| |
| |
| |
Thomas von der Dunk
De schoksgewijze verandering van een onveranderlijk land
Vrijwel niets lijkt zo moeilijk op sprekende wijze in een Nationaal Museum in beeld te brengen als de staatkundige geschiedenis van Nederland - een land dat juist in dat opzicht sinds anderhalve eeuw bepaald wordt door een diepgeworteld conservatisme, en de saaie studeerkamergeleerde Thorbecke tot politieke pilaarheilige verheven heeft. Hoe lang wordt er al niet gesproken over de herschikking van onze elf - alleen dankzij ons inpolder-fanatisme zijn het er inmiddels twaalf - provincies, de al vele malen doodverklaarde tussenlaag van onze drieledig getrapte bestuursstructuur, en dat alles zonder enig wezenlijk resultaat. Geen vreemdeling zal het verschil zien tussen Schouwen en Goeree, maar o wee! Als iemand het waagt om voor te stellen beide eilanden in één nieuw groot Zeeland onder te dompelen, staat het Binnenhof met boze demonstranten vol.
| |
De triomfboog
Haast niets vermag in Nederland meer plaatselijke woede te wekken dan een gemeentelijke herindeling. Anders dan in het geval van de provincies, veegt de rijksoverheid in dit opzicht wél in een razend tempo de geschiedenis van de kaart. Om deze kaalslag te beleven betreedt de bezoeker de afdeling Staatkundige geschiedenis door een enorme triomfboog, die aan het einde van een geheel in het duister gehulde gang is opgesteld, en waarvan de voorzijde zwart, de achterzijde wit geschilderd is: door een dikke rand van rouw op naar het verblindende licht. Deze poort vereeuwigt de Grote Werken van alle ministers van Binnenlandse Zaken van Nederland tezamen.
Op de donkere voorkant, die slechts door 188 kaarsen (het aantal jaren dat het Koninkrijk der Nederlanden inmiddels telt) wordt beschenen, zijn de ambtsketens opgehangen van de burgemeesters van alle gemeenten die sinds 1813 zijn opgeheven, met de namen van
| |
| |
| |
| |
die gemeenten en het jaartal van hun verscheiden erbij. Het zijn namen die niemand meer noemt, de dode zielen van ons staatkundig bestel. Net als de door - met hulp van Boven geheelde - pelgrims achtergelaten hulpstukken en krukken in een bedevaartskerk vormen die ambtsketens de na genezing overbodig geworden protheses van een als kreupel afgelegd bestuurlijk verleden. Omdat die bestuurlijke genezing tevens gelijkstaat aan een koude sanering, is de kleur van de voorzijde van deze triomfpoort vanzelfsprekend zwart.
Een triomfpoort wordt weliswaar vanouds met belangwekkende krijgshaftige verrichtingen en veldtochten in verband gebracht, maar bij gebrek aan militaire traditie in Nederland leven bloeddorstige politici in Den Haag zich uit in het binnenlands bestuur. Zoals andere naties hun verdwenen soldaten herdenken, zo herdenken wij hier onze verdwenen gemeenten, als vergeten slachtoffers van twee eeuwen ministerieel herindelingsgeweld. Een in het burgemeesters-ambtskostuum van 1813 gehulde suppoost naast de ingang dient er dan ook op toe te zien dat in het aangezicht van alle gesneuvelde Nederlandse gemeenten gepaste stilte wordt betracht.
Links en rechts van de triomfpoort zijn twee grote wandkaarten aangebracht, een met de gemeentelijke indeling anno 1813, en een met die anno nu. Op de eerste zijn de gemeentegrenzen met sierlijke kroontjespen ingetekend, op de tweede met een dikke viltstift, opdat direct de verschraling en vergroving in het oog springt. De laatste kaart wordt elk jaar door een nieuwe vervangen, waarvoor, om de schaalvergrotingstendens te illustreren, steeds minder verfijnd schrijfmateriaal zal moeten worden gebruikt.
De inhoudelijke verbinding tussen beide kaarten wordt enerzijds gevormd door de reeds genoemde ambtsketens, anderzijds door een daarboven op de attiek van de triomfpoort aangebrachte collage van foto's van demonstrerende delegaties uit gemeenten die zich tegen hun opheffing keren: boze burgers in protest bijeen. Vanzelfsprekend zien wij op al die foto's het Binnenhof op de achtergrond. De spandoeken, die zich tegen de hoge heren in Den Haag richten, maken aan allen die de triomfpoort doorschrijden direct één ding duidelijk: ook de afdeling staatkunde van het Nationaal Museum gaat helemaal over ons, en we vinden niets leuker dan dat.
| |
De ingangshal
De triomfpoort geeft toegang tot een kleine ingangshal. Aan de witte, door schel tl-buislicht beschenen achterzijde stuit de bezoeker op de namen van de in de loop der jaren kunstmatig nieuwgevorm- | |
| |
de gemeenten, weergegeven in de meest kale drukletter die te vinden is: steriel, gezichts- en inhoudsloos. Foto's van hun gemeentehuizen, meestal karakterloze nieuwbouwblokken, moeten dit verdwijnen van de geschiedenis op lokaal niveau ten bate van de vermeende efficiëntie van het management illustreren. Daaronder geplaatste kleinere afbeeldingen van de elegante oude gemeentehuizen van de opgeheven gemeenten versterken daarbij het contrast: het plaatselijk bestuur is sindsdien door alle van boven opgelegde reorganisaties verkild en klinisch dood. Leve de hechte lokale gemeenschap, die zich nog met haar eigen bestuur verbonden weet, maar de rijksoverheid heeft daar al decennialang geen boodschap aan. Wat met de onthechte provincies almaar niet is gelukt, heeft Den Haag vervolgens met succes op de nog identiteitsbewuste gemeenten uitgeprobeerd.
Na hierop een geschokte blik geworpen te hebben, wacht de bezoeker dan ook een blijde verrassing als hij zich weer omdraait en dan aan de overige drie wanden van de ingangshal niet met de Nederlandse gemeenten, maar met die Nederlandse provincies wordt geconfronteerd. Die kent hij nog van vroeger! Ook een honderdjarige, die sinds zijn lagereschooljaren geen atlas meer heeft ingezien, zal nu niet meer verdwalen. Die had zich tussen Stedebroec, Albrandswaard en Binnenmaas even ontheemd gevoeld, maar nu volgt het feest der herkenning.
In de ingangshal komt namelijk, ter introductie op de ware nationale volksaard, een hele reeks kaarten van Nederland te hangen, met de binnenlandse indeling sinds de Bataafse Tijd. Of, beter, met die sinds de Middeleeuwen, want de provincies die we nu kennen gaan direct terug op de oude graafschappen en hertogdommen van voor de komst van de Bourgondiërs, en de zeven provinciën van de Republiek der Zeven Provinciën vormden er de logische voortzetting van.
Eén kaart zal er dan al op de eerste blik als volstrekt afwijkend van alle voorgaande en volgende uitspringen, die van 1798, met de nieuwe departementen van de Bataafse Republiek, en de bezoeker begrijpt direct: dit is het enige moment in de Nederlandse geschiedenis sinds de Opstand waarop in staatkundig opzicht iets van belang is gebeurd. Het is het enige moment waarop in plaats van de oudbakken traditie het nuchtere verstand op Nederlandse staatslieden vat heeft weten te krijgen, vanwege de naar Frans voorbeeld doorgevoerde rationele reorganisatie van het binnenlands bestuur. Een echte revolutie moet in die jaren in de polder hebben huisgehouden en dat was nog nooit eerder vertoond. Niets Holland, Zee- | |
| |
land, Gelderland en Stichtse belangen, afgelopen met het eeuwige gekijf tussen Groningers en Friezen: die kunnen best bij elkaar, want één departement per 250.000 inwoners met naar demografische criteria getrokken grenzen is mooi genoeg.
Die tijd kwam nooit meer terug, omdat de tijd ervoor al snel weer terugkwam. Al bij de eerstvolgende staatsgreep van 1801 werden de oude gewestelijke grenzen min of meer hersteld, en ook bij het herwinnen van de onafhankelijkheid in 1813 keerden de vertrouwde provincies terug. Alleen werd Holland weldra in tweeën gedeeld, terwijl de daadkrachtige overheveling door de Duitsers van Vlieland en Terschelling van Noord-Holland naar Friesland na de Oorlog gemakshalve maar zo is gelaten. Sindsdien is er van alles geprobeerd: een geheel nieuwe indeling in vierenveertig gewesten, een indeling in half zoveel kleine provincies, in een paar superprovincies, in stadsprovincies - het is allemaal mislukt. Hang van alle afgewezen voorstellen van de laatste decennia, ter afsluiting van de reeks, eveneens landkaarten op, stuk voor stuk met een groot rood kruis erdoorheen, ten einde duidelijk te maken dat al deze plannen niet zijn doorgegaan. Leg er daarom op afzonderlijke tafels ook steeds, op hoge stapels, de bijbehorende ambtelijke nota's en notulen bij. De vreemdeling die Nederland via ons Nationaal Museum wil leren kennen snapt het dan meteen. In dit land wordt veel en oeverloos vergaderd, en er komt nooit iets uit.
