De Gids. Jaargang 165
(2002)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
Meindert Fennema
| |
De eerste reactiesDe eerste reacties in de Nederlandse pers geven een ongefilterd beeld van de ontreddering in de Verenigde Staten. In een eerste reactie zegt minister-president Kok dat grote vastberadenheid nodig is bij de bestrijding van terrorisme. Hij noemt de aanslagen onbeschrijfelijk: ‘Wie dit gisteren zou hebben voorspeld zou geestelijk ongezond zijn verklaard’ (Algemeen Dagblad, 12 september). De aanvallen op het wtc | |
[pagina 230]
| |
en het Pentagon worden onmiddellijk opgevat als een aanval op de Verenigde Staten, maar ook als een aanval op de democratie en de waarden van het vrije Westen. In zijn eerste toespraak op 11 september zegt president Bush: ‘De vrijheid zelf is vanmorgen aangevallen door een lafaard zonder gezicht, en de vrijheid zal worden verdedigd.’ Minister-president Kok verklaart zich diezelfde avond solidair met de Verenigde Staten: ‘En tegelijkertijd is er die vurige wens dat we juist nu - wij hier, maar ook het Amerikaanse volk - kans zien om in waardigheid op deze vernedering te reageren.’ In die verklaring stelt hij: ‘We waren vanavond bij elkaar als kabinet om u deze boodschap te geven, in de vurige wens ook na deze afschuwelijke gebeurtenis met elkaar rechtop te blijven staan voor democratie en mensenrechten’ (NRC Handelsblad, 12 september). Op 12 september herhaalt Kok deze bewoordingen in een regeringsverklaring voor de Tweede Kamer: ‘Nederland en de Verenigde Staten delen dezelfde fundamentele waarden. In deze moeilijke dagen en in de tijd die komen gaat, zijn wij één met onze Amerikaanse vrienden.’ Alle dagbladen nemen deze standpunten zonder wijziging over, en laten zich in hun commentaren in soortgelijke bewoordingen uit. In diverse redactionele toelichtingen wordt gewezen op het feit dat deze aanval een aanval op ‘ons’ is, en dat het te hopen is dat de wereld zich als één man zal scharen achter het streven van Amerika om de democratische waarden van vrijheid en rechtvaardigheid te beschermen. President Bush maakt al snel de vergelijking met Pearl Harbor, waarmee de aanval op het wtc meteen ook een oorlogsverklaring is. Maar J.L. Heldring wijst die vergelijking in het NRC Handelsblad van 13 september van de hand: ‘Ook met de Japanse aanval op Pearl Harbor van 7 november 1941 [...] wordt wel een vergelijking getrokken. [Maar] bij Pearl Harbor was de aanvaller bekend. Die kon dus bestreden en verslagen worden. Dit is nu geheel anders.’ Op de televisie zijn beelden te zien geweest van feestvierende Palestijnen. Alle kranten spreken daar hun afschuw over uit, zoals ook over het gedrag van feestende Marokkaanse jongeren in Ede. In diverse kranten verschijnen al op 13 september de eerste berichten over vergeldingsacties tegen de moslimgemeenschap in Nederland, onder koppen als ‘Moslims Nederland vrezen terugslag’ (Algemeen Dagblad) en ‘Palestijnse delegatie krijgt dreigtelefoontjes’ (de Volkskrant). Op 14 september meldt De Telegraaf dat Amerikanen ‘hun woede koelen op moslims en Arabieren’. Diezelfde dag publiceert die krant een artikel waarin de voorzitter van Islam & Burgerschap, Mohamed Sini, El Boujoufi van de Unie van Marokkaanse Moslim Organisaties in Nederland (ummon) en A. van Bommel van het Moslim Informatiecentrum aan het woord komen: ‘Nederlandse moslims zijn bang aangekeken te worden op aanslag.’
Niemand begrijpt hoe dit heeft kunnen gebeuren, maar men realiseert zich tegelijkertijd wel dat een open samenleving een kwetsbare samenleving is. Het NRC Handelsblad kopt op 12 september ‘Hoe kwetsbaar is Nederland?’ en concludeert op basis van het bvd-rapport Terrorisme aan het begin van de 21e eeuw dat ook Nederland niet gevrijwaard is van terroristen. Terroristen kiezen vanwege de ‘geografische ligging, de grote lucht- en zeehaven’ en ‘de “faam of blaam” van milde strafoplegging’ voor Nederland als uitvalsbasis en schuilplaats. De BVD waarschuwt in zijn (inmiddels door alle kranten vaak geciteerde) rapport voor de import van gewelddadige conflicten door immigratie. Ook wordt in het artikel in het NRC Handelsblad een imam van een van de vijftig conservatieve Milli Görüş-moskeeën opgevoerd. Imam Vesul Gürbüz beschouwt de be- | |
[pagina 231]
| |
schuldigingen in de richting van Osama bin Laden als ‘de zoveelste poging van het Westen om de islam zwart te maken’. Het debat raakt nu snel gepolariseerd: men is vóór Amerika of vóór Bin Laden. Het is president Bush zelf die in zijn eerste toespraak vanuit Barksdale op 11 september de toon zet voor het zoeken naar schuldigen: ‘Vergis u niet: de Verenigde Staten zullen diegenen die verantwoordelijk zijn voor deze laaghartige daden opsporen en straffen.’ Minister-president Kok zegt in zijn toespraak op 12 september voor de Tweede Kamer: ‘En weest u ervan verzekerd dat de internationale gemeenschap niet zal rusten voordat degenen die verantwoordelijk zijn voor deze gewetenloze daden zijn opgepakt en bestraft.’ Ook hierover laten de kranten zich in navolging van Kok opvallend eensgezind uit. Wel wordt al snel gewaarschuwd tegen de mogelijk negatieve gevolgen van de strijd tegen het internationale terrorisme voor de democratische vrijheden in de Verenigde Staten, maar ook in Nederland: ‘Democratie mag geen slachtoffer worden van fermheid’ (Trouw, 13 september). Enkele columnisten, onder wie Elsbeth Etty van het NRC Handelsblad, brengen nuanceringen aan. Etty schrijft op 15 september: ‘Het is geen wij tegen zij. [...] Het levert een gevaarlijk wereldbeeld op wanneer moslims collectief, zonder aanzien des persoons, op één vijandige hoop worden gegooid met schurkenstaten, fanaten en extremisten. [...] Als we uitgaan van de universele geldigheid van de door de terroristen aangevallen waarden (menselijkheid, vrijheid, democratie, tolerantie) dan kan er geen sprake zijn van een “wij” tegen “zij”, preciezer gezegd: West tegen Oost, joods-christelijk of humanistisch tegen islamitisch.’ Toch ontstaat al snel het beeld van een fundamentalistische moslimaanval op het vrije Westen. Op het moment dat islamitische fundamentalisten als schuldigen worden aangewezen, ontstaan er twee soorten reacties op de vraag naar het waarom van de aanslagen: reacties die de oorzaak van de aanslagen voornamelijk zoeken in (a) de zogenaamde Huntington-these, ‘De Botsing der Beschavingen’, dan wel (b) in de door Amerika gevoerde buitenlandse politiek. Volgens de één is het een strijd om fundamentele westerse waarden, volgens de ander een strijd om universele waarden die door de vs met voeten getreden worden. In het eerste standpunt verschijnt Bin Laden als een verre neef van Hitler, in het tweede standpunt is hij de erfopvolger van Che Guevara. | |
