| |
| |
| |
Gert Oostindie, Liane van der Linden en Remco Raben
De Koloniale Opstelling
Zo'n vierhonderd jaren ‘Nederland en de koloniën’ laten zich niet als een eenduidig en doorlopend verhaal presenteren, noch op schrift noch als tentoonstelling. Daarom hebben we onze invalshoek beperkt, maar ook gezocht naar een verbeelding van de grote lijnen in de koloniale geschiedenis en haar hedendaagse erfenissen.
Eerst die invalshoek. Een museale opstelling over de voormalige koloniën moet het in ieder geval niet worden. Zelfs al hadden we een heel museum tot onze beschikking, dan nog zou dat amper voldoen om de adembenemende variëteit aan geschiedenis en culturen van de voormalige koloniën in Azië, Afrika en de Amerika's - en hun talloze mogelijke interpretaties - overtuigend tentoon te stellen. Nederland heeft al volkenkundige musea; aan dat handjevol deze taak.
Een opstelling over de koloniale geschiedenis dan? Instinctief ben je geneigd opnieuw het hoofd te schudden. Rond het begrip ‘koloniale geschiedenis’ hangt een geur van vaderlandse heldendaden in de tropen, van oriëntalisme, een kijk op verre streken en donkere mensen gedragen door zelden positieve stereotypen. Toch kiezen we hiervoor. Want of we het nu leuk vinden of niet, kolonialisme hoort tot de Nederlandse geschiedenis, beginnend bij de jonge Republiek die uit de Tachtigjarige Oorlog voortkwam en doorlopend tot vandaag, nu ons land driekwart miljoen Nederlanders van koloniale afkomst huisvest. Maar het moet evenmin een spiegelbeeld worden van het ‘daar werd wat groots verricht’, geen obligate oefening in zelfverwijt en excuus voor wandaden die onze voorouders begingen, eeuwen of decennia terug.
Maar ook al beperken we ons tot de Nederlandse relatie met de koloniën, dan nog blijft dat veel te ruim. Een gezaghebbend en ‘volledig’ overzicht presenteren past niet meer in deze postmoderne tijd en is voor het koloniale verleden al helemaal een onmogelijke opgaaf. Daarom kiezen we ervoor bezoekers zelf een greep uit de
| |
| |
koloniale Nederlandse geschiedenis te laten doen. We tonen een geschiedenis van kolonialisme gemarkeerd door grootscheepse verplaatsingen van mensen, goederen en ideeën. We laten kennismaken met beelden, tegenbeelden, stemmen, tegenstemmen. We stellen de vraag hoe Nederlanders indertijd de koloniën ervoeren, en hoe zij zich de koloniale geschiedenis in de loop der tijd gingen voorstellen.
| |
De koloniale waaier
Hoe op beeldende wijze de grote lijnen weer te geven van wat toch het beste onder de noemer ‘koloniale geschiedenis’ kan worden samengevat? We passen twee kunstgrepen toe. De eerste behelst een virtuele krant die het nieuws van vierhonderd jaar beslaat. We stellen deze op in de eerste ruimte. Stelt u het zich voor als een gigantisch boek - of nee, het hoeft niet eens zo groot te zijn, het moet tenslotte ‘tentoonstelbaar’ zijn. Het idee is eenvoudig. Het is een Nederlandse krant, opgebouwd uit vierhonderd jaar werkelijk gepubliceerde stukken in allerhande couranten, van de oudste tot de jongste, van de Oprechte Haerlemsche tot de Spits. We zullen er misschien ook wat andere teksten in smokkelen, bijvoorbeeld van pamfletten.
Wat zal de argeloze scroller in onze virtuele krant vinden over de koloniale geschiedenis? Het eerste dat zij zal leren is dat het heel lang duurde, in feite tot 1945, dus tegen het moment dat het kolonialisme aan zijn einde kwam, voordat de koloniën veel aandacht trokken. Zelfs een snelle scroller zal zich door eindeloos veel bladzijden moeten worstelen om af en toe eens een berichtje over de koloniën te vinden. We zullen haar met een technisch foefje te hulp schieten. We programmeren het virtuele boek zo, dat het zichzelf in duizelingwekkende vaart voortbladert. Met een magnetische pen, een touch screen of trackball zal de bezoeker het voortrazen kunnen vertragen en versnellen. De koloniale stukken zullen een sterk afwijkende kleur hebben. Kijkend naar deze voortrazende ‘krant’ zal de bezoeker van de tentoonstelling een eerste idee krijgen van het gewicht van de koloniën in het Nederlandse bewustzijn.
Zo zal de bezoeker af en toe, verloren tussen al het vaderlands, Europees en later ook wereldnieuws, wat berichtjes over de koloniën voorbij zien komen. Het zal haar een eerste begrip opdringen: dat het bewustzijn van de koloniale dimensie van de eigen geschiedenis in Nederland niet erg sterk was, en tot ver in de twintigste eeuw door de pers ook nauwelijks werd bevorderd. We geven haar
| |
| |
daarnaast ook een idee van de aard van de berichten. Dat doen we door haar de mogelijkheid te bieden via het bedieningspaneel die met kleur gemarkeerde koloniale berichten op een scherm te projecteren. Daar blijken de geselecteerde berichten facsimile's te zijn, die ook iets van de couleur van de courant weggeven.
Welk beeld zullen de berichten oproepen? Flarden van een geschiedenis, waarin tot omstreeks 1970 ‘de West’ in het niet valt bij ‘de Oost’, bij ‘Indië’. Waarin de hele onderneming van het kolonialisme vrijwel niet ter discussie staat, althans tot na de Tweede Wereldoorlog. Waarin het bovenal om gewin gaat, een doelstelling die in Azië met aanmerkelijk meer succes wordt nagestreefd dan in de Caraïben. Waarin Nederland zich dankzij het koloniale bezit, vooral van Indië, een stuk groter en belangrijker weet dan het op basis van zijn positie in Europa is; en waaraan het dan ook krampachtig vasthoudt, uit angst af te zakken naar de ‘rang van Denemarken’. Waarin de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd voor het eerst de hele koloniale onderneming tot een brandende kwestie in de Nederlandse samenleving maakt. Waarin vervolgens de postkoloniale migratie naar ‘Patria’ deze geschiedenis letterlijk thuisbrengt. En waarin, o ironie, uiteindelijk de altijd veronachtzaamde, teleurstellende en marginale Caraïbische landen veel dichterbij komen dan de Indonesische eilanden ooit zijn geweest.
| |
Aan boord
Onze digitale krantenwaaier blijft onherroepelijk eenzijdig en talig. Inzichtelijk in zijn chronologie, maar wat saai. We willen de bezoeker een sensationelere beleving laten ondergaan. Daarvoor gebruiken wij een slang van aan elkaar gekoppelde transportmiddelen, die door de ruimten van onze opstelling kronkelt. (We zouden het ook een trein kunnen noemen, maar er is geen locomotief, geen trekker. Een slang roept bovendien meer een sensatie van exotisch gevaar op. Passend, we hebben het uiteindelijk over Nederland en zijn voormalige tropische extensies.)
De slang leidt ons langs een aantal chronologisch gerangschikte episodes, die elk een essentiële koloniale ervaring vertegenwoordigen. We maken de rode draad zichtbaar door steeds een bepaald vervoermiddel als uitgangspunt te nemen. Transport was immers de voorwaarde voor het kolonialisme; de voortdurende innovaties op dit gebied brachten vervolgens koloniën en moederland door migratie, deportatie, verhuizing en overplaatsing steeds dichter bij elkaar; zij maakten uiteindelijk ook de naoorlogse repatriëring en
| |
| |
exodus als colonisation in reverse mogelijk. De bezoeker legt dezelfde afstanden in versneld tempo af. Zij loopt van het ene zeilschip naar het andere, en verder naar stoomschepen en vliegtuigen; steeds vervoermiddelen die Nederland met de koloniën verbond. Slechts éénmaal wordt, met een ns-trein, alleen naar Nederland verwezen. We stellen ons voor dat de bezoeker elk van de elementen van de slang kan bezoeken - bij voorkeur letterlijk, door erin af te dalen en bezoeker te worden van, of zelfs deelgenoot in een historisch fragment; anders virtueel, mogelijk gemaakt met computersimulaties. In beide gevallen zijn voorwerpen en bewegende beelden te zien, geluiden te horen, geuren op te snuiven en bij voorkeur ook zelf gesprekken aan te knopen.
We werken een paar elementen van de slang uit. De eerste zullen zeilschepen zijn, voor de koopvaardij; misschien ook wel een oorlogsschip. Koloniën werden immers in de regel niet alleen met of onder dreiging van geweld genomen, maar moesten vervolgens ook weer worden verdedigd tegen lokaal verzet en Europese kapers - piraten of staten, het onderscheid was niet altijd even duidelijk - op de kust. We kunnen bijvoorbeeld de Duyfken kiezen, het eerste Nederlandse schip dat, eind zestiende eeuw, heen en weer naar Indië en later nog verder voer; of het schip waarmee Jan Pieterszoon Coen dat later voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie deed; of dat van Piet Heyn nadat hij in de Cubaanse Baai van Matanzas de Spaanse zilvervloot nam. Zouden we in het ruim van deze schepen klimmen, dan kregen we een idee van de bewapening, van de nationaliteit en aard van de mannen die op de schepen dienden, van de goederen die Coen in Indië dacht te slijten, en de schatten die Heyn via de Spanjaarden op de ‘Indianen’ van de Nieuwe Wereld buit maakte.