Hang er, ter vergelijking met en accentuering van de Nederlandse staatkundige traagheid, tevens een aantal kaarten onder waarop men in diezelfde periode Duitsland steeds drastisch van vorm ziet veranderen, of Pruisen en Polen in de loop der eeuwen door Europa ziet wandelen, en eenieder die daarop weer zijn blik over de Nederlandse kaarten laat dwalen, is meteen gerustgesteld: dit land blijft steeds zichzelf. Hoe snel hebben we niet na de Bevrijding onze in ongewone overmoed vergaarde oorlogsbuit, bestaande uit Elten en Tudderen, weer aan de Duitsers teruggegeven, zodat de oude vertrouwde grenzen konden worden hersteld? Er is alleen wel een grote loep voor nodig om dat verschil tussen de Nederlandse kaart van 1949 mét, en die van 1963 zónder die naoorlogse annexaties te kunnen ontwaren, en die wordt hier dan ook vanzelfsprekend door een half-Nederlandse, half-Duitse suppoost aan de bezoekers in bruikleen uitgereikt.
Bij die kaarten horen vanzelfsprekend de portretten van de grote regeringsleiders die het territorium van de Nederlandse staat in de loop van de vier eeuwen van zijn bestaan steeds verder hebben weten uit te breiden. Het is een korte reeks, en een bescheiden hoekje
| |
| |
in de ingangshal naast de nooduitgang is dan ook voldoende. We zien hier de vijf historische vormgevers van de grenzen van het huidige Nederland: Willem van Oranje onder wie de Opstand begon, de stadhouders Maurits en Frederik Hendrik die de van de Spanjaarden bevrijde Republiek voor de duur van 150 jaar haar grenzen gaven, koning Willem i die België won en verloor maar half Limburg voor ons behield, en de veroveraar van Elten en Tudderen, Willem Drees.
Even saai als onze kaarten zijn namelijk onze toonaangevende politici. Zij verzinnebeelden daarmee de traagheid van de constitutionele monarchie en parlementaire democratie als geen ander. Wij stellen ze in het midden van de ingangshal in de vorm van bustes op piëdestallen in twee rijen op. Rechts, in marmer uitgehouwen en dicht opeen, alle premiers die ons land sinds anderhalve eeuw op vaderlijke, maar slaapverwekkende wijze bestierden, zoals Thorbecke, Heemskerk, Kuyper, Ruijs de Beerenbrouck, Colijn, Drees, Lubbers en Kok. In hun marmeren onverwoestbaarheid belichamen zij de taaiheid van de macht. Daartegenover, met veel grotere intervallen, de wassen schedels van al diegenen die dit vaderlijke bestuur zoveel mogelijk trachten te versjteren, een reeks van vergeefse rebellen, bestaande uit woeste baarden als Domela Nieuwenhuis, Max van den Berg en Roel van Duijn, en eindigend met de kale kop van Pim Fortuyn. Na afloop van zijn rondgang door de staatkundige afdeling zal de bezoeker weer in deze ingangshal terugkomen, om nogmaals de vaderlandse helden en de vaderlandse onveranderlijkheid te kunnen genieten.
| |
De Nederlandse drievuldigheid
Zo krijgt de bezoeker direct bij binnenkomst een goed beeld van de gewoonheid van Nederland. Dan pas mag hij het verhaal induiken van de geschiedenis zelf. Alle goede dingen bestaan in drieën, en dus ook het staatkundige verleden van ons land. De staatkundige afdeling telt dientengevolge drie langgerekte rechthoekige hoofdzalen, die gedeeltelijk van een reeks van kleinere kabinetten zijn voorzien. De eerste zaal is gewijd aan de periode toen Nederland er nog niet was en niemand het miste: de Middeleeuwen. De tweede zaal is gewijd aan de periode toen Nederland er helemaal was en iedereen het verwenste: de Republiek. De derde zaal is gewijd aan de periode toen Nederland niets bijzonders meer was en niemand het daarom erg gemist zou hebben: het Koninkrijk. Deze drie zalen zijn in een driehoek gegroepeerd, opdat men aan het eind van het Koninkrijk,
| |
| |
als Nederland geleidelijk, maar met horten en stoten, in een groter Europees geheel opgaat, gemakkelijk kan terugkeren naar de Middeleeuwen, toen Nederland nog even geleidelijk, maar met evenveel horten en stoten, uit een groter Europees geheel moest worden gedestilleerd.
Deze hoofdindeling in drieën spoort heel mooi met de wijze waarop in het christelijke Europa vanouds de geschiedenis in drie tijdperken werd ingedeeld: ante legem, sub lege en sub gratia - voor de Wet, onder de Wet en onder de Genade; oftewel: vòòr Mozes, na Mozes en na Christus. Waar het orthodoxe kerkvolk in de zeventiende en achttiende eeuw de Republiek als een tweede Israël beschouwde, dat met Gods hulp door Willem van Oranje als een nieuwe Mozes naar het Beloofde Land van de ware religie was teruggeleid, kan deze parallel voor een beter begrip van het Nederlandse zelfbeeld zeer behulpzaam zijn. Vanzelfsprekend worden de drie Latijnse spreuken van zo-even elk boven de ingangen van de desbetreffende hoofdzaal aangebracht.
Het tijdperk voor de wet is dat van de Middeleeuwen, de periode van kerkelijke geestesdwang en vorstelijke dwingelandij, die met de Unie van Utrecht als een soort van eerste nationale constitutie kon worden afgesloten. Zij opende het tijdperk onder de wet: dat van de Republiek, een samenleving van burgers waarin de Kerk ondergeschikt was gemaakt aan de Staat, maar die zich nochtans overwegend als een calvinistische beschouwde. Zoals de komst van Christus in de bijbelse geschiedenis de tijd van de goddelijke wet van de tijd van de goddelijke genade scheidde, zo bracht vervolgens de komst van de Verlichting in de Nederlandse geschiedenis eveneens een waterscheiding teweeg. De daaruit voortgekomen cruciale metamorfose van federatie naar eenheidsstaat tijdens de Bataafs-Franse overgangsperiode zou met de politieke Opstanding van de Oranjes in 1813 zijn bekroning vinden in het huidige Koninkrijk bij de genade Gods.
| |
Het voorgeborchte
De eerste hoofdzaal is zodoende geheel aan de Middeleeuwen gewijd. In de vorm van een daaraan nog voorafgaand voorgeborchte, dat de eerste duizend jaar van onze jaartelling bestrijkt, schuifelt de bezoeker vanuit de ingangszaal eerst echter het halfduister binnen. Plots springt links in een kabinet het licht aan, en is daar een standbeeld van Claudius Civilis te zien, de hoogst individualistische ‘vrijheidsheld’ van de eerste Nederlandse opstand uit het jaar 69: beli- | |
| |
chaming van de latere Bataafse mythe, die gedurende de Republiek zo'n belangrijke rol in het Nederlandse zelfbeeld zou spelen. In de tegenoverliggende nevenruimte ter rechterzijde ziet men Civilis' tegenpool: een strak in het gelid staand Romeins cohort van ontelbare ontindividualiseerde legionairs. Daarmee is de grondtoon voor de Nederlandse geschiedenis gezet: de strijd tussen de vrijheid van de enkeling en de afgedwongen (zelf)discipline.
Claudius Civilis blijft een eenzaam lichtend baken in het historische schemerduister, dat voor het overige in dit voorgeborchte van de vaderlandse geschiedenis overheerst. In een reeks van uitstelkasten moet hier duidelijk gemaakt worden dat het grondgebied van het huidige Nederland gedurende die duizend jaar vrijwel geen zelfstandige rol vervulde, maar steeds tot de politieke periferie van een ander rijk behoorde: het Romeinse, het Merovingische, het Karolingische, het Heilig-Roomse der Duitse Natie.
Het meest sprekend kan dit misschien door telkens maquetteparen van twee gelijksoortige gebouwen te laten zien, een uit de ‘residentie’ van het desbetreffende rijk, een uit een toenmalige daaraan onderhorige bestuursbuitenpost in onze contreien. Zowel de afhankelijkheidsrelatie als de relatieve onbeduidendheid van de desbetreffende Nederlandse dependance kan zo, door te wijzen op vormovereenkomsten en formaatverschillen, worden geïllustreerd. Te denken valt aan reconstructies van de Thermen van Caracalla in Rome versus die van een opgegraven badhuis in Zuid-Limburg, of de eerste ‘Dom’ van Utrecht tegenover die van Keulen uit dezelfde tijd. Daarnaast kan het langdurige grenslandkarakter ook getoond worden met behulp van een maquette van een stuk Romeinse limes, met ter weerszijden een contrasterende nederzetting in ‘bezet’ Romeins en een in ‘vrij’ Germaans gebied.
