terbij te brengen? Die van het museum, de overheid, het bedrijfsleven?
Sinds het septembernummer uit de jaargang 2001 heeft de Gids-redactie haar kolommen opengesteld voor wat ‘Het museumdebat’ is gaan heten. Dat debat ontstond in Nederland vooral door de spraakmakende beslissing van het kabinet om 350 miljoen (toen nog) gulden ter beschikking te stellen voor de renovatie van het Rijksmuseum. Tracy Metz nam een kijkje bij de tentoonstelling van maquettes van de uiteenlopende ontwerpen voor die renovatie en deed daarvan in dat nummer verslag. En als eerste van een reeks museumdirecteuren en beeldende-kunstbestuurders kwam Kees van Twist aan het woord in de serie ‘Brief van een museumdirecteur’, gevolgd door Chris Dercon, Wim Pijbes, Max Meijer, Marjan Scharloo en Lex ter Braak. Die brieven werden onderbroken door buitenlandse museumbezichtigingen aan de hand van H.M. van den Brink (Bilbao), Frank Ligtvoet (New York) en Martin Sommer (Parijs).
Wat opvalt bij herlezing van de op de Nederlandse museumwereld gerichte ‘Brieven’ is hoe dicht bij de alledaagse werkelijkheid de zorgen en ideeën van de briefschrijvers liggen. De problemen in de bedrijfsvoering, de juiste maat in het publieksbereik, de gewenste professionaliteit van museumdirecteuren, dat waren de drie meest voorkomende thema's. Zonder meer relevante onderwerpen, waar door de auteurs stevige posities over werden ingenomen. Maar waar moet het met de musea naartoe? Wat voor soort plek moet een museum (kunnen) zijn, in cultureel en sociaal opzicht? Wat is een zinvolle typologische indeling van de meer dan achthonderd Nederlandse musea? Welke samenwerkingen tussen musea en tussen musea en andere instellingen zijn het meest wenselijk? Moeten alle musea wel dezelfde primaire functies vervullen? Welke problemen in de museale sector moeten nú opgelost worden en welke mogen nog tien of twintig jaar wachten? Dat zijn vragen die niet zomaar in een paar brieven op te lossen zijn, maar die eigenlijk centraal zouden moeten staan in een ‘museumdebat’, zeker wanneer dat gevoerd wordt naar aanleiding van een overheidsinvestering van 350 miljoen gulden in één enkel Nederlands museum.
Die overheidsinvestering in het Rijksmuseum kan niet los gezien worden van het feit dat deze instelling een unieke status heeft als schatkamer voor de Nederlandse kunst en geschiedenis. Aldus is het Rijksmuseum, net als het Louvre dat voor Frankrijk is, een spiegel van de Nederlandse cultuur. Die spiegel is beslagen en moet worden opgepoetst. Maar als die spiegel onze nationale trekken over een