Maar laten we het eerst eens houden bij twee reguliere koopvaardijschepen, een op de terugweg uit Azië, een op weg van Afrika naar Suriname of Curaçao. Op de tentoonstelling staan een paar scheepsruimten. De bezoeker klimt een trap op en springt in het ruim van het schip. Zij mag hopen dat ze in een Oostinjevaarder terechtkomt. Weliswaar ligt daar wat van het ruwe scheepsvolk te creperen aan scheurbuik en andere akeligheden - verdomd, het stinkt er inderdaad ‘als de ziekte’. Maar daar staat tegenover dat andere compartimenten van het ruim vol liggen met de gedroomde beloningen voor de verre reis. Daar is het goed toeven. Het ruikt er lekker, en het lijkt of de te boeken winsten van de kooplieden en de welvaart van de toekomstige gebruikers er al van afstralen. Allerlei specerijen natuurlijk - peper, kruidnagelen, nootmuskaat en foelie,
| |
| |
Anoniem, Portret van de familie van vice-admiraal van de West-Indische Compagnie Joos Banckert, met zwarte jongen, ca. 1640 [Rijksmuseum, Amsterdam].
kaneel; thee, koffie, suiker; textiel, batik en sitsen stoffen die de Nederlandse woninginrichting en kleding vanaf de late achttiende eeuw opfleurden en zelfs deel gingen uitmaken van zogenaamd archetypische stijlen als de Hindeloper toonkamer. Geen opium; lucratief, dus daar handelden de Nederlanders ook wel in, maar alleen in Azië. Geen goud en zilver; dat moesten de Europeanen juist meebrengen - uit de Amerika's vooral - om in Azië te kunnen handelen.
Het andere schip zou je het liefst niet bezoeken, die episode is niet voor niets zo lang weggepoetst uit het nationale geheugen. Onze bezoeker zal haar walging nauwelijks kunnen onderdrukken, als zij eenmaal in het ruim van het slavenschip is afgedaald. Op elkaar gepakt liggen, zitten en staan daar Afrikanen, gekocht aan de Goudkust, de Slavenkust of in Angola. Ze zijn op weg naar de Nederlandse koloniën; als we in de zeventiende eeuw zijn kan dat nog Nieuw-Amsterdam of Brazilië zijn, daarna zal het alleen richting Suriname, Curaçao of Sint-Eustatius zijn gegaan. Het zal er stinken. Het ruim wordt nauwelijks schoongemaakt, het eten is slecht. Er liggen mensen te sterven, want op iedere reis ging een flink aantal dood voordat de overkant was bereikt; als ze al niet halfdood vast overboord werden gegooid, voer voor de haaien. Misschien zal onze bezoeker getuige moeten zijn van een verkrachting van een Afrikaanse
| |
| |
door het scheepsvolk. Misschien zal zij slaven in verzet zien komen en moeten zien hoe wreed dat wordt onderdrukt. Zeker zal zij geconfronteerd worden met het verdriet van de ontworteling. Maar misschien zal zij ook oor hebben voor gezang, en voor een nieuwe pidgintaal waarin deze lotgenoten uit vele streken elkaar en misschien hun beulen gaan verkennen. (Vreselijk. Maar geschiedenis is geen mooi proces waarin alles steeds beter wordt. Het is nog maar de vraag of dat slavenschip het ergste zal zijn wat wij voor de bezoeker moeten opstellen.)
Laten we nog wat delen van de slang bekijken. Er komen een paar stoomschepen. Eén gaat door het Suezkanaal, laat in de negentiende eeuw. Aan boord Indiëgangers, rijk en arm. Meer Nederlanders dan in de voorgaande eeuwen, toen veel van de Europeanen in dienst van de compagnieën van elders kwamen. Indië is nu pas echt gaan trekken, en bovendien is Nederland allang niet meer dat rijke land van de Gouden Eeuw, waar de autochtonen liever bleven en vooral buitenlanders zich voor de dienst in de koloniën lieten rekruteren. Onze bezoeker mag door de verschillende klassen van het schip dwalen. Door de eerste klasse, waar hoge ambtenaren een gesprek aanknopen met rijke planters die een tijdje met verlof zijn geweest om hun kinderen op weg te helpen met hun studie. Zij ziet ook de zeebaboes, in de derde klasse uiteraard. We horen dialogen tussen de klassegenoten, over Indië, over Patria, over de passagiers van de andere klassen, over het wonder van het Suezkanaal en de grote stoomschepen, die de afstand zo spectaculair hebben bekort. Het is misschien aardig ook nog even in het ruim te kijken, waar allerlei zware machines staan van fabrieken als Werkspoor. De complete industriële uitrusting voor de suikerfabrieken, die almaar professioneler worden en terloops, met dank aan het Suezkanaal en de goedkope Javaanse arbeid, de Surinaamse suikerproductie volkomen hebben overvleugeld. (En dat doet eraan denken dat we het schip ook in tegengestelde richting kunnen laten varen, van Java naar Nederland. Dan geen fabrieksinventaris aan boord. Maar wel een van de vele contingenten, uiteindelijk meer dan dertigduizend, Javanen die worden geworven om als contractarbeiders naar Suriname te gaan. De meesten zullen daar blijven. Wie zal hún verhalen, op weg naar dat onbekende oord, kunnen gissen en opschrijven? En hun impressie van de tussenstop, in Nederland?)
We voeren nog een stoomschip op, de knsm-lijn van ‘West-Indië’ naar Nederland. Maar deze boot laten we weer een tijdje later varen, laten we zeggen in de jaren 1930. Ook hier weer ambtenaren aan boord, Nederlanders die voorgoed teruggaan, Antillianen en
| |
| |
Surinamers op ambtelijk verlof of om in het moederland te gaan studeren. Enkelen van hen zijn gekleurd. In ‘Patria’ zullen zij voortdurend worden geconfronteerd met de onwetendheid van de Nederlanders over hun achtergrond, met vooroordelen, spot, maar ook met welwillende nieuwsgierigheid. Op de knsm-boot zullen zij echter - onze bezoeker zal het van nabij meemaken - van de ene verbazing in de andere vallen. Hun bagage wordt weggestouwd door bakras, door makambas, en zal later in de Nederlandse haven ook door blanke kruiers worden vervoerd. Het eten aan boord wordt geserveerd door blanken! De hutten schoongemaakt door blanken! Onthutst, maar prettig uit het lood geslagen, ervaren zij deze omkering van koloniale waarden. We schrijven er weer een paar dialogen bij. En we maken het niet al te idyllisch. Misschien kiezen we wel voor de reis van de Van Renselaer, in het voorjaar van 1933. Aan boord de zwarte Surinamer Anton de Kom, die met zijn gezin op gedwongen transport naar Nederland wordt gesteld omdat de gouverneur deze ‘communistische agitator’ een gevaar voor de openbare orde vindt. We maken dan ook nog de aankomst in Amsterdam mee, en de demonstratieve ontvangst georganiseerd door de Communistische Partij Holland. De Kom zal Suriname nooit meer terugzien, in de oorlog zal hij als verzetsman in een nazikamp sterven. Maar dat weet hij nog niet; we zullen wel reportages over zijn reis laten horen, en zijn eigen commentaar, vastgelegd in zijn boek Wij slaven van Suriname.
De voorlopig laatste bootreis die we opvoeren heeft weer een grimmig karakter. We schrijven 1946. Aan boord Nederlandse militairen die zullen worden ingezet om in een reeks ‘politionele acties’ de Indonesische rebellen te verslaan. De meesten menen dat Nederland in zijn recht staat, al zijn er ook wel twijfelaars. Erg bang zijn ze dan nog niet; ze kunnen zich eigenlijk ook geen voorstelling maken van waar ze heen gaan. We laten onze bezoeker wat van de gesprekken van de militairen horen. Misschien besluiten we uiteindelijk wel om juist de terugreis op te voeren. De acties zijn gelukt, maar de kolonie is toch verloren gegaan. Er zijn doden en gewonden te betreuren, en zij hebben zelf veel slachtoffers gemaakt. Ze spreken besmuikt over expedities die later in de excessennota zijn beschreven; opnieuw pleegt het relaas van het koloniale avontuur een aanslag op de maag van de eenentwintigste-eeuwse bezoeker. We merken mogelijk dat er meer twijfel is dan op de heenreis, ook over de rechtvaardiging van de acties.