Botsing der BeschavingenOnder de columnisten die hun reacties toch in de lijn van Huntington toonzetten, zijn onder anderen Leon de Winter (Algemeen Dagblad), Sylvain Ephimenco (Trouw) en Pim Fortuyn. De laatstgenoemde eigenlijk avant l'acte du terrorisme, omdat hij in zijn Elsevier-column van 25 augustus al opriep tot een ‘koude oorlog tegen de islam’: ‘Wij moeten daarom onze schroom maar eens afleggen en uitspreken - en bovenal ernaar handelen - dat de grootste bedreiging voor de wereldvrede komt van de islam, waarbij het onderscheid tussen liberale en fundamentalistische islam slechts betrekkelijk is.’ Even verderop in zijn column stelt Fortuyn: ‘Er is bijna geen conflict ter wereld, of het nu een burgeroorlog betreft of een oorlog tussen twee of meer landen, waar de islam geen prominente rol speelt.’ In een interview in het septembernummer van het CDA Magazine trekt Fortuyn daar ook consequenties uit: ‘De islamieten moeten er gewoon uit [uit het cda, mf], daar moet je geen seconde over nadenken. [...] Je moet ze [islamieten, mf] net zo behandelen als de communisten | |
[pagina 232]
| |
tijdens de koude oorlog. Waarom? Ze staan vijandig tegenover de scheiding van staat en kerk, ook liberale islamieten. Ze vinden dat ze het publieke domein moeten domineren met door hen opgelegde normen en waarden. Dat raakt het hart van de parlementaire democratie. En niemand vindt daar openlijk dat mannen en vrouwen gelijk behandeld moeten worden.’ Degenen die dachten dat Fortuyn in Nederland tot de lunatic fringe behoorde, weten inmiddels beter. Vijf maanden na deze uitspraken overweegt één op de zes Nederlanders om bij de komende parlementsverkiezingen op Fortuyn te stemmen. Ook in het ‘softe’ dagblad Trouw wint het radicaal laïcisme terrein. Volgens columnist Sylvain Ephimenco gaat het bij de aanslagen om ‘de botsing van beschavingen en culturen’. Hij besluit zijn column met de volgende woorden: ‘Onze wereld kraakt en scheurt, een geperverteerde religie heeft in vele harten haat en wrok geïnjecteerd.’ Beschouwt Ephimenco nu de islam als een geperverteerde religie of geldt dat alleen voor het fundamentalisme? Zowel Fortuyn als Ephimenco schijnt de islam een kwaadaardiger kern toe te dichten dan het katholicisme of het protestantisme. Leon de Winter schrijft in zijn column in het Algemeen Dagblad van 13 september: ‘Over de kern van het conflict mag geen misverstand bestaan: het Westen is in oorlog met de vroege Middeleeuwen.’ En de Volkskrant komt op 15 september zelfs met een katern ‘Botsing der Culturen’, waarin een artikel is opgenomen met als kop ‘De “have-nots” rest nauwelijks iets anders dan de islam’. Henk Müller stelt in dat artikel de islam bijna gelijk met islamisme, en dat laatste plaatst hij tegenover de democratie: ‘Democratie en islamisme sluiten elkaar ideologisch uit.’ De fundamentalistische islam is het wapen van de armen. Deze conclusie komt in de achtergrondartikelen in de dag- en weekbladpers veelvuldig voor. Hoewel er wel steeds een onderscheid wordt gemaakt tussen islam en fundamentalisme, dreigt dat onderscheid soms te vervagen. Datzelfde geldt overigens ook voor het onderscheid tussen fundamentalisme en terrorisme. Het dominante gevoel van de eerste week wordt - zoals vaker - het best verwoord door De Telegraaf, die al op 13 september in zijn redactionele commentaar schrijft: ‘Amerika en de Amerikanen hebben in dit donkere moment van hun bestaan ook recht op die verbondenheid. Zij hebben andere landen in tijden van nood keer op keer geholpen. Ook dat verplicht anderen, naast morele overwegingen, tot saamhorigheid. [...] Amerika moet kunnen rekenen op onbeperkte coöperatie van zijn vrienden, en dus van de navo-landen inclusief Nederland. Dan passen geen opgeheven vingertjes of ongevraagde adviezen waarop Europese landen patent hebben als het om de vs gaat.’ In diezelfde krant wordt een islamoloog geciteerd die meent dat in de koran ruimte is voor de opvatting dat ‘martelaren die in hun strijd voor de vestiging van de islam in de hele wereld bij aanslagen hun eigen dood op de koop toenemen, [daarmee] een enkele reis richting het paradijs [verdienen]. Daar wacht het eeuwige leven, melk en honing in overvloed en 77 maagden...’ (De Telegraaf, 13 september). Op maandag 17 september volgt een verharding van het standpunt van de Nederlandse regering. Kok beschouwt de aanslagen nu als ‘een oorlogsverklaring aan onze democratie, aan het hele vrije Westen’. Het is de eerste keer dat de minister-president het woord ‘oorlog’ in de mond neemt. Dat gebeurt na diplomatiek contact met Washington. President Bush heeft het in het weekend ervoor over het ‘uitroken’ van de tegenstander en laat zich het woord ‘kruistocht’ ontvallen. Ook wijst hij Osama bin La- | |
[pagina 233]
| |
den aan als hoofdverdachte en eist hij van de Taliban dat zij hem uitleveren, anders volgt vergelding. Professor Alis Koekkoek, oud-lid van de Tweede Kamer voor het cda, maant de premier tot voorzichtigheid bij het gebruiken van de term ‘oorlogsverklaring’ (NRC Handelsblad, 19 september). Een dag later luidt de titel van de column van J.L. Heldring ‘Oorlog een misleidend woord’: ‘Hoe misleidend - dat blijkt alleen al hieruit dat minister-president Kok maandag 17 september verklaarde dat ook Nederland “in oorlog” is, terwijl de Belgische minister van Buitenlandse Zaken tegelijkertijd in een interview in De Standaard zei: “Nee, we zijn niet in oorlog.” Leve de gemeenschappelijke buitenlandse en veiligheidspolitiek van Europa!’ (NRC Handelsblad, 20 september) Dit is het eerste teken dat het buitenlandse beleid van de Europese Unie nog niet veel voorstelt; er zullen nog vele tekenen volgen. | |