In de overige vitrines moet, deels aan de hand van authentieke overblijfselen als scherven en schedels, iets van de ‘kleinheid’ van het toenmalige (politieke) leven in de delta worden getoond. Te denken valt speciaal aan de bescheiden hoogwaardigheidssymbolen van vrije Germanen, of die van Romeinse gouverneurs dan wel Frankische graven die hier het overheidsgezag vertegenwoordigden. In het midden van het voorgeborchte staat een grote oude eik, waaromheen zich vrije Germaanse krijgers ter vergadering hebben geschaard: het begin van onze op consensus gebaseerde overlegdemocratie.
| |
| |
| |
De eerste hoofdzaal
Om de latere Nederlandse staatsvorming te kunnen begrijpen, is het vervolgens nodig de wording van Europa in de Middeleeuwen aan de hand van paus en keizer te laten zien. In de Middeleeuwen wandelde de politiek door de eeuwen aan de hand van God en geloof, en deze beide leveren daarom ook in de eerste hoofdzaal het kader waarin onze ‘nationale’ politieke geschiedenis wordt ondergebracht.
De bezoeker verlaat het voorgeborchte op weg naar de hoofdzaal door een poort, die door twee vrijstaande zuilen worden geflankeerd: zij symboliseren Jachin en Boas, de twee zuilen die volgens bijbelse overlevering door koning Salomo ter weerszijden van zijn met Gods hulp gebouwde Tempel van Jeruzalem werden opgericht. Op de wand tussen en achter de zuilen is een gereconstrueerd aanzicht van deze tempel geschilderd. Zoals het jodendom van het Oude Testament met het Oude Verbond van Mozes zijn vervulling vond in het christendom van het Nieuwe Testament, met het Nieuwe Verbond van Christus' kruisdood, zo vormde op organisatorisch vlak de ecclesia - de katholieke Kerk van Rome, die het leven in de Middeleeuwen geheel beheerste - het contemporaine complement van de in Salomo's tempel belichaamde joodse gemeenschap, de synagoga.
Voor de poort staat, aan het achtereinde van het voorgeborchte, badend in het licht en daarmee als een tweede baken in de voorhistorische duisternis, het ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius van het Capitool in Rome opgesteld - en als de Italianen dat onverhoopt niet voor ons Nationaal Museum in bruikleen willen afstaan, desnoods een kopie. Het moet fungeren als de grote klaroenstoot waarmee in onze zompige delta de grens tussen de duistere voortijd en de echte historie definitief overschreden wordt. Hiermee treedt de bezoeker vanuit de Nederlandse periferie, met zijn in dit voorgeborchte tentoongestelde, weinig indrukwekkende schaalmodellen, schedels en scherven, direct de wereldgeschiedenis binnen, waarin Nederland nu volledig opgenomen werd.
Dit ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius werd in de Middeleeuwen lange tijd aangezien (en daaraan dankte het ook zijn behoud) voor dat van Constantijn de Grote, die met het Edict van Milaan het heidense Romeinse Rijk tot een christelijk transformeerde, en daarmee de basis voor de politiek-religieuze constellatie van de Middeleeuwen schiep. Het was de westhelft van dit gekerstende Romeinse Rijk dat een kleine vijf eeuwen later door Karel de Grote met zijn
| |
| |
keizerskroning in Rome op eerste kerstdag 800 nieuw leven werd ingeblazen, terwijl uit Karels rijk vervolgens weer het Heilige Roomse Rijk voort zou komen, waarvan ook het latere Nederland tot de Vrede van Westfalen van 1648 deel zou uitmaken.
Het middeleeuwse Latijns-christelijke avondland vond immers in twee Romes zijn centrum: in een seculier en in een sacraal, belichaamd door respectievelijk de keizer, voerder van het wereldlijk zwaard, en de paus, voerder van het geestelijk zwaard. Tezamen vormden zij de hoofderfgenamen van het oude Romeinse Rijk, waarvan het universele karakter nu als ideologische pretentie op de rooms-katholieke Kerk en het Heilige Roomse Rijk was overgegaan. Als hoogste gezagsdragers van Wereldrijk en Wereldkerk hadden keizer en paus de Goddelijke opdracht de christenheid naar het eeuwige heil te leiden, en daarmee is de grondstructuur van de eerste hoofdzaal gegeven. De wanden van die zaal zijn aan de Europese omgeving van het latere Nederland gewijd: links aan de wereldlijke, rechts aan de kerkelijke macht.
De Tempel van Salomo, waardoor men deze zaal betrad, blijkt, indien men zich na het betreden ervan omdraait, in het aanzicht van een romaanse kathedraal te zijn veranderd, waarmee tevens de politieke link tussen het middeleeuwse Rijk en het Romeinse Rijk wordt gelegd. In het portaaltimpaan treft men het ‘portret’ aan dat Albrecht Dürer zeven eeuwen na diens dood maakte van Karel de Grote, als de herstichter van het oude Romeinse Rijk.
Direct achter het portaal loopt men aan tegen de achterzijde van een reconstructie van het ruiterstandbeeld van Theodorik de Grote dat ooit voor diens residentie in Ravenna heeft gestaan en door Karel de Grote naar zijn palts in Aken was versleept. Theodorik gold als een van de erfgenamen van het Romeinse Rijk na de grote Volksverhuizing, en met zijn verplaatsing van dit standbeeld wilde Karel de Grote benadrukken dat hiermee tevens een politieke translatio imperii, een overbrenging van het oude Romeinse rijksgezag van Ravenna naar Aken had plaatsgevonden. Pal aan de voeten van het paard van Theodorik staat om die reden een reconstructie van de paltskapel uit Aken, waarvan de zuilen in het inwendige indertijd uit Romeinse ruïnes bijeen waren geroofd.
Staat de bezoeker met de rug naar paltskapel en ruiterstandbeeld, dan ziet hij, als gezegd, tegen de linkerwand het Wereldrijk, tegen de rechterwand de Wereldkerk. In de vorm van reusachtige muurschilderingen van personen zijn de wereldlijke en kerkelijke hiërarchie, zoals die eeuwenlang door feodale banden bijeen gehouden werden, in beeld gebracht. De wereldlijke reeks begint met de keizer,
| |
| |
daarop volgen koningen, hertogen, graven, baronnen, allen met de attributen waaraan men hen herkennen kon. Van elk van deze attributen ligt, in een eigen vitrine tegen de wand, uiteraard een exemplaar uitgestald. Op de tegenovergelegen muur is de eveneens onveranderlijke kerkelijke hiërarchie geschilderd: eerst de paus, vervolgens kardinalen, aartsbisschoppen, bisschoppen en diakenen; ook in hun geval heeft de directeur van het Nationaal Museum voor de wandvitrines uiteraard steeds op de bijbehorende hoogheidssymbolen de hand weten te leggen. Keert men zich om, dan ontwaart men boven de ingang waardoor men gekomen is het uit de Santa Maria delle Grazie in Milaan overgebrachte Laatste Avondmaal van Leonardo da Vinci.
Op de achterwand, dus aan het eind van de zaal vis-à-vis met het Laatste Avondmaal, is het einddoel van de middeleeuwse geschiedenis - dat wil zeggen van de menselijke heilsgeschiedenis - verbeeld, dat keizers en pauzen al die eeuwen door als leidraad voor ogen stond. Zodoende valt daarop eveneens direct het oog van de bezoeker, nadat hij de eerste zaal is binnengetreden en om Theodorik de Grote heen is gelopen: op de dag dat Christus als rechter over de mensheid optreden zal. Daarmee heeft het hele verhaal over de Nederlandse geschiedenis, zoals dat in de uitgestalde objecten wordt verteld, als alomvattend raamwerk het eschatologische geschiedbeeld gekregen dat gedurende de hele Middeleeuwen het vanzelfsprekende denkkader voor het politieke handelen van de hoofdactoren vormde. De voorkeur gaat daarbij, omdat via de deur in deze achterwand immers ook straks de drempel van Middeleeuwen naar Renaissance overschreden zal worden, vanzelfsprekend uit naar het Laatste Oordeel van Michelangelo uit de Sixtijnse kapel.
Tegen deze Europese achtergrond is in het midden van de zaal de Nederlandse geschiedenis gegroepeerd, links van het middenpad de wereldlijke, rechts de kerkelijke - aangezien Kerk en Staat in de Middeleeuwen niet gescheiden waren, kan de kerkgeschiedenis in het Nationaal Museum uiteraard niet alleen aan de afdeling Godsdienst overgelaten worden. Hier, in dit middendeel, moet het ontstaan van de Nederlandse gewesten worden verteld. Dat gebeurt enigszins chronologisch, waarbij voor elk van de zes eeuwen tussen de laatste invallen van de Noormannen en het begin van de Opstand een aantal meters wordt gereserveerd. Rode draad, over de precieze uitbeelding waarvan nog zal moeten worden nagedacht, moet de verschuiving zijn van persoonsgebonden recht naar plaatsgebonden recht: van een feodale naar een territoriale staatsstruc- | |
| |
tuur, die aan de wortels van het hedendaagse politieke denken in Europa ligt.
