| |
| |
| |
Paul Gellings
In het Frans herschreven
Een paradoxale minibloemlezing
Was het niet wijlen Herman de Coninck die eens beweerde dat de Nederlandstalige dichtkunst de beste van Europa was, en misschien wel van de hele wereld? Ik blader door een bloemlezing van Duitse poëzie door de eeuwen heen en zie dat Gerrit Achterberg met groot gemak kan wedijveren met Hugo von Hofmannsthal en Stefan George. Ik duik weer eens in het werk van T.S. Eliot en constateer dat J.C. Bloem en Martinus Nijhoff niet voor hem onderdoen. Ik herlees jeugdwerk van Arthur Rimbaud en Paul Éluard en zie de gedichten van Hans Lodeizen daarnaast niet verbleken. Integendeel. En dan Vasalis, bij wie een symbolisme in de trant van Baudelaire en een gevoel voor vorm en melodie à la Paul Verlaine en Edgar Allan Poe hand in hand gaan. Wellicht valt er een kleinigheid af te dingen op het hart dat Herman de Coninck alle Nederlandse en Vlaamse dichters en poëzieminnaars onder de riem steekt, maar zoveel is in ieder geval zeker: er is hier op het gebied van de dichtkunst maar heel weinig om enig minderwaardigheidsgevoel aan te ontlenen.
De proef op de som kan op verschillende manieren worden genomen. Je kunt net als in de opening van dit stuk Nederlandstaligen en buitenlanders met elkaar vergelijken, en daarin closereadend en aan de hand van citaten illustrerend veel verder en dieper gaan. Je kunt ook voorbeelden opsommen van buitenlanders die er weinig van terechtbrengen. Ik denk dan aan de wat bloedeloze, cerebrale dan wel retorische stromingen waardoor Frankrijk en Spanje tegenwoordig worden geteisterd. Of aan de nationalistische, vaak krijgshaftige taal die op de Balkan voor poëzie doorgaat - maar wie echt wil weten hoe Nederlandstalige dichtkunst zich kan verhouden tot die van de rest van de wereld zou eens wat moeten vertalen.
Het resultaat van een dergelijk onderzoekje is deze tweetalige minibloemlezing bestaande uit in het Frans vertaalde gedichten van J.C. Bloem, Hans Lodeizen, Gerrit Achterberg en M. Vasalis, niet toevallig vier grote klassieken, want de belangrijkste vraag is en
| |
| |
blijft natuurlijk of datgene wat bij ons inmiddels klassiek is geworden dat ook in het buitenland zal zijn, en wel te midden van datgene wat daar op dezelfde wijze door de jaren en eeuwen heen overeind is gebleven.
Het antwoord op die vraag luidt ja, hoewel ik ook dit keer weer opbotste tegen de eeuwige paradox van het poëzievertalen. Want vertalen is nu eenmaal verraden. Bestaat zelfs niet. Hoogstens kun je gedichten in een andere taal bewerken en dan maar hopen dat je daarmee recht doet aan het origineel. En dat kan weer alleen door middel van de dichterlijke vrijheid, het verraad, dus feitelijk het onrecht dat je een Nederlands gedicht aandoet, door te kiezen voor een ander rijmschema, door zelfs het rijm op te geven, door van ‘noodtrappen’ gewone trappen - ‘escaliers’ - te maken (zie Achterberg), door in het gedicht van Vasalis de droom (‘ce rêve’) in de slotregel expliciet terug te laten komen, enzovoort.
Schanddaden, zeker, ik geef het volmondig toe. Maar je moet wel, je kunt niet anders wanneer je met Herman de Coninck in je achterhoofd wilt aantonen dat onze klassieken heel goed elders gelezen kunnen worden, want met een te letterlijke (altijd houterige!) vertaling bewijs je het tegendeel. En dat verdubbelt de paradox van het poëzievertalen: een vertaler moet bereid zijn zich te laten veroordelen tot een verregaande vrijheid en niet schromen zijn eigen dichterlijke visie onverbloemd op andermans regels los te laten. Bij deze dus een viertal gedichten door mij, tegelijk trots en schuldbewust, in mijn eigen ‘handschrift’, in het Frans herschreven.
| |
| |
| |
J.C. Bloem
Grafschrift
Een naamloze in den drom der namelozen,
Aan de gelijken schijnbaar zeer gelijk,
Door geen vervoering stralend uitverkozen
Tot heersen in een onaantastbaar rijk -
Wie van die hem vergaten of verdroegen
Ontwaarden uit hun veilige bestek
De schaduw van twee vleugels, die hem joegen,
Den fellen klauw in zijn gebogen nek?
En nu, na het begeerde, het ontbeerde,
Na de onrust en het levenslang geduld:
Een steen, door 't groen gebarsten, en verweerde
Letters en cijfers, die de regen vult.
| |
| |
Épitaphe
Un innommable dans la foule innommable,
A ses égaux en apparence très égal,
Prédestiné par nulle extase nulle lumière
A régner sur un empire intouchable -
Lesquels de qui l'ont oublié ou supporté
Ont pu voir de leurs places feutrées
L'ombre des deux ailes chasseresses,
La serre violente dans sa nuque courbée?
