwoordig nog maar drie- tot vierduizend over. Toch komt dat niet zozeer door de hoeveelheid walvissen die ten tijde van de Noordse Compagnie, dat wil zeggen tussen 1611 en 1642, werden gevangen. Zonder de populatie van naar schatting tweeëntwintigduizend dieren in de buurt van Spitsbergen uit balans te brengen, hadden er zeker drie- tot vierhonderd exemplaren ‘geoogst’ kunnen worden, terwijl er naar schatting per jaar niet meer dan honderdvijftig werden gevangen.Ga naar eind5. De uitroeiing van de Groenlandse walvis in de noordelijke Atlantische Oceaan vond pas plaats na het verdwijnen van de Noordse Compagnie, toen er aanmerkelijk meer schepen naar de noordelijke poolzeeën voeren: ‘In de periode van 1670 tot 1790 werden er door Nederlandse en Duitse walvisvaarders in de eerste veertig jaar gemiddeld 1287 walvissen per jaar gedood. In de laatste veertig jaar werd dat aantal niet meer gehaald, de vangsten daalden met vijftig procent tot gemiddeld 635 vermoorde walvissen per jaar.’Ga naar eind6. De walvisjagers breidden vervolgens, in de hoop op grotere vangsten, hun jachtterrein uit tot Straat Davis ten westen van Groenland. Ook daar plunderden ze de populatie totdat die was gedecimeerd. In 1776 vingen de Nederlanders en Duitsers 132 respectievelijk 62 walvissen in Diskobaai, een sterk contrast met de zes walvissen die de lokale Inuit (in 1777) buit maakten. Waarschijnlijk zouden de Inuit de walvissen net zo goed hebben uitgeroeid als de Europeanen wanneer ze daartoe de middelen hadden gehad, maar over deze technologie beschikten ze destijds nog niet. Ze hadden zelfs geen ijzer. Felbegeerde ijzeren voorwerpen kregen de Inuit voornamelijk door ruilhandel met de walvisvaarders.Ga naar eind7. Vanaf het einde van de achttiende eeuw was de walvisvangst voor de Hollandse en Duitse schepen, die veel verder moesten reizen dan de Denen of Amerikanen, niet meer winstgevend. De walvissen waren zwaar overbejaagd. In het begin van de twintigste eeuw was het aantal Groenlandse walvissen door toedoen van Europese en inmiddels ook Amerikaanse walvisvaarders in Straat Davis zo sterk teruggelopen dat de plaatselijke Inuit gedwongen waren over te schakelen op het vangen van andere, kleinere of moeilijker te vangen, walvissoorten zoals de beluga. Na vier eeuwen lang intensief bejaagd te zijn geweest is de Groenlandse walvis tegenwoordig uiterst zeldzaam geworden en komt hij voornamelijk nog voor in de Beringzee. Het is een be- | |
[pagina 517]
| |
schermde diersoort.Ga naar eind8. In een vitrine bevindt zich tussen de gebreide mutsen, aardewerken pijpen, knopen en mesheften van walvisbeen een borrelglaasje dat tot de helft is gevuld met vettig spul. Er hangt een handgeschreven etiket aan waarop staat: ‘Geweende walvistranen (NB: geen uitgekookte traan).’ Wat een verademing, denkt de bezoeker, dat er geen wetenschappelijke verklaring voor die spektranen gegeven wordt. In welk museum vind je dat nog? Wat zullen de tentoonstellingsmakers zich hebben moeten inhouden om er niet bij te vertellen dat spektranen de ogen van de walvis beschermen tegen bijtend zeewater. Was het eigenlijk wel terecht om zo op te zien tegen het bezoek aan dit museum? Er zijn helemaal niet zoveel concessies gedaan om het grote publiek te bereiken. Met dank aan René van Stipriaan, Steven van Couwelaar, Jaap de Visser en Wim Bergmans. |
|