Centrale rol spelen daarbij de steden, waarvoor om die reden de zone direct ter weerszijden van het middenpad dient te worden ingeruimd. Op grond van het beginsel ‘stadslucht maakt vrij’ werden hier immers de grondslagen gelegd voor de samenleving van gelijke burgers die uiteindelijk in de plaats van de traditionele piramidevormige standensamenleving zou komen. Met de Verlichting, die in Nederland met de Bataafse Omwenteling van 1795 aan het ancien régime een einde zou maken, zou dit in de Middeleeuwen nog revolutionaire uitgangspunt uiteindelijk in het beginsel van gelijkheid voor de wet worden geformaliseerd. De middeleeuwse ongelijkheid in dit opzicht kan in een apart griezelkabinet met behulp van het strafrecht aanschouwelijk worden gemaakt (niet geschikt voor kinderen).
Het toenemende belang van deze steden als oerbron van onze hedendaagse samenleving van vrije burgers manifesteert zich daarbij door de voor hen gereserveerde zone geleidelijk, naar het achtereinde van de zaal toe, ook steeds meer in breedte te laten toenemen. Een reeks van maquettes, die in de vorm van momentopnamen van om de vijftig jaar de groei van een bepaalde Hollandse stad toont, kan dit verder illustreren: zij zullen, bij gelijke schaal, naarmate de tijd voortschrijdt vanzelf steeds meer ruimte vereisen.
Tegelijkertijd ziet men ook zowel de kerkelijke als de wereldlijke overheid, bijvoorbeeld in de persoon van de bisschop van Utrecht en de graaf van Holland, steeds meer hun macht uitbreiden, waarbij een straffere belastingpolitiek een belangrijke rol speelde. Kaarten moeten uiteraard de toename van hun machtsgebied illustreren, totdat in de veertiende eeuw het huidige Nederland ten koste van talloze kleinere heren min of meer keurig tussen de directe territoriale voorgangers van de latere zeven provincies van de Republiek is opgedeeld. Doordat daarmee hun aanspraken op de ruimte binnen de zaal Middeleeuwen eveneens naar achter toe geleidelijk aan toenemen, ziet de bezoeker aankomen dat Kerk en adel met de burgerij in botsing komen: ergens halverwege de zaal is de ruimte die het uitdijende verhaal van de zich emanciperende derde stand vereist zo groot geworden dat een van de twee andere standen zou moeten inschikken om een conflict te vermijden.
Het politieke gevecht dat de steden, ooit veelal door adel en Kerk zelf in het leven geroepen, zodoende op het eind van de Middeleeuwen met diezelfde adel en Kerk moeten voeren, kan heel aardig geïllustreerd worden aan de hand van Utrecht, omdat daar ook het
| |
| |
stadsbeeld er zichtbaar door wordt beïnvloed. Het gedeelte van de stad waarover de clerus de baas was - de zogenaamde immuniteiten, die zich ook vandaag nog in de stadsplattegrond laten aanwijzen - onderscheidde zich duidelijk van de buurten die door ambachtslieden en handelaren werden bewoond. Eerst, in de elfde eeuw, is er het Kerkenkruis van kapittelkerken van de bisschop; dan, in de dertiende eeuw, wordt met de bouw van de grote nieuwe bisschoppelijke kathedraal begonnen; later overvleugelen de stedelijke parochiekerken de kapittelkerken letterlijk, en gaat de hoofdkerk van de burgerij, de Buurkerk, met de bouw van een eigen hoge toren zelfs het gevecht aan met de Domkerk zelf.
Dat tegelijkertijd de Utrechtse bisschopszetel in toenemende mate speelbal werd van regionale adellijke belangen laat een reeks van portretten van de bekleders van deze waardigheid zien: eerst clerici die afkomstig waren uit de hoge rijksadel, dan telgen uit het Hollandse gravengeslacht, en ten slotte een paar verwanten van de hertogen van Bourgondië.
Daarmee naderen wij het eind van de middeleeuwse zaal. Met hun machtspolitiek wisten de Bourgondiërs in de vijftiende eeuw geleidelijk aan de Nederlanden in hun greep te krijgen, en wij zien hun aanwezigheid dan ook die van alle anderen overwoekeren. De glans van hun hof, die niet zonder politieke betekenis was, laat zich uiteraard aan de hand van een reeks overdadig versierde voorwerpen verbeelden die met hun veel soberder tegenhangers van de Hollandse graven of Gelderse hertogen kunnen worden gecontrasteerd. Wij krijgen vervolgens natuurlijk ook een kijkje in de zich gestaag ontwikkelende centrale bureaucratie, die de zeventien Nederlandse gewesten geleidelijk aaneen zou smeden.
| |
Het nauwe pad op het eind van de eerste hoofdzaal
Dan volgt in het midden, het middenpad van de stedelijke emancipatie blokkerend, plotseling een imposant staatsiebed uit de late vijftiende eeuw: tu, Felix Austria, nube. Door met de erfdochter van Bourgondië, Maria, te trouwen, verwierf aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk - later keizer van het Heilige Roomse Rijk - in 1477 immers de Nederlanden, en daarmee kwamen deze onder het bewind van de Habsburgers te staan. De voortgezette centralisatiepolitiek van Karel v en Filips ii, met wie de Nederlandse gewesten zonder dit huwelijk nooit als landsheer te maken zouden hebben gekregen, moest onherroepelijk ten koste van de stedelijke vrijhe- | |
| |
den gaan. Zij zou daarmee tot groeiend verzet en uiteindelijk tot de Opstand leiden.
De bezoeker die het bewuste staatsiebed omrond heeft, ziet vervolgens zijn blik terug naar die vrije steden met hun zelfbestuur versperd. Hij weet dat hij nu de Middeleeuwen verlaten heeft en op de drempel staat van het vorstelijk absolutisme van de Nieuwe Tijd. Slechts een klein stukje middenpad rest nu nog tot de afsluitende wand van de eerste zaal: het smalle pad van de Opstand. Direct links en rechts van hem tronen, hoog boven hem gezeten, de gigantische bronzen beelden van Karel v en Filips ii. De bezoeker, die zich tijdens zijn gang over het ruime middenpad vóór het staatsiebed steeds meer met de Nederlandse burgerij en haar strevingen is gaan identificeren, voelt zich op het nauwe middenpad áchter het staatsiebed plotseling tussen deze twee monarchen onaangenaam nietig, onderdrukt en klein. En voor hem doemt, met zijn voortschrijden door de tijd onherroepelijk steeds dichterbij gekomen, het inmiddels tot een verpletterende omvang uitgegroeide Laatste Oordeel van Michelangelo op.
Aan de voeten van Christus staat echter, anders dan de beide Habsburgers in een menselijk klein formaat uitgevoerd, Willem van Oranje op de bezoeker te wachten: de Vader des Vaderlands wijst ons de weg. Terwijl in de vitrines ter weerszijden van het middenpad tussen hem en de twee zo-even genoemden de opmaat tot en de ontwikkeling van de Opstand uit de doeken wordt gedaan, heeft hij de gelegenheid om over de vitrines heen naar links en rechts te blikken: de sinds het huwelijksbed van Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van Bourgondië in ras tempo volledig gewijzigde Europese context in.
Links, in de wereldlijke helft, ziet hij, in de vorm van de uit Maximiliaans grafkerk in Innsbruck overgebrachte en hier op een hoog podest gezette achtentwintig levensgrote standbeelden van keizerlijke voorvaderen, de inmiddels overweldigende macht van de Habsburgers gedemonstreerd, die in korte tijd over heel Europa hun tentakels wisten uit te strekken: van Ferdinand van Aragon tot Stefanus van Hongarije, van Filips de Goede tot Karel de Grote - en Clovis, Arthur, Theodorik en Julius Caesar waren natuurlijk ook van de partij. Tezamen belichaamden zij meer dan duizend jaar vorstelijke legitimiteit, belichaamden zij de wereldgeschiedenis van oppermachtige koningen en keizers, waartegen de kleine Nederlandse steden en gewesten nu, aangevoerd door een telg uit een eenvoudige Duitse gravenfamilie, het waagden in opstand te komen. De hoog geplaatste standbeelden werpen, als gevolg van de lage belichting,
| |
| |
lange, dreigende schaduwen op het nauwe middenpad.
