| |
| |
| |
Hans Jansen
De islam na 11 september 2001
Het meest bepalende moment bij het ontstaan van een nieuwe godsdienst is niet de geboorte van de stichter, of het begin van diens roeping of prediking, maar het moment van zijn dood. Succesvolle godsdiensten, die de tand des tijds hebben weten te weerstaan, zijn uiteraard volop in de gelegenheid de tradities over dat moment te bewaren, te onderhouden en aan te passen. Wat een godsdienst overlevert over de gebeurtenissen die direct gevolgd hebben op de dood van de stichter, is dan ook misschien niet altijd voor de volle honderd procent betrouwbaar - maar iets beters hebben we niet. Als het verhaal dat er bewaard wordt over de dagen na de dood van de stichter later verzonnen zou zijn, zegt het misschien nog wel meer over hoe de godsdienst zich heeft uitgekristalliseerd, en wat de godsdienst nieuwe toetreders bieden wil, dan wanneer het verhaal echt waar is.
De islam nu levert over dat na de dood van de stichter, Mohammed, in Medina op 8 juni 632, een aantal woestijnstammen, op enige afstand van Medina, te kennen gaven wel moslim te willen blijven, maar niet van plan te zijn verder nog tribuut aan de opperste leiders van de moslims te betalen, zoals ze vroeger wel tribuut aan Mohammed betaald hadden. Abu Bakr, aan wie het leiderschap over de moslims na de dood van Mohammed was toevertrouwd, was niet geneigd dat te accepteren, en besloot dat de moslims tegen zulke weigeraars van een tribuut oorlog zouden moeten gaan voeren. Maar een zekere Omar, later kalief van 634 tot 644, verzette zich tegen dat besluit van Abu Bakr. Omar wees erop dat de Profeet gezegd had slechts gezonden te zijn om oorlog te voeren totdat de vijand zou erkennen dat er maar één God was, en Mohammed diens Gezant. Wie met die geloofsbelijdenis instemt, meende Omar, diende verder met rust te worden gelaten. Abu Bakr antwoordde Omar dat wanneer iemand maar een geitenbokje (tien euro?) dat hij aan Mohammed placht af te dragen, niet aan zijn opvolgers zou afdragen, dat hij dan een totale oorlog tegen zo iemand wenste te voeren, tot aan het bittere einde. ‘Als in een flits,’ dus geïnspireerd, zo vertelt Omar, ‘zag ik in dat Abu Bakr gelijk had.’
En overeenkomstig dat gelijk werd gehandeld. De vroege islam voerde vervolgens ter herovering van het Arabisch schiereiland een oorlog van een paar jaar, de zogenoemde ridda-oorlogen. De beslissing die Abu Bakr en Omar na de dood van Mohammed genomen hebben, betekende dat de islam niet alleen een geloof zou zijn, maar meer dan een geloof. De islam zou ook een belasting innende grootheid dienen te zijn, en dienen te blijven. Wie belasting int, is overheid. De beslissing van de eerste twee opvolgers van Mohammed impliceerde zodoende dat de islam niet alleen godsdienst maar ook overheid moest zijn. Mohammed was profeet en staatsman geweest, en degenen die hem als de opperste leider van de moslims zouden opvolgen, dienden op dezelfde manier zowel het religieuze als het politiek-militaire oppergezag in handen te hebben. Natuurlijk zijn moderne hedendaagse moslims niet verplicht zich aan te sluiten bij de opvattingen van
| |
| |
hun leiders en voorgangers uit antieke tijden. Maar het is duidelijk dat volgelingen van iemand die gezegd heeft ‘Geef de Keizer wat de Keizer toekomt, en geef God wat God toekomt’, er emotioneel minder moeite mee zullen hebben politiek en godsdienst bij de inrichting van hun maatschappij en staat gescheiden te houden. Het advies van Jezus, Geef de keizer wat des keizers is en Gode wat Gods is, staat driemaal in het Nieuwe Testament: Mattheus 22:21, Marcus 12:17 en Lucas 20:25; en Romeinen 13:6 bevat mogelijk een toespeling op deze uitspraak.