Of voeren we nóg een ander schip op? Een schip met de eerste contingenten Indische Nederlanders, die noodgedwongen de Repu- | |
| |
blik Indonesia verlaten, omdat hun het leven in het onafhankelijke Indonesië onmogelijk wordt? Of de Molukse knil'ers met hun families, op transport naar Nederland gesteld met de illusie van een terugkeer, ooit, naar hun eigen Molukse staat? Het wordt moeilijk een keuze te maken. Welke van deze schepen we ook in de tentoonstelling opnemen, er zullen heftige gesprekken worden gevoerd, er zal worden geschreeuwd en gehuild, zelfs de stiltes zullen geladen zijn met emoties. Het was niet anders.
Inmiddels heeft het vliegtuig zijn intrede gedaan. Ruim voor de oorlog al; misschien vinden we wel een plekje om de historische tocht van de Uiver, in 1934, te presenteren. We klimmen in het vliegtuigje, verbazen ons over moed en verstand van die eerste verkenners van het luchtruim; we lezen hoe in de Nederlandse pers deze reis wordt opgenomen onder de noemer ‘hier werd iets groots verricht’; en realiseren ons dat Batavia daarbij slechts een decor vormde, meer niet. We beseffen dat de wereld groter en diffuser zal worden en dat de ambities van Europa het bezit van koloniën eigenlijk overbodig zal maken. Alleen beseften de kolonialen dat nog niet.
Maar in feite is het vliegtuig vooral verbonden aan de postkoloniale geschiedenis van het Koninkrijk in de Caraïben. Het ligt voor de hand om een klm-vliegtuig op de route Paramaribo-Amsterdam uit 1975 te kiezen. Er worden in die dagen vele extra vluchten ingezet. Allemaal tjokvol landverhuizers die besluiten het door Den Uyl en Pronk en hun eigen premier Arron beloofde heil van de in een vloek en een zucht te verwezenlijken onafhankelijkheid niet af te wachten. Zij stemmen met de voeten, komen naar Nederland; misschien met de illusie of althans de voor de achterblijvers en hun eigen geweten geruststellende belofte op de lippen dat ze later terug zouden komen om de republiek te helpen opbouwen; maar daarvan komt het niet. We laten onze bezoeker meevliegen in de economy class vol zenuwachtige Surinamers, uit alle etnische groepen, van alle leeftijden, een dwarsdoorsnede van Sranan. We laten hun gesprekken horen, over wat ze achterlaten en wat ze verwachten van een land dat vrijwel allen alleen kennen van school en van horen zeggen. Er zal trouwens ook aardig wat te lachen vallen; Surinaams immers. Maar dan in het Surinaams-Nederlands, in het Sranan, in het Sarnami of het Javaans-Surinaams.
Misschien hoort er nog een vliegtuig bij, nu op de route Willemstad-Amsterdam. Langs deze route voltrekt zich inmiddels een tweede exodus. Veel van de passagiers op deze route zijn kansarm; ze hebben een Nederlands paspoort, hebben op school enig Nederlands geleerd, maar beheersen die taal nauwelijks. Ze zijn op weg
| |
| |
naar een leven in de marge. Jonge meiden met een kind op de arm, in de buik of spoedig in de maak; je moet toch wat. Jonge mannen met gouden kettingen om, een paar gouden tanden. Er zijn er met bolletjes cocaïne in de maag - we besparen onze bezoeker de aanblik als dat fout gaat. Er zijn er die direct het criminele circuit ingaan, waar Curaçaoënaars zich inmiddels een reputatie van bikkelharde boys from the hood hebben verworven, en er trots op zijn. Toch zit het grootste deel van dit vliegtuig vol met oppassende Caraïbische Nederlanders, die niets met die criminaliteit van doen hebben, die tienerzwangerschap verafschuwen, net als het feit dat die makambas in Nederland hen allemaal over één kam scheren. We laten flarden van hun gesprekken en monologues intérieurs horen. Er zal ondertiteling bij moeten, want het is allemaal in het Papiaments, of bij sommigen in het Engels of Spaans. Onze bezoeker zal echter toch ook in dit compartiment van de slang nog wat Nederlands horen en een stukje Nieuw-Nederland meemaken. Virtueel zal zij beleven hoe het vliegtuig zich in Schiphol leegstort, hoe al in de slurf de drugshonden hun snuffelwerk doen, hoe de douanebeambten - we laten ook hún monologues intérieurs horen - de witte passagiers meteen laten passeren, een paar zware jongens visiteren. En ja hoor, inderdaad ook een hele reeks keurige Antillianen die zich al zoveel zorgen maakten dat de makamba niet zou kunnen onderscheiden wie hij wel en niet uit de rij moet halen. Misschien gaat dat netjes, misschien niet.
Dan is er nog een vervoermiddel, een treincompartiment, dat niet zozeer verwijst naar de route van de koloniën naar het ‘moederland’, maar naar een noodgedwongen enkele reis Molukken-Nederland. Treinen hebben op dit traject, het spreekt voor zich, nooit een rol gespeeld. Maar in 1975 symboliseerde een door Molukse jongeren gekaapte trein bij De Punt, in Drenthe, dramatisch hoe de koloniale geschiedenis met een dreun thuis kan komen. Onze bezoeker zal de verbitterde Molukse jongeren in de gekaapte trein horen praten over de schuld van Nederland. Zij zal de angst van de gegijzelden zien, en die van de gijzelnemers. En de bloedige ontknoping meemaken, met straaljagers, elitetroepen, kogels, doden.
Met deze trieste episode zal de slang eindigen. Of moeten we toch nog een vliegtocht maken, ditmaal met oud-strijders uit de dekolonisatieoorlog die al dan niet in groepsverband de velden van weleer bezoeken? Met geïnterneerden uit de Japanse kampen, die zich na hun pensioen steeds meer met het verleden geconfronteerd zagen en nu de reis wagen naar het oord van hun verschrikkingen? Met tweede-generatie-Indo's op zoek naar hun wortels? Of met Surina- | |
| |
Een postkoloniaal vehikel: neus van de gekaapte en vervolgens doorzeefde trein bij De Punt, 1977 [anp/Spaarnestad Fotoarchief, Haarlem].
mers op hun jaarlijkse vakantie bij de familie in Nickerie? Nee, we eindigen bij De Punt, omdat die episode ons zo onverbiddelijk heeft laten zien dat er nooit een streep onder het verleden kan worden gezet.
Natuurlijk zullen er bezoekers zijn die, aan het einde van deze rondgang gekomen, zullen verzuchten dat het een in mineur getoonzet verhaal is geworden. We ontkennen het niet. We kunnen ons niet voor het koloniale verleden verontschuldigen, omdat we er slechts in overdrachtelijke zin deel van uitmaken. We willen er wel een betrokken voorstelling van geven, en het lijkt ons niet goed te verdedigen het verhaal veel mooier te maken. Laten we eens kijken of we in de volgende ruimtes wat meer klanknuances en wat meer kleur kunnen brengen.
| |
Trofeeën
Al die schepen, treinen en vliegtuigen die de bezoeker van en naar de koloniën hebben gebracht, vervoerden niet alleen mensen maar nog vooral goederen. Het Nederlands kolonialisme diende tenslotte vooral handelsbelangen. De volgende ruimte staat dan ook vol met
| |
| |
handelswaar. Maar in het staketsel van hoog opgetaste balen, houten kratten en kisten zijn ook hutkoffers te ontdekken, handbagage in tassen en draagdoeken.
Uit een van de dichtgeknoopte bundels steekt een rantang, opstabelbare etenspannetjes in een houder. Ernaast ligt het kookboek van de Haagse Huishoudschool, dat is opengevallen bij een kennelijk veel gemaakt recept: zwartzuur. Een koptelefoon vertelt wie deze bagage heeft meegenomen: een Indische vrouw die eind jaren vijftig naar Nederland kwam en al snel tot de ontdekking kwam dat Hollandse mensen geen eten in rantangs vervoerden. Ze kenden immers de Indische gewoonte niet om voor gasten te veel eten te maken; zo was er nooit te kort en konden de gasten het overschietende eten mee naar huis nemen. (Waarschijnlijk hadden Indische mensen dat gebruik van Indonesiërs overgenomen. Bij een slametan, een heilsmaaltijd waaraan alleen mannen aanzaten, kregen de genodigden eten mee voor vrouw en kinderen thuis.) Van het kookboek heeft ze nog veel plezier gehad, vooral als ze kookte voor Hollandse gasten die de Indische keuken nauwelijks kenden. Evenmin kenden die trouwens pastei, hemelse modder en koningskroon - gerechten die in Indië juist echt Europees werden gevonden en die cachet gaven aan een Indische dis. Gerechten uit een Indische editie van een Haags kookboek, die in de jaren zestig in Nederland allang in onbruik waren.
