| |
| |
| |
De koe: van oerrund tot kistkalf
Jet Bakels
De koe is de koningin van het platteland. Zwartfluwelen of bontbevlekte kuddes vormen de royale stoffering van ons landschap en zijn een van Nederlands belangrijkste exportproducten. In de wederwaardigheden van de koe weerspiegelt zich de geschiedenis van de haar omringende menselijke bevolking, die de koe als oerrund bejaagde en als boer omvormde tot vlees en melkmachine. In de opstelling staat de wisselwerking tussen mens, koe en landschap centraal. Koeien gedijen al duizenden jaren goed op de drassige weiden van ons land, maar vormden op hun beurt de stimulans tot de groei van de boerenbevolking, en tot de uitbreiding van grasland door inpoldering. Molens staan er voor de koe. Het dier kreeg de ruimte om zich te ontplooien tot het symbool van Hollands welvaren, maar werd tegelijkertijd wel gedwongen zich aan te passen - in vorm, kleur en functie - aan de behoeften van haar eigenaars.
In de ronde zaal zijn de wanden beschilderd met gras en koeien in alle soorten, in historische volgorde: het oerrund stormt de zaal binnen, daarna volgen de roodbonten, de koeienrassen in de Middeleeuwen en de zwartbonte vlees-en-melkkoeien vanaf de achttiende eeuw, de magere Holsteiners die alleen maar melk geven, om te eindigen met het kistkalf. Een ronde glazen koepel, waardoor de wolkenluchten te zien zijn, vormt het hemelgewelf. In het midden staat een rond theater opgesteld. De bezoekers kunnen plaatsnemen op bankjes met koeienhuiddessin en zien dan aan de hand van filmfragmenten, dia's en aangelichte objecten een klankbeeldshow waarin de koe de hoofdrol speelt. Daaromheen staan verschillende thematische kabinetjes, waarin de ontwikkeling van het veestuk wordt getoond, de biologie van de koe uitgelegd, er zijn kunstmatige uiers waarmee kinderen kunnen melken, met informatieve koecomputerspelletjes.
Oerrunderen De koe door de eeuwen heen [tekening: Marleen Felius].
Runderen uit de ijzertijd
| |
| |
Er kan geroken worden: een reukvak met echte mest (lekker) en een reukvak met bio-industriemest (bah).
| |
Oerrunderen en heilige koeien
Het oerrund heeft zich in Nederland nooit erg thuis gevoeld. Deze reusachtige dieren, de stieren bruinzwart, de koeien rood met een schofthoogte van twee meter en een gewicht van zeshonderd tot duizend kilo, zwierven wel rond in het hogere, bosrijke oosten van het land, maar hielden niet van drassigheid. We kennen ze vooral van de afbeeldingen in de grotten van Lascaux (17.000 jaar geleden).
Oost-Nederland werd na de ijstijd (10.000 v.Chr.) bewoond door jagers en verzamelaars, die behalve op zwijnen en herten, ook jaagden op deze gigant.
De imposante kracht van het oerrund inspireerde de mensen het dier - koe, stier, of beide - een goddelijke status te verschaffen, die overigens ook lange tijd na-echode in de waardering van het gedomesticeerde rund. De oorsprong van de domesticatie van het oerrund lag in Mesopotamië, waar men de stier (10.000 jaar geleden) inzette achter de ploeg, in de overtuiging dat hij het was die de grond uiteindelijk vruchtbaar maakte (en niet de ploeg). De vorst van het gebied droeg de titel ‘Stier’, zoals ook de latere heersers van Assyrië zich als gevleugelde stieren lieten afbeelden. Het bijbelse gouden (stier)kalf, een afgod in het christelijk geloof, wortelt in deze traditie.
In Nederland is het dier nooit gedomesticeerd. Opgravingen van terpdorpen in noordelijk Nederland hebben uitgewezen dat tot aan de negende eeuw de bevolking nog oerrunderen opat, maar mogelijk was dit vlees via de handel verkregen en kwam het dier toen niet meer voor op Nederlandse grond.
Toch is het oerrund niet helemaal verdwenen. Op zoek naar alles
Rund uit de Middeleeuwen
Rund uit de 16de en 17de eeuw
Het huidige rund
| |
| |
Grotschildering in Lascaux van oerrund.
wat de Germaanse oertijd kon doen herleven, stelden de gebroeders Heck in de jaren 1930 in Duitsland een fokprogramma op, waarin de meest wilde koeienrassen werden gekruist. In een wat verworden variant, die van het teruggefokte Heckrund, steekt het oerrund ook in Nederland weer de kop op als grote begrazer van de eveneens door mensenhanden opnieuw geschapen ‘wildernis’.
| |
Het rund getemd
Rond 5500 v.Chr. kwamen de eerste gedomesticeerde, van dit oerdier afstammende koeienrassen terecht in Limburg. Zij kwamen mee met de bandkeramiekcultuur, die zich vanuit het Midden-Oosten via Griekenland en Hongarije steeds verder westwaarts bewoog. Aanvankelijk werden de koeien op de kleine boerenhoeven gehouden vanwege het vlees en werden zij geselecteerd op hun kleine (schofthoogte één meter) en goed bevleesde constitutie.