Desalniettemin zijn er perioden en landstreken aan te wijzen waarin ook christenen er wel degelijk naar streefden het politieke en religieuze oppergezag in één hand te hebben of te houden. Op dezelfde manier moet vastgesteld worden dat in de bloeiperiode van de islam, ruwweg dezelfde tijdsspanne als de westerse Middeleeuwen, er ook in de landen van de islam in de praktijk van alledag wel degelijk een scheiding bestond tussen politiek en godsdienst. Het was, bijvoorbeeld, aan de kleding in een oogopslag te zien of een hoogwaardigheidsbekleder een man van God of een man van de wereld was. Het was aan gebouwen evenzeer in een oogopslag te zien of ze in gebruik waren bij het aardse gezag of bij het hemelse. Er was alleen één probleem. Het geitenbokje van Abu Bakr en Omar heeft weten te voorkomen dat er door de islamitische wet- en schriftgeleerden een heldere, onbetwiste, dienovereenkomstige rechtvaardiging voor deze scheiding van hemel en aarde werd opgesteld. In de theorie van de islamitische orthodoxe denkers kan er geen rechtvaardiging bestaan voor deze scheiding van politiek en godsdienst, van moskee en staat. Intellectueel is er natuurlijk nooit sprake van geweest dat islamitische denkers moeite hadden met deze twee abstracte begrippen, of met het onderscheiden ervan. Het probleem zit hem louter en alleen in de legitimiteit, in een islamitisch milieu, van de splitsing van deze twee.
Godsdienstige leiders zijn, als ze dat willen, in de vroege periode van het ontstaan van een godsdienst, heel goed in staat de instructies van de stichter van hun godsdienst om te draaien of te laten vergeten. Maar hoe verder de formatieve periode in het verleden ligt, en hoe langer bepaalde opvattingen gegolden hebben, hoe lastiger het wordt om koerswijzigingen door te voeren. (Onmogelijk is het nooit.) Wat de elite van de islam in de vroege Middeleeuwen eigenlijk maar liever wilde vergeten, was hoe de eerste kaliefen over zichzelf en over hun gezag dachten. Er is alle reden om aan te nemen dat de eerste kaliefen zichzelf als Gods plaatsvervanger op aarde zagen, en dan ook meenden dat het hun vrijstond namens God de mens geboden over doen en laten te geven. Op de munten die kaliefen lieten slaan, lieten ze onbekommerd de tekst ‘Plaatsvervanger van God’ zetten, in het Arabisch khaliefat Allah. Hun onderdanen waren het daar maar heel gedeeltelijk mee eens, en al spoedig begonnen de islamitische wet- en schriftgeleerden aan de gelovigen uit te leggen dat de titel eigenlijk anders luidde, en wel ‘Plaatsvervanger van de Gezant van God’. Dit is tot op de huidige dag het meest gezaghebbende standpunt onder moslims. Het opperste godsdienstige gezag ging dan ook geleidelijk aan over op deze wet- en schriftgeleerden, die bij ons bekendstaan als imam (de in Nederland ingeburgerde term), als ayatollah (de in Iran gebruikelijke term), als hoca (de term op de Balkan) of als oelama, een meervoud, de term die in Indonesië en in de Arabische wereld de gebruikelijke is. De oelama zijn geen ‘plaatsvervangers van God’ op aarde, maar ‘erfgenamen van de Godsgezant Mohammed’. De periode waarin de kaliefen het godsdienstig oppergezag kwijtraakten, en de oelama het erfden, valt zo in de decennia rond 800-850 van onze jaartelling.
Het is voor een godsdienst altijd riskant om een plaatsvervanger van God te hebben rondlopen. Je weet maar nooit hoe zo'n functionaris met zijn goddelijkheid omgaat. De ervaringen met vergoddelijkte keizers van Rome stemmen wat dit aangaat tot pessimisme over
| |
| |
de menselijke natuur. Het is rustiger wanneer dat plaatsvervangerschap wordt uitbesteed aan de leden van een gilde die elkaar wederzijds controleren. En zo is in de geschiedenis van de islam beschikt. Er waren trouwens nog meer activiteiten waar de eerste generatie moslims zich met grote godsvrucht aan overgaf, en waaraan latere generaties met enige omzichtigheid aan terugdenken. Mohammed was met een kleine groep getrouwen in het najaar van 622 weggetrokken uit de stad Mekka naar de landbouwoase Medina. Dit moment wordt als zo gewichtig beschouwd dat de islamitische jaartelling begint aan het begin van het toenmalige kalenderjaar waarin deze tocht heeft plaatsgevonden, te weten in het voorjaar van 622.