Verderop zijn de kratten zo te zien van oudere datum. Een enkel is uitgelicht en staat open. Wie de oude stempels op de verpakkingen bekijkt en een enkele bagagelabel of vrachtbrief leest, ontdekt behalve specerijen, koffie, suiker, thee en rubber ook vreemdsoortig spul voor rariteitenkabinetten. We hebben wat gekozen uit de collectie van Koning Willem i, die aan het begin van de negentiende eeuw een van de grootste verzamelingen etnografica bezat. Zijn verzameling was zo groot dat de staat zijn Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden uiteindelijk in een nieuw pand moest onderbrengen, het Mauritshuis. Twee dagen in de week mocht het publiek naar Willems pronkstukken kijken, naar zijn Nederlandse imperium weerspiegeld in geschenken van overzeese vorsten en in aankopen van ambassadeurs, consuls en zeeofficieren. Zij hadden er een culturele taak bij gekregen en werden aangemoedigd om kunstvoorwerpen en rariteiten te verzamelen. Een enkele keer plaatste het Mauritshuis ook opdrachten.
De vrucht van één zo'n bestelling stellen we op: twee diorama's met huiselijke taferelen van indianen, Arowakken en Caraïben, gemaakt door de Surinaamse kunstenaar Gerrit Schouten. Als dank
| |
| |
voor zijn werk kreeg hij naast zijn honorarium een gouden medaille - en dat voor een mulat, geboren en getogen in de kolonie. In een bijbehorende brief aan de directeur van het koninklijk kabinet is kritiek te lezen over de terloopse manier waarop de medaille was opgestuurd: ‘Hoe kan men nu weeten, dat Z.M. de verdiensten waar Hoogs dezelve die vind, beloont? - dat Z.M. niet bezit, het vooroordeel (hier zo ongelukkig gevestigd) dat menschen van kleur of zwarten, geen gelijke aanspraak zouden kunnen maken op de Koninklijke protectie?’ Wij stellen de brief tentoon, naast de diorama's.
Iets verderop in het staketsel staat nog een krat voor het Mauritshuis. Deze zending bevat de kris van prins Dipanagara van Yogyakarta. Een kris die herinnert aan koloniaal geweld en bedrog. Dipanagara had in 1825 de jihad tegen de Nederlandse overheersers uitgeroepen. De oorlog duurde vijf jaar en verslond zoveel geld dat de Nederlanders uiteindelijk 50.000 Hollandse guldens uitloofden op het hoofd van de Javaanse leider. Onder het mom van vredesonderhandelingen lokten de Nederlandse militaire leiders hun tegenstander uit zijn schuilplaats en namen hem gevangen. Hij sleet zijn leven in ballingschap in Menado en stierf er in 1856. Volgens een Nederlandse overlevering kregen zijn volgelingen hun krissen wel van de Nederlanders terug. Krissen, zo wisten de overwinnaars, werden als kostbare erfstukken van generatie op generatie overgedragen. Alleen Dipanagara's kris werd achtergehouden en als trofee aan Koning Willem i gestuurd. Misschien schrijven we er nog een tekst bij. Over Willem i, en hoe hij tegen Indië aankeek. Over zijn opvolgers, Koningin Wilhelmina, die uit angst voor tropische ziekten nooit naar Indië durfde te gaan; en Beatrix, die in 1995 wel ging, met een zware delegatie uit het bedrijfsleven in haar kielzog, en geen excuses uitsprak over wat zich daar eerder in naam van Oranje en handelsgewin had afgespeeld.
Het valt op dat de etnografische zendingen uit de negentiende eeuw veel van hetzelfde bevatten: speren, dolken, religieuze beelden en rituele voorwerpen, verworven als oorlogsbuit en trofeeën door militairen, missionarissen en zendelingen. Dan waren de latere zendingen veel gevarieerder. Natuurhistorische monsters, spullen voor dagelijks gebruik in huis en op het land. Ladingen werden door beroeps- en amateur-onderzoekers naar academische instituten en musea gestuurd, in een tijd dat de wetenschap nog voorop stond in museumopstellingen. We roepen met enkele voorwerpen de sfeer van die wetenschappelijke ambiance op, die meende slechts te rapporteren over andere werelden. In deze opstelling staan de voorwerpen gerangschikt naar ambachtelijke kwaliteit en technisch vernuft,
| |
| |
van minder naar meer ontwikkeld. Erboven hangen prachtig geïllustreerde platen die het bijbehorende beschavingsniveau verbeelden.
Terwijl dit evolutionistische gedachtegoed ook weerklank kreeg in het politieke debat, namelijk als legitimering van het koloniale ethische beleid, ging het voorbij aan het grote publiek. Van de koloniën had het nauwelijks een beeld. Radio, film en televisie bestonden nog niet en de reproductie van foto's in boeken en tijdschriften stond nog in de kinderschoenen. De Internationale, Koloniale en Uitvoerhandel-Tentoonstelling van 1883 in Amsterdam was dan ook een sensatie. We stellen er stukken van op. Voor de gelegenheid stond op het Museumplein een bonte verzameling gebouwen met inzendingen uit West-Europa en uit China, Japan en Perzië. Verder werden, behalve een keur aan producten uit de eigen koloniën, koloniale onderdanen getoond. In de Kampong, een dorpje van huizen uit alle uithoeken van de archipel, ‘woonde’ een twintigtal Javanen. Zij gaven demonstraties mandenvlechten en batikken, lieten zien hoe er met de karbouw moest worden geploegd en traden op in dans- en muziekvoorstellingen. Verderop was de Surinaamse Rotonde: een indianenhut, een ‘boschnegerhut’ en een ‘Plantagehut’ op een piste, van het publiek afgescheiden door een hekwerk.
Creoolse vrouwen op Amsterdamse Internationale, Koloniale en Uitvoerhandel-Tentoonstelling, 1883 [uit: Prince Roland Bonaparte, Les habitants de Suriname, 1884].
| |
| |
Johannes Kojo, een Aucaanse jongen van 13 jaar oud, gaf tijdens de Internationale, Koloniale en Uitvoerhandel-Tentoonstelling in Amsterdam trommeldemonstraties. De Hernhutters hadden hem Nederlands leren spreken en schrijven en tijdens de tentoonstelling viel hij op door de ‘meer dan gewone vrijmoedigheid’ waarmee hij programma's verkocht. Volgens een verslag in Eigen Haard (1883) was aan Kojo af te lezen ‘dat hij zijn boschneger-geaardheid al op zeer jeugdigen leeftijd heeft afgelegd’ [uit: Bonaparte 1884].
Zouden we het kunnen nabouwen, vandaag, een nu schokkend incorrecte variant op het koloniale schouwspel? In deze afdeling stonden 28 Surinamers te kijk: Arowakken en Caraïben, marrons en andere Afro-Surinamers. De samenstelling van de groep was met zorg en op wetenschappelijke grondslag totstandgekomen. De organisatoren, vol van het evolutiedenken van de nog jonge antropologie, hadden een selectie gemaakt van verschillende raskenmerken en van onderlinge ‘vermengingen’. Een handig compromis tussen de toen nog gangbare antropologische benadering van de leunstoelgeleerden en die van het opkomende slag veldwerkers. Antropologen analyseerden en interpreteerden andermans verslagen en collecties vanuit hun studeerkamer en in musea. Het veld trok, maar stootte ook af. Reizen naar verre streken kostten veel geld, waren ziekteverwekkend en ook gevaarlijk. Mensenshows, sinds de eerste wereldtentoonstelling van 1851 in Londen met een regelmaat van twee per jaar gehouden in diverse Europese steden, boden een mooi alternatief.
| |
| |
We laten een specimen van deze benadering zien. Prins Roland Bonaparte, antropoloog en achterneef van Napoleon, verkreeg voor zijn onderzoek Les habitants de Suriname veruit de meeste gegevens van de Amsterdamse wereldtentoonstelling. Hij onderzocht de relatie tussen culturele ontwikkeling en uiterlijke raskenmerken en liet zij-, voor- en achteraanzichten van zijn studieobjecten maken, staand en zittend voor een neutrale achtergrond, een meetlat naast zich. We laten de foto's uit Bonapartes boek zien, foto's van de uit Suriname gehaalde specimina, elk voorzien van een nauwgezette omschrijving van achtergrond en uiterlijk, compleet met lichaamsmaten, zoals schedelomvang, hoogte van het voorhoofd en lengte van armen en benen ten opzichte van de romp. Van de antropometrische foto's stelde Bonaparte een album samen. Hij schonk dat aan diverse Europese musea en onderzoeksinstellingen. Exposeren wij op onze beurt nu Bonaparte of zijn objecten?
In de kampong van de Amsterdamse tentoonstelling waren huizen uit verschillende delen van de Indische kolonie bijeengebracht: een Boeginees, Soendaas, Alfoers, Padangs en Tegals huis stonden naast een kamponghuis van Batavia, een ‘arbeiderswoning van particuliere ondernemingen in West-Java’, een wachthuisje en een paarden- en geitenstal. Om de sfeer te completeren was zelfs een watertje overspannen door een bamboe hangbrug nagebouwd. [uit: Eigen Haard 1883].
| |
| |
Bezoeker van een Asian Party die bereid was tijdens het feest te poseren maar naderhand niet meer kon worden geïnterviewd omdat zijn gsm-nummer niet klopte [uit: Asian Party, samenst. Evelyn Raat en Yee Ling Tang, 2000].