Rechts, in de geestelijke helft, staat het indrukwekkende graf van paus Julius ii, ditmaal wel conform de oorspronkelijke plannen van Michelangelo uitgevoerd, met ervoor de grote maquette die Antonio Da Sangallo vervaardigde van zijn ontwerp voor de St.-Pieter in Rome. Geschilderde portretten van alle zonen die de voorganger van Julius ii, Alexander Borgia, op de wereld heeft gezet, maken duidelijk dat het Vaticaan in die dagen langs natuurlijke weg voor de eigen erfopvolging poogde te zorgen, en vóór die portretten uitgestalde spotprenten en pamfletten wijzen erop hoezeer de buitenwereld hieraan aanstoot nam. De bezoeker geniet hier de met moreel verval gepaard gaande grootse pracht en praal van het renaissance-pausdom, dat uit aflaten moest worden gefinancierd en zodoende de aanleiding vormde voor de vijfennegentig stellingen van Luther op de deur van de slotkerk van Wittenberg op 31 oktober 1517. Die deur staat er ook, samen met het standbeeld van Luther van het marktplein van Wittenberg uit Saksen naar ons Nationaal Museum overgebracht: Renaissance en Reformatie worden hier in hun onverbrekelijke samenhang gepresenteerd.
In de vitrines die direct langs het middenpad zijn opgesteld, vallen aan de hand van een reeks voorwerpen de politieke ontwikkelingen in de nederige Nederlandse gewesten in de eerste vijfentwintig jaar vanaf de troonsbestijging van Filips ii te volgen. We zien in de Beeldenstorm onthoofde sculpturen, op het schavot onthoofde edelen, hun smeekschrift aan Margaretha van Parma, de bloedraad van Granvelle, de komst van Alva, voorbeelden van de Spaanse tirannie.
Aldus tussen de bedrukkende overmacht van Kerk en Kroon voortschrijdend, bereikt de bezoeker, als de Opstand in de Tachtigjarige Oorlog begint over te gaan, de Vader des Vaderlands. Aan weerskanten van hem staan de bustes van Erasmus en Calvijn opgesteld, het toekomstige Nederlandse dilemma tussen humaniteit en rechtzinnigheid verbeeldende; voor zich heeft Willem van Oranje, opengeslagen op een katheder, de Unie van Utrecht liggen, en prompt wordt het zo nauwe middenpad wat ruimer. De bezoeker is nu in de gelegenheid om zo ver naar links en rechts uit te wijken dat hij langs het staatsiebed een blik terug kan werpen op de stedelijke vrijheid van de Middeleeuwen: het verleden, dat dankzij de Unie, die tegenover de Habsburgse centralisatiepolitiek een duidelijke streep in het zand trok, nu weer model kan staan voor de toekomst.
Het standbeeld van de Zwijger onttrok daarbij tot dusverre de deur aan het achtereinde van de eerste hoofdzaal aan het oog, maar
| |
| |
nadat de bezoeker er nu helemaal omheen gelopen is, ontwaart hij direct boven die deur - onder Michelangelo's Laatste Oordeel - de Acte van Verlatinge, en vervolgens stapt de bezoeker door die deur definitief de Middeleeuwen en daarmee tevens het als zo beklemmend ervaren Habsburgse wereldrijk uit.
| |
De overhoeks geplaatste tussenzaal
De bezoeker moet zich dan, net als de toenmalige afgevaardigden van de Staten-Generaal die de euvele moed hadden betoond om de afzweringsakte te ondertekenen, geheel nieuw oriënteren, en de weg naar de Republiek inslaan, waaraan de tweede hoofdzaal is gewijd. Tussen de eerste en die tweede hoofdzaal bevindt zich echter nog een vierkante ruimte, die overhoeks tussen de beide grote rechthoekige zalen geschakeld is: men betreedt en verlaat deze dus in een hoek ervan. Zij is geheel gewijd aan de consequenties van de afzwering van Filips ii als landsheer in 1581: het eerste belangrijke kruispunt van wegen in de Nederlandse geschiedenis.
Een lopende band brengt de bezoeker, nadat hij onder Michelangelo's Laatste Oordeel de poort van de verlating nog op eigen kracht is doorgegaan, onherroepelijk direct vanaf de ingang tussen twee strakgespannen touwen naar het midden, naar een meer dan levensgroot standbeeld van Johan van Oldenbarnevelt. Dit standbeeld draait langzaam om zijn as en is vanbinnen toegankelijk, zodat de bezoeker zich in de landsadvocaat kan verplaatsen en door zijn ogen alle op het moment van de Afzwering voor Nederland openstaande wegen kan overzien. Pas nadat hij dit heeft gedaan, krijgt de bezoeker de mogelijkheid om langs de afzonderlijke wanden te lopen en de daar opgestelde voorwerpen nader te bestuderen. De zaal in de richting van de Middeleeuwen weer verlaten, kan hij vanwege die snel in één richting draaiende lopende band echter niet meer: nadat de Staten Filips ii hebben afgezworen is er geen weg meer terug.
Aan de middeleeuwse zijde, waar hij vandaan is gekomen, heeft hij, nadat hij zich in Van Oldenbarnevelt heeft verplaatst en deze zich op zijn as heeft omgedraaid, zicht op de bestaande, vaarwel gezegde orde: links de Kerk, rechts de Kroon, in de vorm van door wandvullende en daarmee door hun omvang opnieuw overweldigende, maar al ietwat verbleekte en daardoor wat schimmig geworden muurschilderingen van koning Filips ii en paus Gregorius xiii: de toenmalige personificaties van de twee door eeuwenoude traditie gelegitimeerde bolwerken van macht, waaraan met de Op- | |
| |
stand de trouw was opgezegd. De rode draad door alle politiek-historische discussies in Nederland tot in de twintigste eeuw vormde immers de vraag of de Opstand vooral, zoals de vrijzinnigen en later de liberalen meenden, een strijd om de wereldlijke vrijheid was geweest - dus tegen de Kroon -, of, zoals de orthodoxe calvinisten verklaarden, om de geestelijke vrijheid - dus tegen de Kerk.
Door in oneffen matglas uitgevoerde vensters, die onder de gestalten van Filips ii en Gregorius xiii zijn aangebracht, kan de bezoeker - achter het graf van Julius ii en de voorvaderlijke standbeelden van de Habsburgers om - ver maar ietwat wazig en vertekend in het Nederlandse verleden terugkijken, op de Middeleeuwen dus. Hij ontwaart zo de anno 1581 in retrospectief door de Staten van Holland geïdealiseerde wereld van een nog niet door Spaanse tirannie geschonden stedelijk zelfbestuur.
Op de twee tegenoverliggende wanden, aan de exitzijde, zijn in grote muurschilderingen de nieuwe machten verbeeld van de komende Republiek: tegenover de ene paus het veelkoppige en veelvormige protestantisme van de Synode, tegenover de ene koning het niet minder veelkoppige regentencollectief van de Staten-Generaal. Door het portaal in het midden, dat eveneens een groot venster van matglas bezit omdat anno 1581 ook de blik op de latere Republiek nog niet scherp kon zijn, ziet de bezoeker reeds de toekomst schitteren, en krijgt hij al een vaag vermoeden van de Gouden Eeuw die op Nederland wacht.
Haaks op deze hoofdas staat een dwarsas, die de middeleeuwse van de moderne helft van de vierkante zaal scheidt. Vanaf zijn plek in het midden van Van Oldenbarnevelt ziet de bezoeker hier zowel links als rechts in de verte door een, elk naar een afzonderlijke ruimte voerende, opening op de dwarsas de twee tegenovergestelde theoretische opties uitgebeeld waarvoor de Nederlandse staatslieden in 1581 stonden: aan de rechterzijde de absolute monarchie, aan de linkerzijde de absolute democratie.
In de hoek van de absolute monarchie treffen wij, tegen de achterwand van de genoemde ruimte, als mogelijk toekomstperspectief voor zo'n monarchistische keuze een vlakke grisaille aan van het grandioze hof van Versailles, met Lodewijk xiv in het midden. Daarvoor, halverwege en in een verdiept bassin, bevindt zich, niet vlak en niet in grijs, maar in de vorm van een bontgekleurd gebeeldhouwd tafereel, een contemporaine voorstelling van het bacchanalenrijke Romeinse keizerlijke hof tijdens Nero, in de vroegmoderne tijd het klassieke schrikbeeld van de despotie die in beginsel in koninklijke almacht verscholen lag. Het is daarbij niet noodzakelijk
| |
| |
dat de op plastische wijze weergegeven orgiën van al te dichtbij bestudeerd kunnen worden. Om Kamervragen van de ChristenUnie te voorkomen, is hiervoor met het oog op de goede zeden een hek geplaatst dat hoog genoeg is om te verhinderen dat kinderen onder de twaalf eroverheen kunnen kijken.