Deze migranten naar Medina beschikten niet echt over ruime middelen van bestaan. Godsvrucht was hun belangrijkste bagage. Ze gingen nu in hun levensonderhoud voorzien door het overvallen van karavanen naar Mekka. Mekka was het handelscentrum voor noordwest-Arabië. Het spreekt vanzelf dat het beroven van handelscentra niet iets is dat een gevestigde godsdienst in een ordelijke wereld kan goedkeuren. (Het is moeilijk om hier gedachten aan 11 september 2001 buiten de deur te houden.) Over een iets latere periode wemelt het dan ook van de berichten over felle strijd tussen de sekte der zogenoemde Charidjieten, die in naam van de godsdienst overvallen pleegden, en de officiële kaliefen, die dit soort roverij een halt wensten toe te roepen. Maar de mogelijkheid dat het de Charidjieten zijn die de oorspronkelijke levenswijze van de eerste moslims, zoals die althans in de jaren 622-624 geleefd hebben, hebben willen voortzetten, en dat de officiële kaliefen en hun onderdanen zich hebben aangepast en zijn verburgerlijkt, moet niet uitgesloten worden geacht.
Hoe het ook zij, ergens in de loop van de negende eeuw gaat het godsdienstig gezag in de islam over van de kalief naar het gilde van de godsdienstgeleerden, de oelama. Die oelama vormen geen gestructureerde hiërarchie, maar een vrije, enigszins anarchistische republiek van kibbelende onafhankelijke geleerden. (Geleerden horen te kibbelen, dat is hun kernactiviteit. Een ander woord voor kibbelen is debatteren. Deel mogen nemen aan het debat, en tegengesproken worden, is een eer, en een vorm van erkenning.) De islam heeft geen kerkorganisatie gesticht, dat hoefde ook niet, er was direct al een organisatie, te weten het genootschap van alle moslims met Mohammed als hoogste leider, en na hem de kaliefen. Het godsdienstig gezag binnen die organisatie wordt, sinds de negende eeuw A.D., door de oelama uitgeoefend. De beroemde Nederlandse islamoloog Christiaan Snouck Hurgronje (1857-1936) noemde de oelama ‘de moslimse rabbijnen’, en dat is niet zonder reden. De oelama bewaken compromisloos wat zij als de ware islam zien, zoals ook rabbijnen compromisloos wat zij als het ware jodendom zien, onderhouden en bewaren. Lid van het rabbijnen- of oelamagilde word je niet door wijding of aanwijzing, maar door een examen. Behalve God zelf kan niemand een rabbijn of een van de oelama vertellen wat hij geloven of doen moet.
Over de befaamde en betreurde Henriëtte Boas, voorheen te Badhoevedorp, schrijfster van stevige ingezonden brieven naar aanleiding van de kleinste onwaarheid ten aanzien van jodendom of Israël die zij ergens meende te bespeuren, wordt wel gerapporteerd dat zij niet erg gecharmeerd was van de wijze waarop de Nederlandse rabbijnen zich in de tweede helft van de twintigste eeuw binnen het Nederlandse jodendom hebben opgesteld. Veel joden in Nederland moeten het met haar eens zijn geweest. Toch heeft Henriëtte Boas, of een van haar geestverwanten, geen alternatieve rabbijnenopleiding gesticht. Rabbijnen verklaren bij examens elkaar bevoegd, en wie het gezag van die leerstof niet erkent, haalt daar verder zijn schouders over op. De heren kibbelen maar rustig verder, ik doe niet meer mee, moet menige jood in Nederland gedacht hebben. Wie bij zijn gezond verstand was/is, ging/gaat niet
| |
| |
proberen de rabbijnen, of hun studie- en examenstof, te verbeteren of te hervormen. Dat was en is een onmogelijkheid. Bij de oelama en ayatollahs zijn de verhoudingen soortgelijk, er is geen hervormen aan, er is, behalve God, geen opziener die een koerswijziging kan dicteren. Alleen stemmen met de voeten is mogelijk.