Na de tentoonstelling van 1883 kwamen veel van de objecten in verschillende volkenkundige musea terecht, maar voor onze opstelling is de oorspronkelijke inzending weer samengebracht. Zoveel jaar na dato geven al die voorwerpen, foto's, populaire commentaren in tijdschriften en wetenschappelijke verhandelingen ons veel meer dan alleen een beeld van de koloniën. Ze weerspiegelen uiteenlopende westerse fantasieën over de koloniën, westerse preoccupaties, van toen en van nu. Antropometrische foto's bijvoorbeeld werden aan het einde van de negentiende eeuw beschouwd als een neutrale wetenschappelijke onderzoeksbron. Dezelfde foto's werden een halve eeuw later onderdeel van de eugenetica en rassenleer, met de bekende gevolgen van dien. Weer een halve eeuw later, in ons postkoloniale tijdperk, staat de antropometrie te kijk als het ultieme westerse superioriteitsdenken. De bijbehorende foto's van mensen, geheel geïsoleerd van hun achtergrond en zonder persoonlijke uitdrukking, verwijzen bovendien naar een westerse variant die in een nog kwadere reuk staat, die van politiefoto's.
Hier maken wij het de bezoeker niet te gemakkelijk. Vooruitgang in ons denken? Hoe laat zo'n interpretatie zich rijmen met het huidige succes van internationaal vermaarde fotografen als Rineke Dijkstra en van jonge collega's als Yee Ling Tang? In hun werk zijn
| |
| |
Een van de modellen voor Roland Bonapartes antropologisch onderzoek was Kwamina Baja, een 28-jarige Saramakkaner [uit: Bonaparte 1884].
De stap van antropologische foto's naar het werk Portretten van Rineke Dijkstra, is geen grote. Door jongeren in discotheken en op scholen alleen voor de videocamera te laten staan, worden ze geïsoleerd uit hun vriendenkring, zijn ze tijdelijk teruggeworpen op zichzelf en zo wordt de kijker geconfronteerd met een door Dijkstra geconstrueerde werkelijkheid. Portretten is in opdracht van het Nederlands Foto Instituut en de Mondriaan Stichting gemaakt voor het project Photo Work(s) in Progress (1997).
de modellen evenzeer van context ontdaan. Ze staan net zo passief in beeld en zijn vergelijkbaar geobjectiveerd tot exemplaren van een cultuur dan wel een subcultuur. Weer kan de kijker er al zijn fantasieën en vooroordelen op projecteren. Maar wat nu in Dijkstra wordt geroemd als een verbeelding van de kwetsbaarheid van het individu lijkt in de antropometrische fotografie vernedering van de ander. Wat bij Dijkstra's modellen universele onzekerheid wordt genoemd, krijgt in de hedendaagse visie op de antropometrische foto's het predikaat ‘wezenloos’.
Is een beeld ooit alleen maar een beeld? Yee Ling Tangs zoektocht via haar modellen naar zoiets als een Chinese essentie geldt nu als een geaccepteerde notie in de discussie over diaspora en diversiteit. Bonapartes inzoomen op raskenmerken geldt nu als politiek incorrect, maar de stijl van fotograferen is onmiskenbaar verwant aan die van Dijkstra of Yee Ling Tang. Functie en interpretatie van de foto's
| |
| |
reflecteren werelden van verschil; zo ook de preoccupaties van de kijker.
Zo zagen de bezoekers van de Amsterdamse Koloniale Tentoonstelling in de koloniale mensengroepen vooral wat zijzelf niet waren. Een ooggetuigenverslag in Eigen Haard: ‘Het voorkomen dier groepjes Creolen heeft iets vriendelijks en kinderlijks, dat onwillekeurig aantrekt; echte kinderen der tropische natuur, zorgeloos, onbekommerd het leven genietende, woelig, gesteld op beweging, geraas, kleur, licht, maar tevens vriendelijk en zachtaardig.’ Zij zagen natuurmensen, in hun eenvoud en in hun onberekenbare wildheid. ‘Zij leeren niets aan, tengevolge waarvan deze boschnegerbevolking, in dit overrijk gezegend land, sinds ruim twee eeuwen dat zij Suriname bewoont, steeds is staande gebleven op den laagsten trap van ontwikkeling, die zij nauwelijks boven volstrekte barbaarschheid verheft.’ We proberen onze bezoeker van 120 jaar later te laten voelen wat onze voorgangers ervoeren. De afstand tot de ander die de eigen beschaving onderstreepte, het genieten van hun hang naar het vreemde en de vrees ervoor.
Het publiek kwam met honderdduizenden op de tentoonstelling af. Minder succesvol was dat de tentoonstelling geen blijvende aandacht wekte voor de kwijnende Surinaamse kolonie. Nog minder voor de Antillen, die in 1883 in Amsterdam schitterden door afwezigheid. Uit die contreien zijn in onze opstelling dan ook geen pakketten te zien, hooguit wat prullaria, souvenirs die Europeanen mee terugnamen naar Nederland: een Delfts blauw bordje, een houtsnijwerkje. De Antillen, zo werd algemeen geoordeeld, hadden nu eenmaal geen tentoonstellingswaardige cultuur. Geen zuiver inheemse volken (de paar indianen van Aruba telden niet mee), dus geen aanspraak op authenticiteit. Hoe leggen we dat uit aan Antillianen van nu, die weten dat hun eilanden nog steeds weinig interesse wekken in dit, in hun Nederland? Een troost misschien: voor ‘hybride culturen’ kregen de musea eigenlijk pas belangstelling toen de vele postkoloniale migranten - Indo's en peranakan-Chinezen uit Indonesië en Caraïbiërs van uiteenlopende afkomst - dit min of meer afdwongen door hun aanwezigheid, door een eigen stem te laten horen.
| |
Stemmen
Het koloniale verleden - het klinkt zo eenvoudig. Een historisch museum vertelt een verhaal, aan de hand van voorwerpen, beelden en bijschriften. Wat we te zien en te lezen krijgen is meestal hét ver- | |
| |
haal, een eenduidige, vaak eurocentrische vertelling van verovering, ontwikkeling, en ja, ook onderdrukking. Toch is het moeilijk een andere episode in de wereldgeschiedenis te vinden die zulke uiteenlopende interpretaties en voorstellingen uitlokt. Zelden is the eye of the beholder zo bepalend voor het geschiedbeeld, lijkt het wel, als in de geschiedenis van de Europese koloniale expansie. Je hoeft de geschiedschrijving van Indonesië maar naast die van Nederlandse historici te leggen om te begrijpen wat we bedoelen. De ouderwetse, Nederlandse koloniale geschiedenis mag inmiddels hebben afgedaan, maar ook het Indonesische geschiedbeeld is op zijn beurt hegemonisch: het negeert de complexiteit van de koloniale situatie evenzeer als het Neerlandocentrische beeld van vele generaties trotse historici van onze bodem. En Suriname, de Antillen en Aruba zijn nog niet eens zover dat zij een nieuw hegemonisch beeld creëren: daar komt het geschreven historische beeld nog steeds voornamelijk van Hollandse bodem.
De hegemonie van bepaalde geschiedbeelden heeft natuurlijk met machtsrelaties te maken, maar wordt ook bevorderd door het feit dat de bezitters van macht en rijkdom nu eenmaal het meeste materiaal nalaten dat de geschiedenis voedt. Niet voor niets ging geschiedenis vroeger vooral over vorsten, ministers en generaals, die de meeste geschriften nalaten en de meeste memorabilia produceren. Geschiedenis ging over de materiële en geestelijke rijkdommen die het waard waren bewaard te worden. Wie niets van ‘waarde’ produceerde, kwam niet in de annalen terecht. Het aantal ‘herinneringsdragers’ - voorwerpen en beelden die als kristallisatiekern voor de presentatie van herinneringen en ervaringen dienen - van de sociaal en politiek zwakkeren is betrekkelijk gering. Dat maakt dat de verhalen van minderheden en have-nots altijd moeilijker zijn te presenteren. Zij kunnen zelden aanspraak maken op de totale geschiedenis, zoals nationale geschiedinterpretaties wel doen. Zo blijft hun erfgoed marginaal, zo blijven hun verhalen vaak onverankerd rondzingen. En zo blijkt de museale vormgeving van deze verledens en tegenverhalen een lastige en veronachtzaamde taak.