Voor het hek bevindt zich een exemplaar van de zogeheten Mémoires van de Zonnekoning, als regeerinstructie geschreven voor zijn oudste zoon, de Grand Dauphin, waarin de door de goddelijke Voorzienigheid geheiligde autoriteit van het absolutistische koningschap uit de doeken wordt gedaan. Ernaast rechts Il principe van Machiavelli, links de Antimachiavell van Frederik de Grote. Ter weerszijden van de door het genoemde hek afgesloten ingang naar het absolutisme staan, op lage voetstukken, de bustes van Anjou en Leicester, met daarachter de beelden van de Franse koning Hendrik iii en de Engelse koningin Elizabeth i: de twee Spanje-vijandige monarchen aan wier zetbazen de Staten na 1581 probeerden de landsheerlijkheid en daarmee de soevereiniteit op te dragen.
In de tegenoverliggende hoek van de absolute democratie treffen wij, tegen de achterwand van de desbetreffende ruimte, als mogelijk toekomstperspectief voor zo'n democratische keuze een vlakke grisaille aan die in de ene helft ons de meest bloedige taferelen van de Franse Revolutie toont, met de figuren van Robespierre en Danton, en in de andere helft de Constituante, in grondwetgevende vergadering bijeen. In het midden troont, hoog boven beide, de gestalte van de grote volksdespoot Napoleon Bonaparte. Vanaf de plek van Van Oldenbarnevelt is dat vanzelfsprekend nog ver weg. Daarvòòr, in het begin van de gang naar deze ruimte, ziet de bezoeker daarom twee (de mannen van 1581 wel reeds vertrouwde) driedimensionale voorstellingen van het Atheense schervengericht en de Romeinse burgeroorlog: de spookbeelden van een te ver doorgevoerde volksregering die indertijd met het begrip democratie verbonden werden.
De ingang naar deze ruimte van de democratie wordt versperd door een overdwars geplaatste vitrine met daarin de Deductie van de Goudse pensionaris Franchois Vranck - waarmee de Staten van Holland zichzelf in de plaats van de afgezworen landsheer Filips ii tot de soeverein verklaarden en deze stap historisch legitimeerden - en een exemplaar van De antiquitate rei publicae Batavicae, het lijvige geschiedwerk waarmee Hugo de Groot de met de Opstand herbevestigde Nederlandse vrijheid tot de tijd van de oude Batavieren terugvoerde. Vanzelfsprekend kijken bustes van beide heren goedkeurend op hun geesteskind neer.
| |
| |
Deze links van de vitrine naast elkaar geplaatste bustes zijn zo gesitueerd dat de bezoeker, wanneer hij er recht voor gaat staan, over hun hoofden heen door een in de achtergelegen wand uitgespaard venster het verleden in kijkt. Achter dat van Vranck ziet men in de verte, in de zaal van de Middeleeuwen, opnieuw de vrije middeleeuwse stad liggen die men even daarvoor al had bezocht. Achter dat van De Groot, rechts daarvan, ziet men, nog veel verder weg, het standbeeld van Claudius Civilis, de man van de opstand tegen de Romeinen van het jaar 69, met wie volgens De Groot de Nederlandse strijd om het behoud van de vrijheid, en daarmee de Nederlandse politieke geschiedenis begon. Draait de bezoeker zich met de rug naar De Groot toe, dan kijkt hij niet achterom naar het verleden van de Batavieren, maar, met De Groot mee, door een ander venster naar de toekomst van de Bataafse Republiek, die De Groot als een van haar geestelijke erflaters beschouwde.
| |
De tweede hoofdzaal
Omdat de weg naar het verleden vanwege het door de onherroepelijke lopende band bewerkstelligde eenrichtingsverkeer is afgesloten, en de doorgang naar zowel absolute monarchie als absolute democratie door een hek respectievelijk een vitrine is versperd, blijft de bezoeker die vanaf de standplaats van Van Oldenbarnevelt verder wil maar één uitgang open: die van de historische werkelijkheid van de Republiek.
De wanden van deze tweede hoofdzaal zijn geheel anders gedecoreerd dan die van de eerste. De Europese context is niet meer die van de dichotomie van paus en keizer, maar die van een concert van gelijkwaardige soevereine staten, zoals die bij de Westfaalse Vrede van 1648 officieel als de nieuwe wereldorde werd erkend. Deze staten worden hier in de muurschilderingen vertegenwoordigd door, van boven naar beneden, hun wapenschilden, het silhouet van hun hoofdstad en hun belangrijkste representant, wat wil zeggen: door een portret van de anno 1648 regerende vorst. Een paar maal treft men echter in plaats van zo'n portret een grote deur aan, die naar een zijkabinet leidt, zoals bij Venetië of Zwitserland. In dat geval is er namelijk sprake van een republiek zonder eenhoofdige vorstelijke leiding, en wordt in het desbetreffende kabinet de complexe staatkundige structuur ervan uit de doeken gedaan en met die van de Nederlandse zusterrepubliek vergeleken.
Het middengedeelte is vanzelfsprekend weer aan de Nederlandse geschiedenis gewijd. Boven de ingang waardoor men zojuist de zaal
| |
| |
betreden heeft, treft men de portretten aan van alle leden van de Staten van Holland die samen met Van Oldenbarnevelt de moed bezaten om in 1587 te verklaren dat de Staten voortaan zelf soeverein zouden zijn. Halverwege de zaal verheft zich boven het middenpad een groot triomfmonument ter ere van de Vrede van Münster, die de tot dan toe nog altijd formeel tot het Heilige Roomse Rijk behorende Republiek der Zeven Provinciën tot een zelfstandige staat verhief. Dit monument heeft de vorm van een schaalmodel van het stadhuis van Amsterdam, dat als symbool van stedelijke burgertrots tevens als een soort vredesmonument werd gebouwd. De ruimte tussen de ingangsdeur van de zaal en het Amsterdamse stadhuis is gewijd aan de periode tot 1648, de ruimte daarachter aan de periode daarna.
Aangezien tijdens de in 1648 met die Vrede van Münster afgesloten Tachtigjarige Oorlog de politieke geschiedenis nauw met de militaire verbonden was, kan de bezoeker langs het middenpad, dat zich tussen de standbeelden van Maurits en Frederik Hendrik opent, de veldslagen en daaruit resulterende gebiedsuitbreiding van de Republiek-in-wording vanaf 1581 nauwgezet volgen. Achter Maurits, die rechts staat, bevindt zich het domein van de Kerk, achter Frederik Hendrik dat van de Staat. In beide gevallen neemt de burgerij met de regenten achter de beide stadhouders een groot deel van de beschikbare ruimte in beslag.
De thematiek die rechts ter sprake wordt gebracht, betreft de positie van de zich nieuw formerende Gereformeerde Kerk binnen de Republiek, en haar relatie tot de wereldlijke overheid. De bemoeienis van Maurits met het conflict tussen remonstranten en contraremonstranten tijdens het Twaalfjarig Bestand, alsmede de Synode van Dordrecht van 1618/'19 komen hier vanzelfsprekend aan bod. Tussen beide treffen wij, als politieke scheidslijn, het zwaard aan waarmee Van Oldenbarnevelt door toedoen van Maurits werd onthoofd. Zijn beroemde stokje ligt ernaast. Verderop staan, ietwat verweesd rechts terzijde, door het model van het Amsterdamse stadhuis van het middenpad afgedrukt, de twee bewaarde maquettes voor een nieuwe hoge toren voor de aanpalende Nieuwe Kerk. Die toren was door de initiatiefnemers ook als een - kerkelijk - vredesmonument bedoeld, maar zou, van een klein stompje afgezien, nooit worden gerealiseerd. Beter kan de zege van het liberale regentendom op de orthodoxe theocratie niet worden gesymboliseerd.
Aan de andere, wereldlijke zijde van het middenpad zien wij achter Frederik Hendrik het stadhouderlijk hof met zijn monarchale allure ontstaan, en de politieke spanning waartoe deze aanleiding
| |
| |
geeft, omdat dit hof - ook hier in ons Nationaal Museum - een deel van de ruimte gaat innemen die in 1587 eigenlijk voor de burgerij leek te zijn bestemd. Hier zien wij, gesymboliseerd door grote maquettes van slot Honselaarsdijk en van slot Loevestein, aanzien en aanspraken van de Oranjes groeien, wat uitloopt op het huwelijk tussen de latere stadhouder Willem ii en de Engelse koningsdochter Mary Stuart, die juist op die plek, vlak voor het Westfaalse-Vredesmonument, dicht tegen de zijwand staan opgesteld waarop in geschilderde vorm het Verenigd Koninkrijk vereeuwigd is.
Als vergelijkingsmateriaal voor slot Honselaarsdijk dienen daarbij schaalafbeeldingen van zowel de Amsterdamse grachtenhuizen van de meest vooraanstaande regentenfamilies, als van de paleizen van de belangrijkste contemporaine buitenlandse vorsten, teneinde het middelmatige gehalte van de Oranjes te illustreren. Voor slot Loevestein staan uiteraard alle kisten van Hugo de Groot opgesteld. In een smalle strook tegen de linker zijwand is voorts ruimte voor de Friese zijtak van de Nassaus ingeruimd.