Kritiek op de Amerikaanse Midden-OostenpolitiekDegenen die hun pijlen richten op de Amerikaanse buitenlandse politiek, zien daarin ook de oorzaak van het moslimfundamentalisme. Marcel van Dam stelt dat de oorzaken van terrorisme moeten worden weggenomen: ‘De Amerikaanse buitenlandse politiek, met name in het Midden-Oosten, creëert vijanden die niets hebben te verliezen behalve het ideaal om Amerika te vernietigen.’ Van Dam pleit in zijn stuk voor een oplossing analoog aan die van het Molukse terrorisme in Nederland in de jaren zeventig: ‘Natuurlijk moesten de daders worden bestraft. Maar gelukkig is er toen ook gekozen voor een beleid om te proberen de Molukkers uit hun politieke isolement te halen en andere uitingsmogelijkheden te geven dan het kapen van treinen of het bezetten van provinciehuizen.’ Van Dam meent dat de Amerikanen een nieuw soort oorlog willen voeren, met de wapens uit alle vorige oorlogen. In zijn column van 20 september schrijft Van Dam een open brief aan de Amerikaanse president: ‘U en uw adviseurs denken dat ook in dit geval de aanval de beste verdediging is. Maar in dit geval is het veel effectiever om te proberen in de huid te kruipen van de bevolkingsgroepen die terroristen baren. [...] en als u probeert in de huid van een Palestijn te kruipen dan kunt u misschien met hem meevoelen als hij zegt dat hij al tientallen jaren het slachtoffer is van terreur...’ De open brief eindigt met de oproep: ‘Hou op om over oorlog te praten, straf de terroristen en ga werken aan de vrede.’ Ook Midden-Oostenspecialisten Paul Aarts en Annelies Moors hebben vooral kritiek op de Amerikaanse Midden-Oostenpolitiek. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de bijdrage van Moors aan het debat ‘Is begrip voor de aanslagen onacceptabel?’, georganiseerd door het International Institute for the Study of Islam in the Modern World (isim) en Islam & Burgerschap op 10 oktober: ‘Wanneer je direct de gevolgen ervaart van tegenspraken tussen de claims van de Amerikaanse buitenlandse politiek (mensenrechten, democratie etc.), en de praktijk waarin dictatoriale regimes door de Verenigde Staten worden gesteund, heb je een ander referentiekader. [...] Zo is begrip onder Palestijnen niet afhankelijk van het feit of ze al dan niet moslim zijn, maar van hun ervaringen met de Amerikaanse buitenlandse politiek.’ Een oplossing van het Israëlisch-Palestijnse conflict is ook in hun ogen een conditio sine qua non voor de bestrijding van het moslim- | |
[pagina 234]
| |
fundamentalisme. Daarnaast komt ook al snel aan de orde dat de veronderstelde dader (Osama bin Laden) en zijn gastheren (de Taliban) in het zadel zijn geholpen door de Verenigde Staten, die hen destijds hebben ingezet in de strijd tegen de sovjetinvloed in Afghanistan. Trouw publiceert op 15 september een artikel onder de kop ‘Amerika's eigen monstrum’.
Professor Maarten van Rossem neemt standpunten in die vergelijkbaar zijn met die van Marcel van Dam. Op zijn bekende manier relativeert hij in televisieprogramma's de betekenis van de aanslagen, en keert zich daarenboven tegen de term ‘oorlog’ voor de strijd tegen het terrorisme. Hij krijgt voor het eerst in zijn leven ‘hate e-mails’ (Vrij Nederland, 22 september). Onder invloed van de naderende oorlog tegen Afghanistan neemt het anti-islamisme nu dreigende vormen aan. De oorlogsstemming wordt nog vergroot als de Amsterdamse hoofdofficier van justitie waarschuwt voor geweld van moslimjongeren: ‘Dan hebben we het over geweldsuitbarstingen, gijzelingen, het kan allemaal.’ Volgens De Wit heeft de Amsterdamse driehoek het ministerie van Justitie gevraagd om het leger achter de hand te houden (Algemeen Dagblad, 21 september). De stemming lijkt er nu echt goed in te komen. Burgemeester Cohen is woedend en neemt afstand van de uitspraken. In een hoofdartikel doet het Algemeen Dagblad dat in nog krachtiger bewoordingen: ‘De wijze waarop hoofdofficier De Wit openlijk speculeert op de noodzaak het leger in te roepen, veronderstelt een vorm van wangedrag onder allochtonen waarvoor geen enkele aanwijzing bestaat.’ | |
Reacties van moslimsDe eerste aanwijzingen dat moslims in Nederland de heersende verontwaardiging over de aanslagen en de onvoorwaardelijke steun aan de Verenigde Staten niet zonder meer delen, komen vrij snel na de aanslag. Diezelfde avond nog gaat een aantal Marokkaanse jongens in Ede ‘feestvierend’ de straat op. Zij hangen foto's van Osama bin Laden in een boom. ‘Moustapha raakt opeens niet meer uitgepraat over zijn held. “Osama bin Laden is mijn leider, al een jaar of twee.” Waarom? “Hij durft het op te nemen tegen Amerika, daarom. Hij en Gaddafi. De rest: allemaal slaafjes van Amerika”’ (NRC Handelsblad, 13 september). De politie grijpt niet in omdat er volgens haar ‘geen strafbare feiten zijn gepleegd’. In De Telegraaf worden lezers aan het woord gelaten die schande spreken van de tolerante houding van de Edese politie: ‘Bovendien is een trouw bondgenoot als Amerika, die in deze tijd onze steun verdient, door deze houding geschoffeerd. De korpsleiding dient dan ook een reprimande te krijgen voor haar lakse houding’ (De Telegraaf, 14 september). Verschillende ministers laten zich in soortgelijke bewoordingen uit, maar tot een reprimande komt het niet. Vertegenwoordigers van Marokkaanse organisaties proberen het Edese vuurtje snel uit te trappen. El Boujoufi van de ummon noemt de jongens ‘psychisch gestoord’: ‘Maar laten we wel zijn: het gaat om 20 jongeren op een gemeenschap van 260.000 zielen.’ (De Telegraaf, 14 september). Toch staat het voorval niet op zichzelf. De Volkskrant bericht al op 14 september dat schoolhoofden huiverig staan tegenover de drie minuten stilte voor de slachtoffers van de aanslag waartoe de Nederlandse regering heeft opgeroepen. Het Thorbecke College in Utrecht besluit de drie minuten stilte alleen in de aula in acht te nemen. ‘Op die manier kunnen andersdenkenden zich desgewenst aan de herdenking onttrekken,’ zegt rector Drossaert. Dat lijkt niet alleen een opstelling die erop is gericht politieke conflicten te vermijden, | |
[pagina 235]
| |
maar ook een uiting van democratische gezindheid. De verstandige en tolerante opstelling van de schoolleiding leidt tot rabiate reacties. En niet alleen in de ingezondenbrievenrubrieken. De Volkskrant meldt op 15 september dat Drossaerts optreden ‘tot felle kritiek in de Utrechtse gemeenteraad’ heeft geleid. ‘In een door alle partijen onderschreven motie is de school op de vingers getikt.’ Het zijn hier dus niet de media die stemming maken tegen een tolerante houding jegens moslimjongeren, maar de democratisch gekozen organen zelf. Een andere uiting van de gespannen verhoudingen is de golf van kritiek op de Nederlandse Moslim Omroep (nmo), als deze in een televisie-uitzending onmiddellijk na de herdenking van de aanslagen uit de koran citeert: ‘Zij die ongelovig zijn, hun bezittingen en hun kinderen zullen hen bij Allah volstrekt niet baten. Zij zijn brandstof voor het vuur.’ De nmo krijgt een stroom van boze telefoontjes en directeur F. Williams moet zijn excuses aanbieden. Het betreft hier overigens een herhaling van een programma dat al vóór 11 september was uitgezonden. Zo ontstaat een beeld van nationale eenheid, dat slechts door enkele allochtone raddraaiers en moslimfundamentalisten wordt doorbroken. Tegen die raddraaiers moet hard worden opgetreden. Gezagdragers moeten elke vorm van ideologische insubordinatie direct de kop indrukken. Alle moslimorganisaties haasten zich om hun afschuw uit te spreken over de aanslag in New York en hun solidariteit met de slachtoffers te betonen. Dat er meer aan de hand is, blijkt uit in de Volkskrant afgedrukte interviews met allochtone scholieren en een keuze van Trouw uit de chatbox van een Marokkaanse jongerenwebsite, www.maghreb.nl. Die jongeren voeren via de chatbox een openhartige discussie over de Amerikaanse Midden-Oostenpolitiek. Ridouane verwoordt het dilemma van de Marokkaanse jongeren: ‘Moeten we nou gelukkig zijn omdat er eindelijk iemand is die Amerika klein heeft kunnen maken, zodat ze nu voelen wat de Palestijnen nu al jaren voelen? Of moeten we dit een terroristisch gebeuren noemen?’ (Trouw, 15 september) De toon van de discussie tussen de deelnemers aan het internetdebat is weliswaar gematigd, maar wel van een heel andere orde dan die van de politieke en maatschappelijke elite in Nederland. Daar overheerst de onverkorte steun aan Amerika. Tegelijkertijd is er wel bezorgdheid over de mogelijk onschuldige slachtoffers van de strijd tegen het terrorisme die onvermijdelijk komen gaat. In de Domkerk in Utrecht waar de Raad van Kerken op 15 september een bezinningsdienst houdt, is de moslimgemeenschap vertegenwoordigd door imam Abdullah Haselhoef, die de aanwezigen - onder wie kroonprins Willem-Alexander, de ministers Kok, Jorritsma, Van Aartsen, Borst en Herfkens - het volgende voorhoudt: ‘Wij moeten ervoor waken dat onschuldigen, waar ook ter wereld, het slachtoffer worden van razernij. Razernij kan zich maskeren als rechtvaardigheid’ (NRC Handelsblad, 17 september). Eenzelfde bezorgdheid voor de slachtoffers die nog komen gaan, klinkt door in ‘Een oproep aan alle burgers in Nederland’: ‘Degenen die verantwoordelijk zijn moeten worden gevonden en berecht. De strijd tegen terrorisme moet worden versterkt, op basis van respect voor de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het vn-handvest en het internationaal recht. Er dreigt een geweldsspiraal’ (NRC Handelsblad, 22 september). Deze oproep is ondertekend door 55 kerkelijke en humanitaire organisaties gericht op de derde wereld. | |
[pagina 236]
| |
De Contrast-enquête onder moslims in NederlandEn dan verschijnen er, voor velen als een donderslag bij heldere hemel, berichten in de kranten dat meer dan de helft van de moslims in Nederland begrip heeft voor de aanslagen. In opdracht van Contrast, weekblad over de multiculturele samenleving, is een onderzoek uitgevoerd waaruit blijkt dat 5 procent van de moslims in Nederland de aanslagen steunt en tweederde van hen een beetje tot volledig begrip heeft voor de aanslagen (NRC Handelsblad, 19 september). De resultaten van de Contrast-enquête worden op 18 september openbaar gemaakt door de directeur van Forum, Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling, uitgever van het blad Contrast. De dagbladen raadplegen opinieonderzoekers die deze enquête ‘niet-representatief’ (professor Harm 't Hart van de Universiteit Utrecht) en ‘dubieus’ (dr. Paul Tesser van het Sociaal en Cultureel Planbureau) noemen. Zowel de betrouwbaarheid als de validiteit van het onderzoek wordt in twijfel getrokken (Trouw, 25 september). De dagbladen proberen de betekenis van de Contrast-enquête te bagatelliseren, onder andere door te suggereren dat het onderzoeksbureau Foquz (dat het onderzoek heeft uitgevoerd) weinig gerenommeerd is. Maar dan komen er nieuwe cijfers van het wél gerenommeerde bureau Intomart, die de resultaten van het Contrast-onderzoek bevestigen. Sterker nog, volgens Intomart zou zelfs 10 procent van de moslims in Nederland achter de aanslagen staan en zou een ruime meerderheid (73 procent) vinden dat Nederland geen steun moet verlenen aan de Amerikaanse oorlog tegen het terrorisme. Ontkennen helpt niet meer, en in antwoord op de reactie van Mohamed Sini (Islam & Burgerschap) die ‘geschokt’ is, schrijft de Marokkaanse columnist Mohammed Benzakour: ‘Meneer Sini, ik weet niet of u boven of onder de grond leeft, ik weet niet wie u spreekt en met wie u omgang hebt, maar zal ik u eens wat vertellen. Ik heb sinds 11 september met ontzettend veel Marokkanen, Turken, Iraniërs en Irakezen gesproken over de ramp. Ook heb ik talloze telefoongesprekken gevoerd met Marokkanen in Marokko. En weet u wat de uitkomst was van mijn onderzoekje? Honderd procent! [...] Daarom, meneer Sini, u moet zich niet zo van de domme houden, u weet dondersgoed dat voor Turken en Marokkanen Amerika niet die vriend is die het voor Nederland is’ (Contrast, 27 september). Benzakour schrijft tevens een essay in De Groene Amsterdammer van 29 september, ‘Wij zijn niet allen New Yorkers!’, in reactie op uitspraken van Bolkestein bij Buitenhof.Ga naar eind2. De ideologische tweedeling in de Nederlandse samenleving is een feit. Wat te doen? De hoofdredacteur van Contrast, Robbert Bodegraven, meent dat alleen een openlijke erkenning van het bestaan van dergelijke opvattingen tot deëscalatie kan leiden (de Volkskrant, 26 september). Juist het toedekken van de meningsverschillen kan in zijn ogen tot onbeheersbare conflicten leiden. | |
En de morele paniek...Bij politici en opiniemakers komen de Contrast- en Intomart-enquêtes hard aan. Premier Kok en minister Van Boxtel zijn ‘verontrust’. Kok noemt goedkeuring van de aanslagen ‘onacceptabel’, Van Boxtel meent dat er nu ‘echt heel veel energie gestoken moet worden’ in een ‘waardepatroon om dit soort terreuracties echt te veroordelen’. Een goed integratiebeleid moet in de ogen van de minister leiden tot een eensgezinde en ondubbelzinnige veroordeling van terreuracties. Ook sommige allochtone commentatoren concluderen dat het integratiebeleid om die reden mislukt is. Abdelkader Benali roept in het NRC Handelsblad van 20 september op om | |
[pagina 237]
| |