Bovendien hebben de oelama een gemeenschappelijk probleem. Uittreding uit de islam is volgens hun eigen leer strafbaar. Op uittreden staat de doodstraf. Hoe ver kun je gaan voordat je bent uitgetreden? Welke afwijkende opinie is gewoon een getolereerde afwijkende opinie, en welke opinie is een voorportaal tot uittreding en afval? Van elkaar verdragen de oelama wat dit aangaat wat meer dan van nietoelama. Een gewone moslim die iets beweert, heeft meer te duchten dan een lid van het gilde. Het is duidelijk dat de dreiging met de doodstraf de openheid van de discussie niet bevordert en allerlei onwenselijke bijeffecten heeft. (Een van die bijeffecten is dat het onmogelijk is moslims te tellen, en dat elke mededeling over grote hoeveelheden moslims die ons koninkrijk bevolken uit de lucht gegrepen is, althans niet op dezelfde controleerbare wijze tot stand is gekomen als mededelingen over aantallen katholieken of gereformeerden.) Dat uittreding uit de islam strafbaar is, zou veranderd moeten worden (het gebod gaat niet op de koran terug) maar het is niet zo eenvoudig aan te geven hoe dat zou moeten gebeuren. Het gebod komt in de joods-christelijke traditie ook voor, zie Deuteronomium 18:20 en Handelingen 3:23, maar is daar in onbruik geraakt. Nu de islam nog.
Dwang van buiten uitoefenen om moslims ertoe te bewegen die doodstraf bij uittreding ook in theorie te laten vallen, werkt haast zeker averechts. Nederland zou bijvoorbeeld makkelijk kunnen besluiten geen imams uit Marokko meer toe te laten die voorstander zijn van de doodstraf bij uittreding uit de islam. Alleen zal dat een kwalijk gevolg hebben: ook moslims die net aan het vergeten waren dat de islam die doodstraf voorschrijft, zullen er nu aan herinnerd worden dat in de ‘echte’ handboeken van het islamitisch recht deze doodstraf wel degelijk geëist wordt. In de ogen van het half geïnformeerde grote publiek zal de vraag of iemand voor- of tegenstander van deze doodstraf is, haast zeker uitgroeien tot het schibbolet waaraan de echte vromen elkaar herkennen. Tel uit je winst: in de beleving van grote aantallen moslims staat of valt de legitimiteit van een imam dan met de vraag of hij wel of geen voorstander is van de doodstraf bij uittreding uit de islam.
De traditionele hiërarchieloosheid van de oelama is trouwens langzaam aan het verdwijnen, en in Iran is die al verdwenen. Bernard Lewis, een van de grootste moderne kenners van de islam, die tegen alle geldende opinies in Khomeini en Ben Laden vanaf het begin op hun werkelijke waarde heeft weten te waarderen, heeft laatst triomfantelijk vastgesteld dat de moslims tegenwoordig ook wel haast over een priesterstand, bisschoppen, kardinalen en zelfs een paus lijken te beschikken. ‘Als daar maar geen reformatie van komt.’ besluit hij zijn betoog. Leuk of niet, maar dat de islam qua religieuze organisatie steeds meer op het christendom gaat lijken, is onmiskenbaar. De universiteiten van Amerika en Europa varen er wel bij. Academici die dankzij de hedendaagse islamitische inquisitie de islamitische wereld hebben moeten verlaten, weten vaak een heenkomen in het vrije Westen te vinden, in afwachting van, en in hoop op, betere tijden. Het ironische van de situatie is dat de hedendaagse islamitische apologetici er juist zo trots op zijn dat de islam in zijn klassieke vorm geen inquisitie kent, en de (dus inferieure) katholieke Kerk wel. Nu, laten we de apologetici vooral hun trots gunnen, maar niet vergeten dat er de laatste decennia heel wat moslims vermoord of verbannen zijn vanwege slechts met de microscoop waarneembare afwijkingen van het algemene standpunt.
Toch zijn het de oelama tegen wie de woede van de fundamentalisten zich sinds de jaren zeventig meer en meer is gaan richten. ‘Ze we- | |
| |
ten alles van ongesteldheid en rituele reinheid [die voor het verrichten van het gebed vereist is], maar over de strijd voor de zaak van God hoor je ze nooit.’ ‘Wat baatte de oelama hun geleerdheid toen de soldaten van Napoleon te paard de grote Azhar-moskee in Caïro binnenreden?’ of: ‘Oelama zijn te ijdel om leiding te geven aan de strijd voor God [tegen de regering]. Praten en preken, maar voor bevelvoeren zijn ze ongeschikt.’ ‘Bidden en vasten en studeren brengen de staat van God niet naderbij.’ Het is inderdaad juist dat de meeste regeringen in de landen van de islam de oelama goed onder controle hebben. Uiteraard ergert dit de fundamentalisten. Anderzijds weten de oelama hun invloed vaak te vergroten doordat de regeringen er letterlijk alles voor overhebben om te voorkomen dat de oelama de kant van de fundamentalistische oppositiebewegingen zouden kiezen. Wanneer de regering een dissident element uitschakelt, levert dat (kortdurende) perioden van dankbaarheid op bij de oelama. De oelama bevredigen doet denken aan het bevredigen van honger of dorst: het lukt, zelfs als het heel goed gaat, altijd maar voor beperkte, korte tijd. Het netwerk van de onderlinge relaties tussen oelama, regering, fundamentalisten, verwesterde intelligentsia en de rest van de bevolking vormt een doolhof waarin niemand zich zonder gids zou moeten wagen.