De betekenis van de koe ligt echter niet alleen in haar vlees, maar vooral in haar melk. In de Nederlandse bronstijd, 2000 v.Chr., vond een ontwikkeling plaats die bekendstaat onder de naam ‘bijproductenrevolutie’. De introductie van de ploeg en het gebruik van de ‘bijproducten’ melk, kaas en boter, maakte dat de dieren nu vooral lévend de mens tot nut waren. Er ontwikkelden zich boerennederzettingen, die dreven op een combinatie van akkerbouw en veeteelt. Koeien - vooral ossen - waren in staat de zware ploeg te trekken, en
| |
| |
later wagens. Deze taak kon pas in de vroege Middeleeuwen door paarden worden overgenomen, toen een nieuw soort tuig werd ontwikkeld dat voorkwam dat de paarden zichzelf wurgden wanneer zij kracht zetten. De koeienmelk werd, behalve gedronken, al vanaf deze tijd vooral in langer houdbare kaas en boter omgezet. De mest werd de grond in geploegd, en zorgde voor een verbeterde vruchtbaarheid van het land.
De centrale rol van melkproducten in het dieet van de vroege Europeanen leidde tot een uniek fenomeen, namelijk dat van de lactosedeficiëntie. Het enzym lactose, dat baby's produceren om melk om te zetten in voedingsstoffen, verdwijnt wanneer het kind overgaat op vast voedsel. Daarna kan het geen melk meer verdragen. Vooral West-Europeanen zijn melkproducten blijven gebruiken en hebben zich hieraan aangepast: zij blijven het enzym produceren en melk drinken, terwijl de Aziaten bijvoorbeeld nauwelijks melkproducten kunnen verdragen.
| |
‘Schoone koeyen’
Vlees, ploeg en melk vormden de basis voor de opmars van de koe, die in toenemende mate de veeteelt, de zuivelproductie en de handel ging domineren. Ook de wegen en weilanden werden steeds meer door koeien ingenomen, wat zijn weerslag vond in de schilderkunst.
De zestiende eeuw is de gouden eeuw van de koe. Omdat de Hollandse gronden te nat zijn voor gewassen, maar ideaal voor gras, komt de veeteelt in Holland en Friesland tot grote bloei. De dieren in deze tijd zijn combinatiekoeien: redelijk bevleesd, maar ook melkgevend. Vlees wordt gegeten door de rijken in de steden, en grote hoeveelheden worden ingepekeld en meegenomen als goed houdbaar en voedzaam proviand op de voc-schepen.
Er worden heel wat koeien door Nederland gedreven. Magere koeien uit Duitsland en Denemarken, die op de voorjaarsmarkten worden verkocht. Na zich een zomer te hebben volgegraasd, kunnen ze weer worden aangeboden op de jaarlijkse najaarsmarkten om geslacht te worden.
Het eerste veestuk (uit 1565), dat van Pieter Breughel de Oude, toont koeien op weg naar de slacht. Het schilderen van vee komt echt op streek in de zeventiende eeuw en vormt een typisch Hollands genre. Schilders als Paulus Potter, Aelbert Cuyp en Adriaen van de Velde vervaardigen een Hollands Arcadië, met rustieke landschappen met weldadig grazende of mijmerende koeien. De welgedane
| |
| |
Adriaen van de Velde, Rivieroever met vee, 1664 [Musée du Louvre, Parijs].
koe als zinnebeeld - en oorzaak - van het welvarende land. De roodbonte koe domineert op de schilderijen: zij was toen de beste melkgever. De onovertroffen roodbonte werd geëxporteerd naar Engeland, Duitsland en ook tsaar Peter importeerde deze koninginnen van het platteland. ‘Veracht ons Holland niet, wij hebben schoone koeyen. Daer uyt dat soete-melck, en room en boter vloeyen,’ dichtte Jacob Cats bijna dreigend.
De omslag kwam toch, in de vorm van de verwoestende runderpest. In 1713, 1741-1756 en 1768-1786 verloor Nederland het merendeel van zijn koeien. In de eerste golf verloor het land 300.000 dieren, in de laatste slag werd vrijwel het gehele runderbestand van Noord- en Zuid-Holland uitgeroeid.
Pas aan het einde van de achttiende eeuw heeft de veestapel zich enigszins hersteld. In een beschrijving van de ‘Natuurlijke Historie van Holland’, uit 1811, wordt een kloek deel aan de koe gewijd. Uitgebreide aandacht wordt besteed aan de modernisering van de stallen in Holland en Friesland, waar de beesten door schotten en afbindingen worden gescheiden, zodat koeien met een ‘kregeligen of
| |
| |
kwaadaardigen aard’ elkaar niet meer te lijf kunnen. Ook allerhande nieuwe jukken, neusringen en muilklemmen maken de dieren hanteerbaarder en dus beter inzetbaar. Koeien worden vooral gehouden voor de melk, stierkalveren worden direct geslacht, of ‘tot ossen gelubt’ en vetgemest. Een enkeling brengt het tot springstier. De boter- en kaasproductie is van enorm belang. Net zoals de kaas, is ook de boter verre van uniform. Men onderscheidt malsche of roomboter, zomer- en winterboter, grasboter, gele boter, hooiboter malle boter (wanneer de koe overgaat van gras op hooi), Hollandse, Friese en Brabantse boter.