eindelijk eens in te zien ‘dat wij geen afscheid willen nemen van een sprookje [van geslaagde integratie van minderheden in de multiculturele samenleving, mf] dat helaas nooit bestaan heeft. Niet vóór en niet na 11 september’. Alleen als dit wordt erkend, kan er volgens Benali écht worden begonnen aan een adequate vormgeving en invulling van de multiculturele samenleving. Saïd el Bachrioui, voorzitter van de islamitische adviesgroep Irshad in Ede, doet er nog een schepje bovenop: ‘[A]l die projecten, al die subsidies, jarenlang, zijn kennelijk niet voldoende geweest. [...] Er is maar één conclusie. We hebben allemaal gefaald’ (de Volkskrant, 28 september). Kennelijk hebben zij de integratie van allochtonen altijd al als een vorm van assimilatie beschouwd. De directeur van Forum, Ahmed Aboutaleb, keert zich in het NRC Handelsblad van 4 oktober tegen die opvatting. Hij wijst erop dat integratie niet hetzelfde mag gaan betekenen als assimilatie: ‘Integratie is nimmer een instrument geweest om mensen te klonen.’ De hier geschetste meningen van Kok, Van Boxtel, Benali en Saïd el Bachrioui vormen echter nog maar een zwakke afspiegeling van wat er onder de Nederlandse bevolking leeft. Uit een enquête die het Nederlands Instituut voor de Publieke Opinie en het Marktonderzoek (nipo) in opdracht van de Volkskrant heeft afgenomen, blijkt dat 60 procent van de Nederlanders vindt dat Nederlandse moslims die de terroristische aanslagen tegen de Verenigde Staten goedkeuren, het land uit moeten worden gezet (de Volkskrant, 26 september).Ga naar eind3. Met het bekend worden van de afwijkende meningen van islamitische Nederlanders verschijnen tevens berichten in de kranten over aanslagen op moskeeën en islamitische scholen in Zwolle, Nijmegen, Apeldoorn, Den Haag, Gorinchem, Heerlen, Venlo, Vlissingen en Uden. Minister Van Boxtel spreekt van ‘een kleine terreur’ tegen moslims. Gesuggereerd wordt niet alleen dat deze aanslagen in Nederland het gevolg zijn van de aanslagen van 11 september, maar ook dat zij vaker voorkomen dan elders in Europa. De Volkskrant kopt ‘Alleen in Nederland moskeeën doelwit van terreur’. Op 5 oktober wordt dat bericht voorzichtig bevestigd door het Europees Observatorium tegen Racisme en Vreemdelingenhaat (eumc) dat in Wenen zetelt. Het is een eerste indruk gebaseerd op het aantal meldingen bij antidiscriminatiemeldpunten en op berichten in de media over aanslagen op bijvoorbeeld moskeeën en verbale agressie tegen moslims, in veertien lidstaten van de Europese Unie. Het eumc vindt het echter nog te vroeg om definitieve conclusies te trekken (NRC Handelsblad, 5 oktober). Het Algemeen Dagblad publiceert op diezelfde dag een kaart van Nederland waarop de incidenten zijn afgebeeld. Daaronder bevinden zich ook voorvallen die mogelijk niets met de ‘kleine terreur’ te maken hebben, waaronder de vondst van verdachte pakjes. De vraag of Nederland inderdaad een grotere toename van geweld tegen moslims kent dan andere Europese landen, kan moeilijk worden beantwoord. In Nederland zou de rapportage van racistische geweldpleging ook beter en sneller kunnen zijn.Ga naar eind4. De berichten in de kranten worden vooral door de moslimorganisaties serieus genomen. Zij pleiten voor een betere bescherming van moskeeën. Soms heerst zelfs een gevoel van rechtsongelijkheid. Zo beklaagt Rahmat Khan Abdurrahman van het World Islamic Center, een organisatie van Surinaamse moslims, zich erover dat de politie niet dezelfde toewijding toont die zij had toen joodse instellingen enkele maanden geleden doelwit dreigden te worden van geweld als gevolg van het Israëlisch-Palestijnse conflict. Vooral de Marokkaanse Nederlanders zeggen zich bedreigd te voelen, maar dat ook andere moslims in Nederland beducht zijn voor de gevolgen van de aanslagen van 11 september, blijkt uit de Contrast-enquête. Die laat namelijk tevens zien dat de helft van de moslims in Nederland bang is voor meer discriminatie in Nederland, ook al hebben ze die tot op dat moment nog niet gevoeld. De stemming wordt | |
[pagina 238]
| |
grimmiger en de directeur van Milli Görüş, Haci Karacaer, roept Kok op een moskee te bezoeken - dit in navolging van president Bush. Kok én Van Boxtel geven snel gehoor aan deze oproep en bezoeken de Marokkaanse Al Kabirmoskee. Maar Kok ontkent een causale samenhang: ‘Ik was het al langer van plan. Ik had er zelf behoefte aan, het is geen gang naar de moskee omdat dit van mij wordt verwacht’ (Trouw, 29 september). In de landelijke pers volgt nu een stroom van goednieuwsberichten. Rabbijn A. Soetendorp van de liberale joodse gemeenschap in Den Haag stuurt, namens alle liberale rabbijnen in Nederland, een brief aan de moslimgemeenschap (NRC Handelsblad, 26 september). In Leeuwarden gaan christenen op pad om moslims in hun omgeving een roos te overhandigen. Enkele koppen: ‘Moslims en Christenen in Roosendaal in stille tocht tegen terrorisme en onverdraagzaamheid’; ‘Kok toont begrip voor kritiek moslimjongeren’; ‘Als de minister-president spreekt is iedereen stil’. Maar de consensus rond Kok wordt van twee kanten bedreigd. De Marokkaanse woordvoerder Abdu Menebhi noemt het optreden van Kok ‘hypocriet’: ‘Politici zie je alleen in de moskee bij problemen’ (de Volkskrant, 29 september). En De Telegraaf gooit op 26 september olie op het vuur met het plaatsen van een foto van een ‘haatkalender’ die op een islamitische school in Almere zou worden verspreid. Het gaat om een in Egypte gedrukte kalender, waarop een fotocollage is te zien van een brandend vliegtuig dat voor het Vrijheidsbeeld in New York in zee stort. De bvd stelt een onderzoek in. De El Imam-school was al eerder negatief in het nieuws, omdat sommige leerkrachten de vrouwelijke wethouder van Almere geen hand wilden geven en hun leerlingen met stokslagen in de juiste bidhouding dwongen. De school krijgt als bijnaam ‘Talibanschool’ wanneer blijkt dat in het schoolbestuur een aanhanger van de Taliban zit (Trouw, 28 september). In Noordwijk gaat inmiddels het gerucht dat Marokkanen de daders zouden zijn van een steekpartij waarbij een 16-jarige Katwijker in het uitgaanscentrum van Noordwijk is gedood. Burgemeester Opstelten van Rotterdam zal ruim een week later de media kapittelen over ‘het uitvergroten van incidenten’ (NRC Handelsblad, 8 oktober). Een veel harder oordeel over de media is dan al in Het Parool geveld. Op 4 oktober schrijft Ibrahim Kaya: ‘Angst, verwarring, onzekerheid en agressie; dat zijn de juiste benamingen voor wat de media hebben teweeggebracht na 11 september. De vaak ongenuanceerde en onverantwoorde berichtgeving heeft een negatieve houding aangewakkerd ten aanzien van veel wat vreemd is en heeft de openbare orde onnodig verstoord.’ Nu lijkt dat oordeel van Kaya mij juist ongenuanceerd en onverantwoord. De dagbladen, althans, hebben zelfs geprobeerd om verontrustende nieuwsfeiten, zoals de resultaten van de Contrast-enquête en de gebeurtenissen in Ede, te relativeren en te ontkrachten. Toch blijft de kritiek op de media in allochtone kring circuleren. ‘De Nederlandse media - met uitzondering van NRC Handelsblad en Trouw - tuimelen over elkaar heen in stereotiepe berichtgeving,’ meent de hoofdredacteur van Fast Forward, Mustapha Oukbih. Zijn kritiek richt zich in het bijzonder op de eerder genoemde nipo-enquête waaruit blijkt dat 60 procent van de ondervraagden van mening is dat moslims ‘die met de fundamentalisten sympathiseren’ het land uit moeten (Trouw, 10 oktober). Al eerder had Mohamed Sini (van Islam & Burgerschap) het blad Contrast bekritiseerd wegens de publicatie van zijn enquête onder moslims. | |