Via het Amsterdamse stadhuis, waarin in het binnenste een tafereel met alle op het Westfaalse vredescongres aanwezige delegaties is te zien, betreedt de bezoeker de hoogtijdagen van de Gouden Eeuw. Het opengelaten middendeel van de vloer heeft daarbij, in navolging van de Burgerzaal van het Amsterdamse stadhuis, het aanzien van een wereldkaart gekregen, zodat de hedendaagse bezoeker van het Nationaal Museum zich net als indertijd die van het stadhuis heerser over het universum wanen kan. Beter kan het zelfbewustzijn van de zeventiende-eeuwse burger in Nederland niet tot uitdrukking worden gebracht. Een reconstructie van de vierschaar geeft de betekenis van de stedelijke jurisdictie en het halsrecht aan.
Ook achter het Amsterdamse stadhuis is links de ruimte voor de Staat, rechts die voor de Kerk gereserveerd. Op kerkelijk gebied wordt de rode draad gevormd door de toenemende tolerantie en de toenemende pluriformiteit. Dit wordt geïllustreerd door twee grote halfronde maquettes van Amsterdam, de eerste de situatie in 1648, de tweede die in 1795 weergevend, die beide het middenpad versperren. Hierop zijn niet alleen de grote stadskerken van de officieel erkende hervormden, maar ook alle bedehuizen van de dissenters, de katholieke huiskerken en de synagogen duidelijk te zien. In de laatste maquette laat zich ook al de eerste aanzet tot de verzuiling aflezen, aan de hand van de eigen gestichten die door lutheranen en rooms-katholieken voor hun geloofsgenoten werden opgericht, zoals in het laatste geval het Maagdenhuis. Het politieke spel dat er met de denominaties gespeeld wordt, laat zich mogelijk tonen aan
| |
| |
de hand van de gedaanteverwisseling van de St.-Jan in Den Bosch na de inname van de stad door Frederik Hendrik, en van de Dom te Utrecht, die in het Rampjaar tijdens de Franse bezetting weer even in katholieke handen was.
Op staatkundig gebied staat de tegenstelling tussen Staten en stadhouder centraal, naast die tussen de afzonderlijke gewesten en de Unie als geheel. De desbetreffende zone van de tweede hoofdzaal opent met de Grote Vergadering, waarop na de dood van Willem ii besloten werd het even zonder stadhouder te doen. De oorspronkelijke vergadertafel met de bijbehorende stoelen, die het antihiërarchische onderlinge gelijkheidsbeginsel van de regenten demonstreren, neemt het eerste gedeelte in. Een dubbelstandbeeld van de gebroeders Johan en Cornelis de Witt staat in het midden. Dan volgt het Rampjaar 1672 met de lynchpartij van de De Witten en de verheffing van Willem iii, die vervolgens na afloop in de drie tijdelijk door de Fransen bezette gewesten de wet verzet. De stadhouder wordt in 1688 tevens koning - de politieke promotie valt aardig te illustreren aan de hand van de diverse bouwfases van paleis Het Loo. Hoog te paard gezeten wijst de bouwheer ons daarbij vanaf de sokkel van zijn ruiterstandbeeld zelf de weg.
De dood van Willem iii in 1702 na een val van zijn paard luidde een nieuw tijdperk in: het tweede stadhouderloze. Een tijd waarin zich de toenemende internationale zwakte van de Republiek begon te manifesteren, waarvoor de oorzaak deels in de centrifugale structuur van de Unie werd gezocht. Het werd een tijd van vergaderen over staatkundige hervormingen zonder veel resultaat: een ellenlange rij van nota's en plannen moet hier de onhervormbaarheid van Nederland laten zien. Tegelijk vindt een toenemende oligarchisering plaats; slechts enkele regentenfamilies bezitten in alle steden generaties achtereen de sleutelposities van de macht, en nemen door de aankoop van heerlijkheden halfadellijke allures aan. Een portrettengalerij van één zo'n familie, met maquettes van hun stads- en buitenhuizen, en zicht op hun uit hoofde van hun functie vergaarde rijkdom, is hier op zijn plaats. Deze dienen dan met de bescheiden omstandigheden in het - na het uitsterven van de Haagse Oranjes - als enige overgebleven hof van de Friese Nassaus in Leeuwarden te worden gecontrasteerd.
Na het herstel van het stadhouderschap in alle overige provincies in 1747 nam de macht van Oranje ten koste van de regenten enorm toe, wat tot de nodige wrijvingen leidde. De al snel opnieuw inzettende strijd om de macht tussen prins- en staatsgezinden werd daarbij ook bouwkundig op het Binnenhof gevoerd. Bouwtekenin- | |
| |
gen van de grootse bouwplannen van Willem iv, die hier een soort Versailles uit de grond wilde stampen, en van Willem v, die de Ridderzaal door een bouwsel voor zijn particuliere lijfwacht aan het oog wilde onttrekken, maken de weerstand van regentenzijde jegens de beide stadhouders duidelijk, welke er uiteindelijk voor zou zorgen dat van alle ambitieuze projecten vrijwel niets terecht is gekomen.
Daartegenover moet het groeiende economische belang van de van het bestuur der regenten buitengesloten gewone burgerij zichtbaar worden gemaakt, die steeds duidelijker haar politieke rechten begint op te eisen: in de beweging van de Doelisten op het eind van de jaren veertig, en in die van de Patriotten in de loop van de jaren tachtig. Karikaturen waarin de bestaande praktijken van corruptie en familieregering gehekeld worden, alsmede allerhande ‘partij’-parafernalia, moeten daarbij tevens tonen dat de Doelisten in de strijd tegen de regenten hun hoop op Oranje bouwden, en de Patriotten zich daarentegen, door slechte ervaringen met Willem iv en Willem v wijs geworden, keerden tegen zowel oligarchie als Oranje.
De grote vaderlandse held is vanzelfsprekend Joan Derk van der Capellen tot den Pol, wiens in Rome achtergebleven standbeeld nu alsnog voor een plaats in het Nationaal Museum naar Nederland zal worden overgebracht. Het wordt opgesteld in een centraal op het middenpad gesitueerde reconstructie van de ronde eretempel voor Hugo de Groot, die de Patriotten op het eind van de jaren zeventig in de plaats van het alsdan te slopen slot Loevestein dachten op te richten. Aan zijn voeten op een katheder een exemplaar van zijn vermaarde pamflet Aan het Volk van Nederland. Samen met twee eveneens uit te stallen andere geschriften, de Grondwettige Herstelling en het Leids Ontwerp werden hierin de theoretische fundamenten voor de gewenste volksregering gelegd. Tegen de Europese achterwand bevinden zich de bustes en bekendste geschriften van de voorbeeldige Franse filosofen uit de Verlichting, en daarnaast, aan de voeten van de in de Republiek hoogvereerde George Washington, een exemplaar van de Amerikaanse Constitutie.
Vervolgens zien wij voorstellingen van burgers in vergadering, die zich in politieke en culturele sociëteiten bezinnen op een van oligarchie en Oranjes gevrijwaarde toekomst van ons land. Een in het uniform van een van de vele kortstondige patriotse exercitiegenootschappen gehulde suppoost houdt over deze eerste serieuze oefening in democratie de wacht.
De bezoeker nadert nu de achterwand van de tweede hoofdzaal, waarboven hij, voor het eerst na het verlaten van De Groots eretem- | |
| |
pel met het standbeeld van Van der Capellen, in grote letters de woorden ‘Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap’ kan ontwaren, met daaronder, zowel in het Frans als in Nederlandse vertaling, de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger. Van de Patriotten tot deze achterwand, die gelijk de Bataafse Omwenteling van 1795 de Republiek afsluit, moet de bezoeker echter nog een kort stuk van een kleine acht jaar overbruggen.
Het pad dat hij nu opgaat, is andermaal nauw en beklemmend, net zoals dat aan de vooravond van de Opstand: het omsluit de periode waarin met hulp van het Pruisische leger nog even de oude machtsverhoudingen konden worden hersteld. Men ziet er, na Goejanverwellesluis, de Pruisische troepen binnenmarcheren, de Oranjes van Nijmegen naar Den Haag terugkeren, en de Patriotten uitwijken naar Brussel en Parijs. Links, tussen de dreigende muur van twaalf hier strak in het gelid opgestelde Pruisische soldaten door, kan hij, als hij oplet, en zich niet alleen op Nederland concentreert, in de verte de bestorming van de Bastille ontwaren, en de Franse Revolutie al snel naderbij zien komen. De bevrijding is nakende, en voordat de bezoeker, de vitrines met uitgestalde voorwerpen die op Nederland betrekking hebben bestuderend, er erg in heeft, verlaat hij onder de leuze ‘Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap’ de Republiek en treedt hij met de Bataafse Omwenteling het derde tijdvak in de Nederlandse geschiedenis binnen.
| |
De ronde tussenzaal
Het derde en laatste tijdvak omvat hoofdzakelijk de periode van het Koninkrijk, waarmee de derde hoofdzaal zal zijn gevuld. Maar net als de eerste en tweede worden, omwille van het cruciale karakter van deze overgang, ook de tweede en derde hoofdzaal onderling verbonden door een tussenruimte, ditmaal echter een ronde ruimte, waarvan de middencirkel langzaam om zijn as roteert. Hierin is de Bataafs-Franse periode ondergebracht, toen alles veranderde en voortdurend veranderde, waardoor het perspectief van zo-even steeds haaks op het perspectief van zo meteen kwam te staan, en men uiteindelijk, na bijna negentien jaar experimenteren, gedeeltelijk weer terug was bij af en tegelijk het voorgoed afgesloten verleden in de tegenovergestelde richting verliet.