Gebrek aan bronnen, gebrek aan beelden, aan objecten, maar geen gebrek aan herinneringen, aan verhalen. En hier openen zich mogelijkheden voor de vormgevers van de Koloniale Opstelling, die zich niet gebonden voelen om originele objecten tentoon te stellen of Het Verhaal te presenteren. Laten we maar luisteren naar de verhalen, dan kunnen we eens proeven hoeveel smaken de koloniale geschiedenis kent. Het is het aloude patroon van ‘oma, vertel nog
| |
| |
eens’: vertel nog eens van de klassenfeestjes van de hbs in Soerabaja en van uw Chinese vriendjes bij de padvinderij; vertel nog eens van de tocht naar Nieuw-Guinea, waar u met enkele duizenden andere Indo-Europeanen uw toekomst zocht na de verschrikkingen van oorlog en revolutie op Java en de soevereiniteitsoverdracht; opa, vertel nog eens hoe het was om als zoon van Javaanse contractarbeiders in Suriname geboren te worden en al snel te ontdekken dat u noch uw ouders er ooit meer weg zouden gaan; tante, vertel van de Hollandse juffrouw voor uw klas in Aruba, hoe zij de leerlingen alle graven van Holland liet opdreunen; vertel ook hoe u terugdenkt aan het koloniale verleden en alles wat daarna kwam, dat hele leven, dat altijd en onlosmakelijk verband hield met de ervaringen dáár en de komst naar híér.
De Koloniale Opstelling wordt hier een verhalenmachine. De bezoeker betreedt een ruimte waar volledige stilte lijkt te heersen. De bezoeker is aanvankelijk in verwarring, denkt eraan om terug te keren, maar doet een paar stappen in deze ruimte. Plotsklaps hoort zij een vrouw praten, in een taal die zij niet kent, maar waarvan zij vermoedt dat het Surinaams is, of Papiaments:
Meki now leki wan gemeente disi de ontvange ala boen komopo na Gado hanoe, wi tjari da tangi-ofrandi vo wi kom potti na Masra fesi. Na da fosi plesi wi gani gi wan ofrandi vo helpi da gemeente, en na da tra plese wi wani gi wan ofrandi vo helpi dem potiwan na wi mindri.
De stem lijkt van boven te komen, sterker, hij kómt van boven: uit het plafond steekt een pijp met daarin een gerichte luidspreker. De bezoeker staat in een geluidsbundel; de stem van de Surinaamse voorgangster, want die was het, spoelt als een geluidsdouche over haar heen. Vrijwel onbegrijpelijke woorden in het Sranantongo, uit de Singi-Boekoe van de Evangelische Broedergemeente. Als het fragment is afgelopen, treedt de stilte opnieuw in. De bezoeker loopt verder, tot een nieuwe stem haar treft. Ditmaal hoort zij een keurige Nederlandse stem - zij weet het niet, het is minister Lieftinck, net terug uit Curaçao. Profetische woorden aan Drees, twee decennia voordat grote delen van Willemstad in de woedende revolte van 30 mei 1969 in vlammen opging:
Nu is er vrees bij blanken bij handel en bedrijfsleven voor de emancipatie van de massa omdat men de mogelijkheid aanwezig acht dat deze emancipatie niet als een vorm van evolutie zijn
| |
| |
doeleinden zal verwezenlijken, doch als een vloedgolf ook zal meesleuren hetgeen werkelijk de moeite waard is.
Een verband tussen de twee verhalen lijkt er niet te zijn, of toch? Hangt er nergens een bordje met uitleg, of iets dat ten minste een leidraad geeft? Maar de ruimte is leeg, op de kokers aan het plafond na. De bezoeker stapt verwonderd verder. Daar hoort zij het verhaal van een controleur bij het Binnenlands Bestuur in de noordelijke Molukken, die het beeld oproept van autoriteit en gezag, maar ook van isolement en sabotage:
Het trof me bij mijn tochten om Obi altijd weer, hoe ik, ongewapend, alleen door het overwicht dat de blanke in het algemeen en de bestuursambtenaar in het bijzonder had over deze ruwe primitieven, die anders voor geen moord terugdeinsden, belasting kon innen. Mijn naarste tocht is geweest, toen ik belastingaanslag wilde houden en een rondreizende communist me een dag voor was. Hij wist knap de voor de belasting opgespaarde duitjes als ‘contributie’ voor zijn partij of ten eigen bate te innen en ik viste voortdurend achter het net, want ik kon hem niet inhalen. Mijn enige troost was, dat de sympathie voor het communisme er niet groter op geworden zal zijn.
Verderop klinken verhalen van soldaten uit de dekolonisatieoorlog van Indonesië. We horen hospik Morriën vertellen over zijn ervaringen in Indramajoe op West-Java, waar hij in 1948 was gelegerd:
Een keer, toen ik op een buitenpost was gestationeerd, bracht een patrouille een Indonesiër mee, die bij een schietpartij zwaar was gewond. Hij had twee schotwonden door de longen en bij iedere ademhaling borrelden luchtblaasjes bloed op uit de borst. Het enige, dat ik snel kon doen was een goed drukverband leggen om de ademhaling gaande te houden. Ik sprak de man in het Indonesisch toe en zei een paar keer: ‘Merdeka baik’ - de vrijheid is goed. Het was alsof de man een blik van angst en verwondering kreeg.
Twee meter verder in de stemmendouche vertelt de Indische Chinees Oei Hong Kian hoe hij, nauwelijks Nederlands sprekend, in 1926, naar de Hollands-Chinese School ging:
Meer nog dan grootvader waren mijn ouders de mening toegedaan, dat men Nederlands moest kunnen spreken om in dit door
| |
| |
Nederlanders gekoloniseerde land vooruit te kunnen komen. Ik kwam op de Hollands Chinese School met de Bijbel. Daar werden alleen Chinese kinderen toegelaten. Vader had het eigenlijk niet zo op de Bijbel begrepen, maar in Magelang was er geen alternatief. Het hoofd van de school noemde mij Albert, naar de koning der Belgen. Toen mijn vader hoorde, dat ik op school zo werd genoemd vond hij dat prachtig. Het bracht hem op het idee om voor zijn dochters ook vorstelijke namen te zoeken. Mijn zusjes liet hij later op school inschrijven als Victoria, Catherina, Jeanne en Johanna. Maar thuis werden we gewoon bij onze gemakkelijke namen Kian, Peek, Kiat, Sian en Siok genoemd.
In de verhalen lopen verleden en heden door elkaar. Het verleden krijgt licht en schaduw door de ervaringen na de komst naar Nederland. En zoals de herinnering iedere chronologische ordening aan haar laars lapt, blijven ook de dubbelzinnigheden zich opdringen, het groepsdenken, de vooroordelen. Zo klinkt de gebarsten stem van een vrouw, op Midden-Java geboren, de dochter van een suikeremployé in de suikercultuur. Ze ging in Semarang op school:
Ik heb altijd in een gemengde klas gezeten met Arabieren, Chinezen, Javaanse jongens, Indische mensen. Als mensen het hier in Nederland hebben over allochtonen, zeg ik altijd: ‘Goh, ik ben niets anders gewend.’ Voor mij was dat zoiets doodgewoons. Ik ging ook in mijn vriendenkring met iedereen om, dat was helemaal geen punt. Mijn vader was in dat opzicht anders dan andere mensen; we moesten heel beleefd tegen de bedienden zijn. We mochten nooit echt opdrachten geven of brutaal zijn. Dat laatste zag je nog wel eens bij Indische mensen - dat viel me wel op. Mijn vader zei dat dat kwam omdat ze door de Javanen niet als echte blanken werden beschouwd en dat de Indische mensen daarom harder tegen hun bedienden optraden.
We horen regeringsleden van de Molukse regering in ballingschap hun teleurstelling uiten dat Nederland zo lauw reageert op de burgeroorlog in de Molukken; elders roepen leden van Maluku Warchild op tot gewelddadige actie. We horen de Indische vrouw die na enkele maanden Nederland zo'n tabak had van de bevoogding en de natte straten in Alkmaar dat ze naar Californië is geëmigreerd. Een Hindostaan die op zoek is gegaan naar het geboortedorp van zijn overgrootmoeder in Uttar Pradesh. Een Afro-Surinaamse die een vakantie naar Ghana boekte, omdat ze meent dat haar stamouders
| |
| |
juist daarvandaan als slaaf naar de kolonie zijn gevoerd.
Misschien voeren we ook een Hollandse melkboer op, die decennialang met zijn melkkar in het Haagse Regentessekwartier langs de huizen ging en het stadsbeeld zag veranderen. Eerst kwamen de Indische families, die weinig melk dronken en slechte klanten waren, en later de Surinamers, die volgens hem de hele buurt naar de sodemieter hielpen. De bezoeker beseft dat ook de oer-Haagse melkman deel uitmaakt van het koloniale verleden. Niet alleen de migrantenverhalen, de nostalgie, de reünies, de positieve actie horen tot de postkoloniale ervaring, ook de afkeer, de onverschilligheid en de onwetendheid - zo dikwijls tolerantie genoemd; ook de irrelevantie voor het dagelijkse leven van de meeste autochtonen in Nederland. De koloniën flikkeren als een stroboscoop in het Nederlandse bewustzijn: soms waren de koloniën er, maar vaker niet.