De uit Duitsland en Denemarken ingevoerde zwartbonte koe moest de leemte die de runderpest achterliet opvullen. Het dier werd hier omgefokt tot Fries-Hollandse koeien. In de tijd van het Fries-Hollandse ras, met een dubbeldoelkarakter (vlees en melk) boden de weiden een uniforme, zwartbonte aanblik. Dat begon te veranderen toen (vanaf 1970) deze dieren werden vervangen door de geïmporteerde Holstein-Friesian of kortweg Holsteinkoe, een Amerikaans product dat weer was gefokt uit de Nederlandse zwartbonte dieren, maar nu alleen op melkgift geselecteerd. Het zijn fabuleuze melkmachines, die Nederland, samen met Amerika en Canada, tot topproducent van zuivelproducten hebben opgestuwd. Deze specialisatie heeft wel weer meer variëteit in ons koeienbestand gebracht. Bruine en witte Franse vleeskoeien werden geïmporteerd, en bijna verdwenen oude rassen als de blaarkop en de lakenvelder worden in toenemende mate door liefhebbers gehouden.
| |
Tussen hemel en aarde
Er leven tegenwoordig meer runderen in Nederland dan ooit, zo'n 4,5 miljoen, waarmee dit land de hoogste veedichtheid in de wereld heeft. Hiervan zijn 1,7 miljoen melkkoeien, met een gemiddelde melkproductie (per koe per jaar) van 6580 kilo.
Melk moet, in ieder geval in ons land. In Nederland gebruikt men jaarlijks 127 kilo aan zuivelproducten per hoofd van de bevolking (België, Duitsland en Frankrijk respectievelijk 95, 93 en 97 kilo). Nederlanders doen dat bovendien heel openlijk, in de vorm van melk. Vermoedelijk leven wij in het enige Europese land waar een volwassen man zich niet geneert om bij de lunch of het avondmaal een glas melk te drinken, in plaats van wijn, bier of water. Overigens constateerde het Hoofdbedrijfschap Detailhandel in 2000 dat de consumptie van rundvlees en kaas terugloopt in verband met een veranderend leefpatroon. Werkende vrouwen grijpen liever naar een
| |
| |
Affiche psp [Marleen Felius/Uitg. Thoth, Bussum].
| |
| |
[foto: Ellen Kooi].
voorbewerkt kippetje dan naar rundvlees, en families smeren sneller pindakaas en jam op de boterham dan dat de kaas wordt gesneden.
Nederland heeft een rationele, goed gecontroleerde en hoogwaardige zuivel- en vleesproductie, waarin miljarden omgaan. Er is gras én bio-industrie. Het is duidelijk dat we ons in toenemende mate ongemakkelijk voelen over de wijze waarop dieren lijden in de bio-industrie. Willen we een toekomst met meer koeien in de wei, mooi voor de mens en leefbaar voor de koe? Krijgt de koe ‘gras en wolken’, of willen wij in haar niet meer zien dan een product, en gaat zij voorgoed op stal, ondergronds of in een flat? De koeienzaal laat de verschillende varianten voor koe, mens (meer betalen voor minder vlees, bijvoorbeeld) en landschap zien.
Wisselende kunstwerken becommentariëren het heden. Duidelijk wordt dat het affiche van de psp uit de jaren zestig, waarop een
| |
| |
koe en een blote vrouw staan afgebeeld, door de tijd is achterhaald. De bio-industrie, de gekkekoeienziekte en de massale ruiming rond mond-en-klauwzeer hebben de koe tot een dubbelzinnig symbool gemaakt. Zoals in de foto van Ellen Kooi met tussen hemel en aarde bungelende koeien, die zowel vertederende als dreigende associaties oproept. De koe is dan wel echt Hollands, maar elke tijd heeft haar eigen koe.
| |
Literatuur
Beek, Frans van de. Koe en Kunst. Diemen: De Bookmakers, 1998. |
Felius, Marleen en Anno Fokkinga, De Koe. Bussum: Thoth, 2001. |
Franc van Berkhey, J. le. ‘Natuurlijke Historie van Holland’, dl. 9, Het Rundvee. Leiden: P.H. Trap, 1811. |
Heugten, Sjraar van, e.a. Meesterlijk Vee. Nederlandse veeschilders 1600-1900. Zwolle: Waanders, 1988. |
Willems, Gerrit, Koos van Zomeren en Herman Vuijsje, Gras en wolken. Een beeld van het groene hart. Zwolle: Waanders Uitgevers, 1996. |
|
|