Discussie over de multiculturele samenlevingZo langzamerhand melden zich ook de weekbladen met uitvoerige dossiers over de mos- | |
[pagina 239]
| |
limgemeenschap. De islamkenners doen goede zaken en de discussie over de multiculturele samenleving barst nu goed los. NRC Handelsblad-correspondent Joris Luyendijk mag in Elsevier van 6 oktober een cursus ‘Islam voor beginners’ geven. In het debat over de multiculturele samenleving dat zich sinds de elfde september heeft ontwikkeld, komt één vraag bij herhaling terug: is de islam principieel niet te verenigen met het westerse idee van democratie, of gaat het alleen om een fanatieke minderheid binnen de islam die is gericht op het vernietigen van de westerse democratie? Ofwel: is het aan de islam - met zijn (vermeende) gewelddadige aard - te wijten dat mensen tot de afschuwelijke daad van 11 september konden komen, of zijn de aanslagen te wijten aan zieke geesten die - de (vredelievende) boodschap van - de koran misbruiken voor hun eigen doeleinden? Met deze vraag in het achterhoofd krijgt het gesprek over de integratie van islamitische minderheden een urgente lading. Woordvoerders van deze minderheden in Nederland zullen dan ook geen gelegenheid voorbij laten gaan om te benadrukken dat de islam een vreedzame en tolerante religie is. Feroz Han Sildaar doet dat bijvoorbeeld in Contrast van 20 september: ‘De islam staat geen zinloos geweld toe. Dit heeft niets met moslims te maken.’ Mohamed Sini voegt hier in hetzelfde nummer het volgende aan toe: ‘Na deze aanslag is de beeldvorming over de islam als achterlijke, gewelddadige religie versterkt. Daar moeten we ons krachtig tegen verzetten. [...] We hebben nu de taak de beschaving te beschermen. [...] We moeten erover praten. Benadrukken dat iedereen gelijk is...’ Haci Karacaer meent in de Volkskrant van 29 september: ‘Wij moeten hier leven, in Nederland. En als wij hier gelukkig willen zijn moeten we onderzoeken hoe we Nederlandse moslims kunnen zijn. We moeten een optimum vinden tussen moslim zijn en Nederlander zijn. Dat ik moslim ben, moet voor niemand een probleem zijn, ook voor mij niet.’ In de week na Koks bezoek aan de moskee, meldt het NRC Handelsblad op 3 oktober dat minister Van Boxtel op zeer korte termijn ‘stadsdebatten’ wil over de integratieproblematiek: ‘De stadsgesprekken zijn vooral bedoeld om bij de autochtone bevolking meer begrip te kweken voor de manier waarop de Nederlandse moslimbevolking haar geloof beleeft...’ Bij deze debatten moeten zoveel mogelijk kabinetsleden aanwezig zijn om de eenheid en betrokkenheid van de regering te benadrukken. Er zijn echter, vooral in niet-islamitische kringen, ook voorstanders van een meer confronterende positie, die pleiten voor een kritische ‘doorlichting’ van de islam. Hier moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de vraag of er binnen de islam ruimte is voor erkenning van de principiële scheiding tussen kerk en staat. Paul Scheffer, Sylvain Ephimenco, en, in extremer mate, Paul Fentrop hebben de indruk dat die ruimte er niet is. Scheffer wijst er in zijn artikel ‘Het verdeelde huis van de islam’ in het NRC Handelsblad op dat moslims inderdaad recht hebben op het vrij uitoefenen van hun geloof, maar dat daarmee tegelijkertijd een beroep op hen wordt gedaan om deze vrijheid in stand te houden. Volgens Scheffer moeten moslims meer in de openbaarheid treden met hun opvattingen en het publieke debat zonder schroom durven aangaan. De dialoog moet op gelijkwaardig niveau kunnen worden gevoerd, iets wat tot nu toe niet het geval is; over zaken die er werkelijk toe doen, wordt niet gepraat. Haci Karacaer, directeur van de vaak als fundamentalistisch bestempelde Milli Görüş in Nederland, blijkt zich hier terdege van bewust te zijn: ‘... en die vrije wereld verschaft ons ook vrijheid van godsdienst. Een kostbaarheid die in geen enkele dictatuur te vinden is.’ | |
[pagina 240]
| |
Ephimenco schrijft een ‘Brief aan de Moslims’ en noemt het gevaarlijk dat moslims zo weinig aan (ideologische) zelfreflectie doen. Dat bestendigt volgens hem alleen maar het minderwaardigheidscomplex van moslims. Paul Fentrop doet er op 5 oktober in de special van HP/De Tijd (onder de titel ‘Er is iets mis met de islam’) nog een schepje bovenop en roept op de islam te verbieden als na kritisch onderzoek blijkt dat diens ideologie niet valt te rijmen met die van het democratische Westen: ‘Na de aanslagen in de Verenigde Staten hebben we zeker het recht ons af te vragen of de gedachten die de islam uitdraagt door de beugel kunnen.’ Volgens Fentrop kan de islam geen plek hebben in een rechtsstaat als de onze. Moslims houden het inhoudelijk gesprek over de islam af door te schermen met termen als ‘moslimhaat’ en ‘islamofobie’. De discussie over de multiculturele samenleving zoals die in ons land sinds 11 september wordt gevoerd, is de politieke correctheid voorbij. Dat is ook de Herald Tribune opgevallen. Na 11 september is het niet meer zo dat extreme standpunten als die van Fentrop worden ‘doodgezwegen’ of verboden. Terwijl vóór 11 september ‘sommige meningen nadrukkelijk ondergronds moesten blijven’, mogen nu meningen met een hoog ‘onderbuikgehalte’ wél worden verkondigd. En de hoofdredactie van Elsevier stelt vergenoegd vast: ‘Sinds 11 september is de publieke opinie in Nederland geen keurig geregisseerde en gecontroleerde charade meer van een selectief gezelschap weldenkenden. Ze is een ware kakofonie van meningen, zoals het hoort in een democratisch land. [...] Voor de publieke opinie is die dag een blessing in disguise geweest’ (Elsevier, 6 oktober). | |
Reacties op de bombardementenOp zondag 7 oktober beginnen de Verenigde Staten met hun bombardementen op Afghanistan. Het hoofdredactionele commentaar van De Telegraaf steunt de Amerikanen en formuleert de heersende mening: ‘Er restte hen geen andere keus, nadat niet gereageerd was op hun terechte verlangens om Bin Laden uitgeleverd te krijgen.’ De Telegraaf laat op 8 oktober ook de Federatie van Afghaanse vluchtelingen aan het woord. Voorzitter A. Faquiri vindt de bombardementen ‘geen dappere daad’ en hij vreest dat er veel burgerslachtoffers zullen vallen. Het NRC Handelsblad plaatst een interview van Ahmet Olgün met een aantal gelovige Turken. Zij veroordelen de bombardementen, maar stellen zich terughoudend op. Het commentaar van Trouw op 9 oktober heeft als kop ‘Het gevaar van een tweedeling’: ‘De demonstraties van gisteren en de afgelopen weken in enkele islamitische landen laten zien dat zij [bedoeld wordt Bin Laden en zijn netwerk, mf] tot veel in staat zijn als het gaat om het mobiliseren van grote massa's.’ Toch worden de vredesmanifestaties in Nederland maar ‘mondjesmaat bezocht’ (de Volkskrant, 9 oktober). Voor een tweedeling waarschuwt ook Kees Schuyt op 10 oktober in de Volkskrant. Hij meent dat de huidige oorlog tegen Afghanistan het fanatisme zal aanwakkeren: ‘De pathologie van de haat wordt erdoor gevoed en vooroordelen worden erdoor aangewakkerd. De enige remedie tegen haat en vooroordeel is [...] kennis. Kennismaken met en kennis verwerven van - een oud ideaal, zowel van de islam als van de Verlichting.’ Deze remedie van Kees Schuyt wordt, zo lijkt het wel, door de media massaal toegepast. | |