Tientallen verhalen worden op deze wijze doorlopen, een willekeurig aandoende selectie van getuigenissen. Het koloniale verleden presenteert zich hier niet als een coherent verhaal, laat staan als dominante interpretatie, maar als een branding van stemmen, van verhalen, van visies. Van talen ook, want we beseffen dat het koloniale beschavingsoffensief niet erg succesvol is geweest, ook niet waar het trachtte het Nederlands in te voeren; geen wonder, de taal was te vreemd, te onbruikbaar, en de vernederlandsing werd zelden fanatiek nagestreefd.
Het overzicht is hier zoek, de bezoeker trekt zijn eigen lijn. Want het gaat hier om de gewaarwording van de veelvormigheid; om de rijkdom aan schakeringen tussen koloniale machthebber - de absolute buitenstaander - en onderdrukte inlander; om het groepsbesef, dat natuurlijk altijd veranderlijk is, maar na de komst naar Nederland in elk geval sterker is geworden, omdat de nieuwe ‘minderheden’ nu eenmaal dwingend worden gecategoriseerd en de immigranten zelf het vertrouwde opzoeken om in het onbekende en soms vijandige land uit de voeten te kunnen. Maar de Stemmen bieden tevens een uitweg uit het hokjesdenken van de oude en nieuwe Nederlanders; ze benadrukken ook het individuele karakter van de koloniale ervaring. De bezoeker die de verhalen doorkruist, zonder routing en zonder duidelijke oriëntatie, krijgt de gelegenheid een eigen Verhaal samen te stellen. En als oren en verstand hun werk doen zal zij iets hebben opgepikt uit die baaierd aan stemmen die het onbekende verbinden aan het vertrouwde.
| |
| |
| |
De Herdenkingstuin
Nederland legt rekenschap af over het koloniale verleden, of liever: het vraagt zich met enige regelmaat af of en op welke wijze het rekenschap moet afleggen. In januari 1995 pleitte Tweede-Kamervoorzitter Wim Deetman voor een brede maatschappelijke discussie over het koloniale verleden. Het debat werd nooit gevoerd, althans niet georganiseerd. Of het moest zijn dat het handjevol artikelen van historici en scribenten in de dagbladen daarvoor door moest gaan. Of de veel minder waarneembare pleidooien van Indië-veteranen, oorlogsslachtoffers en Indische organisaties voor uitkeringen, rechtsherstel en een eigen plaats in het herdenkingslandschap. Of de Molukse woede, die regelmatig de aandacht afdwingt. Of, pas de laatste jaren, de roep van Nederlanders van Surinaamse en Antilliaanse afkomst om erkenning van het Nederlandse slavernijverleden. Het blijft allemaal bescheiden. Nederland is op allerlei manieren doortrokken van het koloniale verleden, maar zelden komt dat prominent voor het voetlicht.
Een monument moet bescherming bieden tegen het korte geheugen. Maar het is nooit zomaar een memento; een monument heeft een boodschap, en die boodschap vertelt ons iets over de omgang met het verleden. De Koloniale Opstelling biedt een blik op het monumentale geheugen van Nederland, een eregalerij van beelden en symbolen waaraan we in het dagelijkse leven vaak onopmerkzaam voorbij gaan, maar die een staalkaart geven van hetgeen Nederland zich door de tijd heen en en plein public van het koloniaal verleden wilde herinneren. We nemen voor de Herdenkingstuin van de Koloniale Opstelling genoegen met duplicaten: de originelen ontlenen tenslotte ook betekenis aan hun specifieke locatie, terwijl het in onze opstelling vooral gaat om de verschuivingen in de cultuur van het herinneren en herdenken.
Er zijn veel kandidaten voor de Herdenkingstuin: vele helden en slachtoffers uit de koloniale geschiedenis staan wel ergens in Nederland in steen gehakt of in brons gegoten, als gevelsteen, als oorlogsmonument, of als pronkstuk op marktplaatsen of in stadsparken. Opvallend, maar niet verbazingwekkend, is de grote vertegenwoordiging van de Oost. Is bijna elke grote roerganger van de voc vertegenwoordigd - van Jan Pieterszoon Coen tot Cornelis Speelman - in West-Indië kon Nederland weinig groots projecteren, behalve misschien de winnaar van de zilvervloot, Piet Heyn. (Het meest opvallende gedenkteken aan Heyn zullen we niet kunnen tentoonstellen. Het is onlangs geplaatst in de Baai van Matanzas, op initiatief en kosten van de Nederlandse zakenwereld daar. De Cubanen von- | |
| |
den het best; zolang het maar goed is voor handel en toerisme.) Een duidelijk markeringspunt ontbreekt ook. De Tweede Wereldoorlog heeft Suriname en de Antillen meer opgeleverd dan schade berokkend. Waar deze oorlog voor Nederlanders en Indische Nederlanders het belangrijkste historische en morele markeringspunt is geworden, geldt dit maar voor weinig Surinamers en Antillianen.
Een sterke kandidaat voor de Herdenkingstuin is de Jan Pieterszoon Coen die sinds 1893 pront in brons op de Rode Steen in Hoorn staat, tot voor kort onaangetast door het iconoclasme van de jaren zestig. Nu pas dreigt hij in opdracht van een creatief gemeentebestuur te worden ‘aangekleed’. Ook het Indisch Monument uit 1988 aan de Waterpartij in Den Haag komt in aanmerking, als symbool van de laat gewonnen erkenning van de Indische gemeenschap in monumentenland. We kunnen nog wel even doorgaan. We kiezen hier voor ensembles die elk op hun eigen manier rekenschap afleggen van ons denken over het koloniale verleden en die getuigen van de veranderingen in onze collectieve herinnering en onze herdenkingscultuur.
Het Van Heutsz-monument op het Olympiaplein in Amsterdam schraagt niet alleen de herinnering aan de houwdegen uit de Atjehoorlog, maar ook aan de linkse antikoloniale beweging van de jaren zestig en zeventig, en binnenkort zelfs ook aan de onderhandelingsdemocratie anno 2002. Koningin Wilhelmina, die de generaal nog had gekend en zelfs tot gouverneur-generaal van Nederlands-Indië had benoemd, onthulde het monument in 1935. Het was een tijd van verering van Van Heutsz, die afmaakte wat Coen was begonnen. De pacificator van Atjeh en een van de eerste ‘ethische’ gouverneurs-generaal kreeg borstbeelden in Arnhem, Kutaraja, en Coevorden, een reusachtig monument in Batavia en een praalgraf in Amsterdam. Maar het protserige monument aan het Olympiaplein was al bij de oprichting controversieel en riep het verzet en de spot van socialistische kringen in de hoofdstad op. Het was de tijd dat Nederland dacht nog wel een eeuw of wat in Indië te kunnen blijven.
Bijna twintig jaar na de Nederlandse terugtocht uit Indonesië kreeg het monument een nieuwe actualiteit. Een jonge generatie zag het als een relict van een oudere generatie. De jaren zestig lieten hun sporen na op het monument, dat werd beschadigd bij de rellen tijdens het huwelijk van prinses Beatrix en prins Claus in 1967. Maar pas de jaren zeventig, die in veel opzichten oogstten wat in de jaren zestig was gezaaid, werden Van Heutsz noodlottig: een activist
| |
| |
De vele gezichten van Van Heutsz, Amsterdam, jaren '60 [Spaarnestad Fotoarchief, Haarlem].
ontvreemdde het portret van de oude ijzervreter. Antikoloniaal of generationeel iconoclasme? Hoe het ook zij, Van Heutsz was verdwenen, voorgoed naar het zich laat aanzien.
Zoals het een goed monument betaamt, bleef het Nederlandse volk verschillende betekenissen aan het ensemble op het Olympiaplein ontlenen. Op 20 augustus 1993 schilderde de jongerenorganisatie Rebel een rode letter A op het beeld, als protest tegen de weigering van de regering om Indiëdeserteur Poncke Princen een visum voor een bezoek aan Nederland te verlenen. Van Heutsz was toen al twintig jaar verdwenen. Verminkt stond het monument te verkommeren, totdat een bezorgde stadsdeelraad zich over het trieste geval ontfermde. Het werd schoongemaakt en ontdaan van zijn antikoloniale leuzen. Het deelraadsbestuur begon na te denken over een nieuwe betekenisgeving aan het monument.
Er kwam een prestigieus onderzoeksinstituut aan te pas om meningen en ideeën te inventariseren. Buurtbewoners, Indische en Indonesische woordvoerders en historische experts werd om hun visie gevraagd. Veel ondervraagden pleitten voor behoud van ‘Van
| |
| |
Heutsz’, maar de kinderen van de jaren zestig en zeventig behielden het overwicht. Het Van Heutsz-monument werd niet meer door een gemeenschap geschraagd en dat is het noodlottig geworden. Als het ergens symbool voor stond, was het voor de trots van vroegere generaties over koloniale heldendaden. Deze zullen nog steeds te vinden zijn, maar ze vormen geen sterke belangengroep meer.