De wanden van deze in het midden roterende rotonde zijn in zes gelijke zones onderverdeeld, respectievelijk gewijd aan de periodes 1795-1798, 1798-1801, 1801-1805, 1805-1806, 1806-1810 en 1810-1813. In elke zone is in het midden een buste geplaatst van de in dat tijdperk
| |
| |
dominerende figuur; voor de laatste drie zijn dat uiteraard Schimmelpenninck, Lodewijk Napoleon en Napoleon. Voor zich hebben zij de tekst van de constitutie die op dat moment geldig was, en achter hen hangt een landkaart van de toenmalige staatkundige indeling. Centraal in de ruimte bevindt zich een grote gedenktafel met de Rechten van de Mens.
Thema's die hier verder systematisch, in elk der zes taartpuntvormige zones opnieuw, ter sprake moeten komen, zijn de nieuwe centralistische eenheidsstaat, de opbouw van een geordende overheidsbureaucratie, de toenemende internationale afhankelijkheid van de grote Franse bevrijder en bondgenoot, de beginnende staatszorg voor de zwakkeren in de samenleving alsmede voor onderwijs, kunst en wetenschap, het aanvankelijke algemene mannenkiesrecht, de ontwikkeling van de dienstplicht, de gelijkheid voor de wet en de gelijkstelling van alle godsdiensten. De bouw van nieuwe kerken, waartoe dit vooral in katholieke kring op grote schaal leidde, en de poging tot eerlijke herverdeling van de bestaande bedehuizen, moet in de expositie zichtbaar te maken zijn; te denken valt aan een schaalmodel van de grote kerk in Hulst in Zeeuws-Vlaanderen, die toen gewoonweg doormidden werd gedeeld, met de katholieken in het koor en de hervormden in het schip.
Het bekende schilderij dat het bezoek van Napoleon aan Amsterdam tijdens de Inlijving toont, en waarop de nieuwe onderworpenheid van de burgemeesters van de eens zo fiere stad aan het despotische Franse keizerschap treffend tot uitdrukking wordt gebracht, mag evenmin ontbreken. Het grote aantal indrukwekkende, maar slechts papier gebleven bouwplannen voor allerlei nieuwe overheidsinstellingen illustreert dat er in die jaren bijzonder veel bedacht, maar door geldgebrek en permanente bestuurlijke reorganisaties bijzonder weinig vervolgens ook werd uitgevoerd.
De bezoeker verlaat deze tussenzaal via een brede korte gang, waarin links de expansie en neergang van Frankrijk gedurende Republiek en Keizerrijk, en rechts de politieke omzwervingen van de Oranjes gedurende hun bijna negentien jaren van ballingschap het thema vormen. Ook deze zijde wordt, niet minder dan de ‘Franse’, gedomineerd door Napoleon. Boven de deur die toegang geeft tot de derde hoofdzaal bevindt zich een grote schildering van de Volkerenslag, die zijn ondergang bezegelde, en het lot van de Oranjes daardoor weer huns ondanks met dat van Nederland verbond.
| |
| |
| |
De derde hoofdzaal
Ook van deze derde en laatste hoofdzaal zijn de wanden gereserveerd voor de Europese achtergrond. Zij tonen nu niet de Europese staten, maar de Europese naties: de Franse Revolutie bracht immers met het volk ook het nationalisme aan de macht, als leidend ordeningsmechanisme voor de jongste twee eeuwen Europese geschiedenis. Wij zien hier de volken allegorisch verbeeld in de vorm van wandschilderingen met figuren in nationale klederdrachten en nationale militaire uniformen, om het janusgezicht van het nationalisme te symboliseren: zowel introvert vreedzaam als extrovert agressief. Boven de ingang vanwaar de bezoeker is gekomen, dus rug aan rug met de Volkerenslag, is een wandschildering met de Europese staatslieden op het Congres van Wenen te zien, waaraan het Verenigd Koninkrijk van Nederland en België zijn ontstaan te danken heeft. Het is de moderne variant van het Laatste Avondmaal en de vergadering van de Staten van Holland van 1581, waarmee respectievelijk de zaal van de Middeleeuwen en van de Republiek openden.
Aan de voet daarvan wordt het ontstaan van dit nieuwe koninkrijk bij de gratie van vooral de Engelsen verhaald. Direct na de ingang wachten de driemannen van 1813, met Gijsbert Karel van Hogendorp in het midden, de bezoeker in marmer op. Het eerste standbeeld voor koning Willem i gaat daarachter schuil. Nadat wij de beroemde proclamatie van Van Hogendorp hebben bestudeerd die de terugkeer van Oranje verkondigt, zien wij dit standbeeld staan te midden van de bustes van zijn eerste ministersploeg.
De vormgeving van het koningschap, met troon, regalia en inhuldigingsplechtigheden, komt uitvoerig aan bod. Hoezeer het koningschap van Willem i een kloon was van dat van zijn voorganger Lodewijk Napoleon, en daarmee van het keizerschap van Napoleon zèlf was afgeleid, maken drie in een eigen vierkant kabinet opgehangen officiële staatsieportretten duidelijk, zodat de drie vorsten elkaar eindelijk eens in de ogen kunnen kijken. De overeenkomsten tussen de drie monarchen is opvallend groot, en voor wie het mocht zijn vergeten: Napoleon was er van deze drie het eerst. Hoezeer Willem i zich voor zijn representatie aan de Franse keizer en diens broer gespiegeld geeft, en hoe weinig hij bij de inheemse traditie der stadhouders heeft willen aanknopen, maakt een blik op de afbeelding op de vierde wand duidelijk: op het portret van zijn vader Willem v.
Opgesteld staat naast elkaar een drietal kronen: de eerbiedwaardige keizerskroon van het Heilige Roomse Rijk, ooit vervaardigd
| |
| |
voor Otto de Grote, door de schatkamer van de Hofburg in Wenen bereidwillig afgestaan; de kroon van gekleurd glas en hout van Willem i, waarover het Koninklijk Huisarchief beschikt; en een in een hedendaagse winkel voor feestartikelen aangeschafte kroon van oranjegekleurd plastic, zoals die door het volk op Koninginnedag in veelvoud wordt rondgezeuld. Tezamen illustreert dit illustere drietal kronen op treffende wijze de toenemende banalisering van de monarchie.
Pas als de bezoeker dit goed op zich heeft laten inwerken, loopt hij de zaal verder in, om de politieke ontwikkeling van Nederland vanaf koning Willem i tot zich te nemen. Hoofdmomenten vormen de samenvoeging met en het afscheid van België, de Grondwet van 1848, de partijvorming op het eind van de negentiende eeuw in samenhang met de invoering van het algemeen kiesrecht, en de Tweede Wereldoorlog als moreel baken voor Goed en Kwaad. De precieze inrichting van deze derde hoofdzaal blijft voorlopig nog even open. De toekomstige directeur van het Nationaal Museum moet er zelf tenslotte ook nog wat over te zeggen hebben.
Duidelijk is wel dat de opstelling naarmate deze het heden nadert een steeds flexibeler karakter moet hebben, omdat onze kijk op de recente geschiedenis ook voortdurend aan veranderingen onderhevig is. Geschilderde voorstellingen dienen daarom bij voorkeur niet meer op hout of steen, maar op opvouwbaar linnen te worden aangebracht, en vooraanstaande politici niet meer in marmer te worden gehouwen, maar in was gekneed, zodat hun tronies, na een verkiezingsnederlaag in historische ongenade gevallen, vrij gemakkelijk tot die van nieuwe sterren om te boetseren zijn. Op de drempel van de eenentwintigste eeuw worden zij zelfs gedeeltelijk virtueel.
Aansluitend belandt men dan ook, via de Trêveszaal waarin de ministerraad vergadert, in de nos-studio van Den Haag Vandaag op de avond van de Tweede-Kamerverkiezingen. De bezoeker staat hier oog in oog met de hedendaagse versie van Leonardo's Laatste Avondmaal: een grote tafel met de lijsttrekkers van de deelnemende partijen en Ferry Mingelen tussen zijn discipelen in het midden.
|
|