[pagina 241]
| |
En zo zijn de reacties op de bombardementen overwegend sceptisch. Bijna niemand bestrijdt de legitimiteit van vergelding, maar de downside van een hete oorlog wordt van meet af aan onderstreept. Iedereen is het erover eens dat het een ‘lange en complexe strijd’ zal worden. J.L. Heldring verwoordt het dilemma van veel opiniemakers met zijn gebruikelijke luciditeit. Hij beschouwt de bombardementen als een onvermijdelijke en gerechtvaardigde vergelding. Maar deze vaststelling maakt geen einde aan zijn twijfel: ‘De aanvallen die vorige zondag begonnen, mogen onvermijdelijk en gerechtvaardigd zijn, zijn zij ook een doeltreffend antwoord op het verschijnsel terrorisme? Is dit niet een hydra, waaraan bij elke kop die haar afgeslagen wordt, twee nieuwe koppen ontspruiten?’ (NRC Handelsblad, 11 oktober) Heldring maakt een vergelijking met de strijd tegen Soekarno, die Nederland ruim vijftig jaar geleden tevergeefs voerde. De voedingsbodem van het terrorisme is niet zozeer armoede, zoals velen denken, maar vernedering. En Heldring citeert hier Frits Bolkestein: ‘Wij zijn groot en machtig, en zij zijn dat niet. Zij voelen zich vernederd, uitgesloten, hoewel zij degenen zijn die op de olie zitten.’ Het is ook die gevoelde vernedering die maakt dat het Westen nu te maken heeft met een vijand die ‘niet alleen bereid is te sterven voor zijn zaak, maar die zijn zelfmoord bewust en zelfs graag, tot voorwaarde van zijn actie maakt’. Het westerse denken heeft daar geen antwoord op, omdat er in dat denken van wordt uitgegaan dat de drang tot zelfbehoud de leidraad van het menselijk leven is. De feministische sociologe Jolande Withuis is dezelfde mening toegedaan als Bolkestein en Heldring. In het novembernummer van Opzij schrijft zij: ‘De hightech terroristen zijn meestal rijke jongemannen, die (bijvoorbeeld tijdens hun westerse opleiding) ondervinden dat er voor de islamitische aanspraken weinig basis is. Dat leidt tot ressentiment. Zij herwinnen hun zelfrespect door terug te grijpen op patriarchale tradities: absolute mannelijke overheersing en dito seksesegregatie. Het westen verfoeien zij speciaal om de vrouwen- en homo-emancipatie.’Ga naar eind5. Maar als het waar is dat ressentiment en vernedering de voornaamste bronnen zijn van antiwesters fundamentalisme, dan dient de Nederlandse regering zich tegenover moslims in Nederland juist respectvol op te stellen. Een respectvolle houding, waarin echter duidelijk wordt dat er in de Nederlandse maatschappij wél plaats ingeruimd moet worden voor de islam, maar niet voor vrouwenonderdrukking en homohaat. Daarvan hebben wij zelf al genoeg, zou Jolande Withuis zeggen. De grote aandacht voor de islam is op zichzelf al een balsem op de trauma's van de vernederingen. Alle weekbladen hebben zich op de islam gestort en de wekelijkse bijlagen van de landelijke dagbladen raken over de islam ook al niet uitgepraat. Maar al die omslagverhalen tonen ook de misverstanden over en weer. Zo kon de redactie van het NRC Handelsblad-magazine M niet vermoeden dat het afdrukken van koranteksten op het omslag tot zo'n groot ongenoegen bij de islamitische bezorgers in Amsterdam zou leiden dat zij weigerden dat magazine te bezorgen. Vier- à vijfduizend abonnees bleven verstoken van hun novembereditie van M. | |
SlotsomDe aanslagen in de Verenigde Staten worden in Nederland in eerste instantie breed en eensgezind veroordeeld. De oproep van minister-president Kok op 11 september tot een waardige reactie valt ook in moslimkringen goed. De tegenstellingen tussen de overgrote meerderheid van de autochtone bevolking en de moslimge- | |
[pagina 242]
| |
meenschap in Nederland verscherpen pas wanneer minister-president Kok op 17 september het woord ‘oorlog’ in de mond neemt. Dan begint ook de kritiek op Amerika luider te klinken. Die kritiek komt van autochtone commentatoren én - zij het in voorzichtiger bewoordingen - van moslimvertegenwoordigers. Als reactie op de Contrast-enquête ontbrandt vervolgens een heftige polemiek over het moslimfundamentalisme en de islam in het algemeen, waarin sommigen de islam aanvallen in bewoordingen die Hans Janmaat tien jaar geleden op een (voorwaardelijke) gevangenisstraf zouden zijn komen te staan. Maar dit keer komt er geen officier van justitie in actie. De aanvallen op de islam worden gepareerd door islamologen en door moslims zelf. Vanuit democratisch oogpunt is dat een stap vooruit. Het publieke debat dient zich in alle vrijheid en dus buiten de rechtszalen af te spelen. En ook de overheid dient zich in dat publieke debat zeer terughoudend op te stellen. In het verleden wekte de overheid te vaak de indruk dat zij anti-islamitische opinies wilde verbieden. In de nasleep van 11 september wekt diezelfde overheid soms de indruk dat zij de meningen van veel moslims wil bestrijden. Maar zelfs de schijn als zou de overheid bepaalde meningen willen verbieden, moet vermeden worden. De onmiddellijke gevolgen van het debat over de aanslagen van 11 september zijn voor allochtone Nederlanders, en voor moslims in het bijzonder, zonder meer negatief. De bestaande vreemdelingenangst is verhevigd en de geweldpleging tegen moskeeën is toegenomen. Begrijpelijkerwijs is de angst van moslims daarvoor ook groot. NRC Handelsblad-correspondent Dirk Vlasblom wijst op 13 september al op het fenomeen van guilt by association, iets waar vele moslims, zeker na de aanslagen in de Verenigde Staten, het slachtoffer van zijn. Een Marokkaan zegt in Contrast van 20 september: ‘Ik ben overigens wel blij dat de daders geen Marokkanen zijn. Dat was voor ons Marokkanen in Nederland echt beroerd geweest.’ Gelukkig voor de Surinamers, Marokkanen en Turken zijn de daders nooit gezocht onder deze groepen. En toch, van een serieuze anti-islamitische hetze, bijvoorbeeld vergelijkbaar met de anticommunistische ‘furie’ van 1956 naar aanleiding van de Russische inval in Hongarije, is geen sprake geweest.