De uitkomst van de beraadslagingen strookte keurig met de hang naar consensus die Nederland was gaan karakteriseren: het monument werd ontdaan van al zijn betekenis. In de toekomst zal het slechts symbool staan voor ‘Nederland Indië 1596-1949’, zoals de officiële benaming zal zijn. Alsof Nederland zijn verovering in 1596 begon en alsof het kolonialisme in 1949 eindigde. Alsof alleen de suggestie dat er een Nederlands-Indië is geweest al veelzeggend is - het staat er niet, want het verbindingsstreepje is bewust weggelaten. Hoe politieke correctheid tot historische onzin kan leiden. Hoeveel lesbrieven en educatieve pakketten de overheid er ook aan zal besteden, het resultaat is nietszeggend. Een waardige les in onze Koloniale Opstelling.
Het Van Heutsz-monument herdenkt niets meer, het staat voor zichzelf. Het dient geen natie, bedient geen belangengroep en herdenkt geen enkele heroïek meer, laat staan enig leed. Leed, net als het leven, duurt een generatie, zou je denken. Niets daarvan. ‘Nooit meer Auschwitz’ vergt een permanente en voortdurende inspanning. Al verjaren strafrechtelijke termijnen voor vervolging, schuld verjaart niet en onze morele verplichting om grootschalig en systematisch onrecht te herdenken - en mogelijk financieel te compenseren - is in de moderne tijd zelfs overerfbaar geworden. Zo ook voor de eeuwenlange handel in en deportatie van slaven van de Afrikaanse kusten naar de Europese koloniën in Amerika, onder zwarte Amerikanen wel de ‘Black Holocaust’ gedoopt, een noemer die te onzent voornamelijk onbegrip oproept. Het Nederlandse aandeel in dit schokkende verleden was lang totaal vergeten of verdoezeld, maar is nu op de golven van de Caraïbische immigratie ook in Nederland aangeland. Toch zullen niet veel Nederlanders beseffen dat voorouderlijke ervaringen met slavernij en racisme voor de nazaten van de slaven een wezenlijk bestanddeel van hun identiteit ‘in het land van de overheerser’ uitmaken. Een wezenlijk bestanddeel ook van de cultuur van de overheerser, zo stellen de nazaten.
De succesvolle lobby voor de oprichting van een Nationaal Monument Nederlands Slavernijverleden volgt op drie decennia van
| |
| |
massale migratie vanuit de voormalige Caraïbische koloniën naar Nederland. Juist omdat deze immigranten, hun kinderen en kleinkinderen nu Nederlanders willen zijn en blijven, eisen zij de erkenning op van dit verleden, het onrecht hun voorouders aangedaan. Hun protest en het begin van inwilliging van eisen onderstreept in zekere zin hun integratie.
Horen wij daar iemand ‘inkapseling’ mompelen, of ‘repressieve tolerantie’? Geen onzin, maar ook weer niet redelijk, zo'n verwijt.
Geseling van slavin in Suriname, ca. 1775 [uit John Gabriel Stedman, Narrative, of a Five Years' Expedition against the Revolted Negroes of Surinam, 1796].
| |
| |
Of wel? We besluiten dit deel van onze opstelling te wijden aan ‘the making of...’, aan de vorming van de collectieve herinnering. Wat er te zien zal zijn? Uiteraard het monument dat uiteindelijk door de rijksoverheid werd uitgekozen, gemaakt door de Surinaamse kunstenaar Erwin de Vries; het wordt op 1 juli 2002, de dag waarop 139 jaar geleden de slavernij in ‘Nederlands West-Indië’ werd afgeschaft, onthuld in het Amsterdamse Oosterpark. Misschien ook wat van de afgewezen ontwerpen, waaronder een paar artistiek interessantere ontwerpen, die door allerlei commissies werden aanbevolen. De overheid koos echter voor De Vries' herkenbare beeldtaal, ook om de lieve vrede met het Platform van nazaten niet in gevaar te brengen. Daarnaast zullen we wat laten zien van de kenmerkende vroomheid, aarzelingen en ruzies rond het debat. Keurige krantenstukken en felle publieke debatten. Een praatpaal waaruit onophoudelijk meningen over een monument worden gespuid; het hele scala, van instemming tot onverschilligheid, van sarcasme tot verwondering.
Zal het Nationaal Monument Nederlands Slavernijverleden een heus nationaal gedenkteken zijn? Hoop en twijfel strijden om voorrang. De Herdenkingstuin laat zien dat de herdenkingscultuur zich steeds verder van de natie heeft verwijderd en steeds fragmentarischer is geworden. Elke groep zijn monument. Steeds vaker zeggen migrantenorganisaties dat hun geschiedenis zich niet laat inpassen in het Nederlandse geschiedverhaal. Niet op de manier althans waarop het tot nog toe veelal gebeurt, door hete onderwerpen als kolonialisme, slavernij en racisme keurig weg te werken in het collectieve verhaal, het in te kapselen, opgelegde consensus. Luidkeels wordt het recht op het eigen verhaal opgeëist, het recht dat eigen verhaal te construeren, zelf te autoriseren en in eigen cultuurhuizen te presenteren, vanuit andere perspectieven dan het ‘neutrale’ nationale, met een andere focus dan alleen een Nederlandse.
In deze discussie kan onze Koloniale Opstelling nieuw voedsel geven aan het debat. In ieder geval hebben wij onze keuze voor Nederlandse koloniale geschiedenis - discutabel als die is - expliciet gemaakt. Misschien zetten wij zo een dankbare steen des aanstoots neer. Wij zien onze opstelling als inbreng in een meerstemmig, zelfs disharmonisch verhaal. De Koloniale Opstelling roept op tot discussie. Zij doet dat ook door in de Herdenkingstuin naast sleetse helden ook nieuwe monumenten te plaatsen, en door een jaarlijkse opdracht uit te schrijven voor een kunstwerk over de relatie tussen Nederland en zijn gewezen koloniën.
| |
| |
Heri Dono,... [Boijmans Van Beuningen, Rotterdam].
Heri Dono,... [Boijmans Van Beuningen].
De eerste aankoop in deze serie leunt nog op een ander initiatief. Het werk Clinic Primata van de Indonesische kunstenaar Heri Dono, winnaar van een Prins Claus Award in 1999, is gemaakt voor de tentoonstelling Unpacking Europe. Het beeld van Europa van buiten (2001, Museum Boijmans Van Beuningen). Wij lenen het. Een component van het uit drie delen bestaande werk is gemaakt van scheepsbeschuitblikken voorzien van een glazen voorkant. In Indonesië doen ze dienst in iedere straat-warung en zijn dan gevuld met rijstkoekjes en ander droge snacks. Ze zijn zo Indonesisch dat niemand zich meer realiseert dat ze ooit door Hollanders zijn geïntroduceerd. Van deze blikken heeft Heri Dono kijkkastjes gemaakt, met op het blik speelgoed-kanonneerbootjes. Van binnen zijn de koektrommels bekleed met specerijen, als honing voor de Europeanen, en gevuld met kleine objecten die zowel het traditionele als het moderne Indonesië verbeelden, zoals miniatuurblikjes Coca-Cola en kleine wajangpoppen.
Tegenover de blikken hangen zeven boekomslagen, geperst in fiberglas met daarop een menselijke schedel. De boeken zijn niet om te lezen, maar verbeelden de gangbare manier waarop Indonesiërs naar hun eigen geschiedenis kijken, ‘as primitive, distinguish- | |
| |
ing between high and low, as would a European’. Volgens Heri Dono is deze houding terug te voeren tot de koloniale tijd, toen Indonesië geconditioneerd werd om ideeën en concepten uit Europa kritiekloos te accepteren. Volgens Heri wordt de geschiedenis van Indonesië nog steeds door buitenstaanders geschreven, met weinig oog voor de lokale context en immense variëteit van de archipel. Heri problematiseert met Clinic Primata de erfenis van het kolonialisme voor Indonesië én voor hier. Tal van voorwerpen, gerechten en zelfs mensen zijn evengoed Hollands als Indonesisch geworden. Toch wordt de beeldende kunst uit Indonesië nog te vaak beschouwd als aftreksel van westerse kunst, of als ‘etnische kunst’ beoordeeld. Om die reden weigert Heri Dono zijn werk in volkenkundige musea tentoon te stellen. Met een plaats in de Herdenkingstuin zal hij eerder instemmen, lijkt ons: als tegenstem, commentaar op het ‘bescheiden’ krassen van het Nederlands kolonialisme in de Indonesische rots.
| |
Exit
En zo wandelt de bezoeker de tuin uit, weg van de Koloniale Opstelling, weg van de duizelingwekkende waaier, die misselijkmakende slangenrit, de chaotische stemmendouche, de bonte trofeeënzaal en die maffe Herdenkingstuin. Ze verlangt eigenlijk naar de verrekijker van Piet Heyn en portretten van gouverneurs-generaal, naar een helder verhaal over de dekolonisatie en de migratie naar Nederland. Met een licht gevoel van onvrede keert ze de warboel de rug toe. Verwarrend, zoveel verschillende impressies. Ze neemt een moorkop bij de koffie, zoete stof tot overpeinzing.
|
|