Et à présent, après le manque et le désir,
Après la patience et l'agitation de toute une vie:
Une pierre rongée de verdure, puis des lettres
et des chiffres frustes remplis par la pluie.
| |
| |
| |
Hans Lodeizen
alleen en toch onbegrijpelijk
sta ik te zingen langs de weg
hallo mensen om te eten heb
ik geld nodig wie zijt ge?
bij ons is het steeds gemakkelijk
ga maar werken dat is gezond
ik heb vandaag geen tijd want
er is visite, mijn maîtresse.
naar de zon gaat die aan de
hemel hangt breng dan mijn groeten
ik heb het niet in de korenvelden
hollen de wolken buitelings over de maan
dag burgerman als je een buil valt
het Rode kruis nummer is acht vijf zeven
en wie ben jij eigenlijk je praat
wel veel je hebt geeneens een huis
ik wed dat ze bij jullie alleen bonen eten
en je ziet er uit of je je in geen week
hebt gewassen heb je wel een schoon boordje
zie je het leven is niet enkel zonneschijn
| |
| |
solitaire et pourtant insondable
je chante sur le bord de mon chemin
salut la compagnie pour manger
j'ai besoin d'argent qui êtes-vous?
nous sommes les gens bourgeois
chez nous c'est toujours simple
va donc travailler c'est sain
aujourd'hui le temps me manque car
il y a de la visite, ma maîtresse.
salut homme bourgeois si tu vas dehors
vers le soleil qui pendouille
au ciel transmets mes compliments
je ne me sens pas parmi les céréales
les nuages culbutent sur la lune
salut si tu attrapes une bosse en trébuchant
le numéro de la Croix rouge c'est le 857
et qui es-tu au fond tu parles bien
beaucoup t'as même pas de maison je parie
que chez vous on ne mange que des haricots
et on dirait que tu ne t'es pas lavé depuis
une bonne semaine as-tu bien un col propre
tu vois la vie n'est pas que du soleil
| |
| |
| |
Gerrit Achterberg
The be
Met leven toegerust voor beiden,
liep ik vannacht de gangen in,
Het ondergronds geburchte droeg
een stilte, die met tegenzin
De muren stonden als verzadigd
van ruige schimmel; lucht en licht,
beten mij uit; de wil alleen
bij u te zijn in 't jongst gericht,
Het labyrint verliep in schroeven
van eender, blinder cirkeling.
Ik weet niet meer hoe lang ik ging.
Hoe brachten zij, die u begroeven,
Totdat mijn voeten op u stuitten:
uit een volslagen duisternis
zag ik uw ogen opensplijten;
uw handen die ik niet kon tillen,
voelde ik langs het leven strelen,
uw mond, in dood verholen, vroeg.
en taal waarvoor geen teken is
verstond ik voor de laatste maal.
Maar had geen adem meer genoeg
en ben gevlucht in dit gedicht:
noodtrappen naar het morgenlicht,
vervaald en veel te vroeg.
| |
| |
Thèbes
je suis allé cette nuit par les couloirs,
Le bastion souterrain portait pour l'heure
un silence tel qu'il ne supportait
mon pas qu'à contrecoeur.
Les murs étaient comme saturés
de moisissure rugueuse; air et lumière
me corrodaient; seul le vouloir
d'être avec vous au jugement dernier,
a maintenu mes jambes d'aplomb.
Le labyrinthe se déroulait, comme en hélice,
en cercles identiques et aveuglants.
J'ignore combien de temps j'ai marché là.
Comment ceux qui vous ont enterrée
ont-ils aussi loin porté une chose?
Puis mes pieds ont trébuché sur vous:
dans une obscurité complète
j'ai vu se fendre vos paupières;
vos mains que je ne pouvais soulever,
je les ai senties caresser la vie
sur vos lèvres invisibles, une prière.
Une langue pour laquelle n'existe nul signe
je l'ai une dernière fois comprise.
Mais j'étais hors d'haleine
et me suis enfui dans ce poème:
escaliers blêmissant beaucoup trop tôt
| |
| |
| |
M. Vasalis
Tijd
Ik droomde dat ik langzaam leefde...
langzamer dan de oudste steen.
Het was verschrikkelijk: om mij heen
schoot alles op, schokte of beefde,
wat stil lijkt. 'k Zag de drang waarmee
de bomen zich uit de aarde wrongen
terwijl ze hees en hortend zongen;
terwijl de jaargetijden vlogen
verkleurende als regenbogen...
Ik zag de tremor van de zee,
zijn zwellen en weer haastig slinken,
zoals een grote keel kan drinken.
En dag en nacht van korte duur
vlammen en doven: flakkrend vuur.
- De wanhoop en welsprekendheid
in de gebaren van de dingen,
die anders star zijn, en hun dringen,
hun ademloze, wrede strijd...
Hoe kón ik dat niet eerder weten,
niet beter zien in vroeger tijd?
Hoe moet ik het weer ooit vergeten?
| |
| |
Le temps
Je rêvais d'une vie au ralenti...
plus lente que la plus vieille pierre.
C'était horrible: autour de moi
tout ce qui semblait calme allait si vite,
cahotait ou bien vibrait. J'ai vu la force
avec laquelle les arbres s'arrachaient du sol
chantant péniblement de leurs voix rauques;
cependant que les saisons s'envolaient
et comme des arcs-en-ciel se coloraient...
J'ai vu la mer trembler, grossir
et précipitamment se rétrécir
comme seul un grand gosier sait boire.
Et jour et nuit de courte durée
un feu qui s'éteignait: fébrile flambée.
- Le désespoir et l'éloquence
dans les gestes de ces choses,
qui d'ordinaire sont fixes, et leur pulsion,
leur lutte cruelle et essoufflée...
Comment ne pas avoir su cela auparavant
ne pas voir clair dans le passé?
Et comment oublier ce rêve à présent?
|
|