Rassendiscriminatie en religieus geweld worden gevoed door vooroordeel. De aard en omvang van vooroordelen wordt bepaald door twee factoren. In de eerste plaats draagt angst voor een bepaalde bevolkingsgroep bij tot de instandhouding van negatieve vooroordelen jegens die groep. In de tweede plaats draagt onbekendheid met die groep bij tot stereotypering. Is de onbekendheid met een bepaalde bevolkingsgroep groot maar de angst gering, dan leven meerderheid en minderheid langs elkaar heen, maar zullen venijnige vormen van discriminatie en uitsluiting niet voorkomen. Neemt de angst jegens die groep toe zonder dat de kennis over die groep toeneemt, dan neemt ook de kans op discriminatie en groepsconflicten toe. Maar meer kennis over de groep kan vooroordelen verminderen. Een groot deel van de pers ziet het kennelijk ook als zijn taak de vermeende leemte in de kennis over de islam en over moslims in Nederland op te vullen. De angst voor fundamentalisme in de reacties van niet-moslims blijft echter doorklinken. Feit is dat de verschillende moslimvertegenwoordigers, hoezeer zij ook van opvatting verschillen, elkaar niet graag tegenspreken. Bovendien worden vertegenwoordigers van de moslimgemeenschap in Nederland door de media vaak opgevoerd als de vertegenwoordigers van de moslims in Nederland, iets wat zij per definitie niet kunnen zijn, omdat de islam geen hiërarchisch georganiseerde geloofsgemeenschap is (zoals dat bij de katholieke geloofsgemeenschap wel het geval is) en Nederlandse moslims sterk verdeeld zijn langs etnische scheidslijnen. Zal deze angst voor fundamentalisme nu groter of kleiner worden? Veel zal afhangen | |
[pagina 243]
| |
van het verloop van de oorlog in Afghanistan, waarop Nederland maar weinig invloed kan uitoefenen. Maar meer nog zal het antwoord afhangen van de wijze waarop wij het debat over de islam in Nederland gaan voeren. In het publieke debat zal voor Nederlandse moslimvertegenwoordigers blijvend plaats moeten worden ingeruimd. Misschien is de suggestie van professor W. Shahid dat de opinieleiders eens wat vaker zouden moeten spreken van ‘ons islamitische volksdeel’ (NRC Handelsblad, 5 oktober) zo gek nog niet. Op hun beurt zullen die moslimvertegenwoordigers hun mening niet alleen moeten ontwikkelen, maar ook durven uitdragen. Daarbij zullen zij worden geconfronteerd met felle tegenstanders van de islam; dat is in een pluralistische samenleving onvermijdelijk. Maar de overheid zal zich in dat debat zeer terughoudend moeten opstellen om zodoende haar neutraliteit te bewaren. Als de ministerpresident bepaalde opvattingen van moslims ‘onacceptabel’ noemt, dan wekt hij licht de indruk dat dergelijke opvattingen in Nederland niet worden getolereerd. Een door de overheid opgelegde inhoudelijke democratieopvatting is juist in een multiculturele samenleving ongewenst, omdat minderheden daardoor worden uitgesloten. Een procedurele democratie daarentegen ziet erop toe dat alle levende opvattingen in het publieke debat tot uitdrukking kunnen worden gebracht. Job Cohen, burgemeester van Amsterdam, verwoordt dat in zijn Abel Herzberglezing van 23 september zo: ‘Als wij bereid zijn om vreemdelingen en allochtonen in onze samenleving op te nemen als volwaardige burgers, dan zullen zij daadwerkelijk volwaardige burgers zijn.’ Als volwaardige burgers, dat wil zeggen als mensen met het recht op een afwijkende mening. Maar zullen moslims in Nederland zich ook volwaardige burgers vóélen? Veel zal afhangen van de vraag in hoeverre zij zich kunnen herkennen in de standpunten van partijen en opinieleiders over de oorlog in Afghanistan en de strijd tegen het fundamentalistische terrorisme. Als de meerderheid van de Nederlandse moslims die kritisch staan tegenover de Nederlandse steun aan de Verenigde Staten zich kan vinden in de standpunten van iemand als Marcel van Dam, van GroenLinks of de Socialistische Partij en zich door die personen of partijen gerepresenteerd voelt, zal dat haar vervreemding van het politieke systeem kunnen voorkomen. De vraag is in hoeverre de posities over en weer als legitieme standpunten zullen worden beschouwd, dan wel als een vorm van discursieve oorlogvoering. In een democratie hoort het eerste normaal te zijn, maar het is bekend dat oorlogsretoriek en democratie elkaar niet goed verdragen. De overheid hoeft geen zaakwaarnemer meer te zijn voor het islamitische volksdeel, de meeste moslims kunnen zichzelf best redden. Maar wel moet de overheid erop toezien dat het publieke debat verloopt volgens de regels van het democratische debat. De overheid mag geen politieke meningen opleggen aan haar burgers. Daarom is het respecteren van minderheidsopvattingen ook onder scholieren geen teken van slappe knieën maar een uiting van democratische gezindheid. Om het debat in een waarlijk multiculturele samenleving te voeren moet de vrijheid van meningsuiting worden vergroot. De tijden zijn voorbij dat men burgers tot gevangenisstraffen kan veroordelen omdat zij vinden dat Nederland ‘vol’ is of omdat zij de multiculturele samenleving willen afschaffen. Ook moet er ruimte zijn voor standpunten die door tegenstanders als ‘homofoob’ of ‘islamofoob’ worden omschreven. Maar een hard debat vraagt ook een hard optreden tegen mensen die de ruime grenzen van de uitingsvrijheid overschrijden. Het afwijzen van de islam is natuurlijk toegestaan. Maar dat wil niet zeggen dat men een aanduiding van moslims als ‘geitenneukers’ (Theo van Gogh in zijn late-night show voor Yorin) in het publieke debat zou moeten tolereren. Daarom ook moet de opsporing en vervolging van daders van de zogenaamde kleine terreur met kracht ter hand | |
[pagina 244]
| |
worden genomen. Er is geen democratisch debat mogelijk in een sfeer van geweld of zelfs maar de dreiging daarmee. |
|