De regerende, verwesterde elite van de islamitische wereld heeft vaak weinig begrip voor de oelama, weet soms ook weinig van de islam af, en doet regelmatig dingen die de fundamentalistische propagandaleuzen in de ogen van de fundamentalisten of het publiek weten te bevestigen. Politici, beleidsmakers en regeerders in het Midden-Oosten, ook als ze een graad van Harvard of van Yale hebben, worden onrustig wanneer er zowel een camera als een glaasje alcohol in de buurt is. Dat maakt op hun vroegere jaargenoten van Yale en Harvard natuurlijk een dwaze en huichelachtige indruk - maar het is verstandig, op overleven gericht gedrag. De fundamentalisten verafschuwen de ‘decadente’ en onislamitische leefwijze van de heersende elite, en vinden voor die afschuw vaak steun ‘bij het volk’. De huidige heersers van het islamitische Midden-Oosten representeren hun bevolkingen ongetwijfeld volgens alle regels van het internationale recht, maar er is met hun positie één ding grondig mis: verkozen zijn ze niet, van politieke partijen die hen steunen (of bestrijden) is geen sprake, tot belasting heffen zijn ze niet in staat. Het gaat haast overal om representation without taxation, het omgekeerde dus van dat waarvoor het Westen zo bang is. De steun die de huidige heersers van onderaf genieten, is minimaal dan wel nihil. Het gaat in de islamitische wereld om regeringen die op de oppervlakte dobberen van de maatschappij waarover ze heersen, zoals een leeg en roestig blikje losjes op het oppervlaktewater van een vijver dobbert. Het is niet goed mogelijk je te onttrekken aan de gedachte dat de vijver ervan zou opknappen als dat blikje weggedonderd werd.
En dat is precies wat de meeste fundamentalistische bewegingen willen: de los boven op de maatschappij dobberende regeringen ten val brengen. Daar worden grote offers voor gebracht, en voor een al dan niet vermeend aandeel in pogingen daartoe zijn er heel wat fundamentalisten, hangend aan het galghout, een akelige dood gestorven. Het heeft alleen allemaal niet en niets geholpen. Behalve in Iran hebben de fundamentalisten nergens de macht weten te veroveren. Misschien is dat inmiddels, op het moment dat u deze regels leest, anders. Dan hebben de fundamentalisten meer geluk gehad dan ze zelf voor mogelijk hielden. In de loop van de jaren negentig begint langzaam het besef door te dringen dat de huidige regeringen van de islamitische wereld dermate veel steun van Amerika ontvangen, dat het zonder dat daar iets aan verandert niet mogelijk zal zijn politieke omwentelingen in de islamitische wereld tot stand te brengen. Amerika wordt op die manier de bron en oorsprong van alle maatschappelijk kwaad. Menig verstandig modern mens verbaast zich over zulke opvat- | |
| |
tingen. Maar het is goed er even aan terug te denken dat ook in het Westen deze opvatting leeft, althans geleefd heeft. Jim Jones, wereldberoemd vanwege de religieuze collectieve zelfmoord van 913 van zijn volgelingen in de jungle van Guyana in 1978, was ervan overtuigd dat collectieve zelfmoord de evil nature van de regering van de Verenigde Staten aan elke wereldburger duidelijk zou maken. Wat in religieuze en intense vorm voorkwam bij Jim Jones, is wijd en zijd in meer verwaterde vorm aanwezig geweest in het gedachtegoed van allerlei anti-Amerikaanse ‘radikalinski's’ van verschillende snit en richting. Wat de Arabische en islamitische wereld betreft is aan Osama ben Laden de eer toegevallen om de grote verkondiger te worden van de boze aard van de Verenigde Staten.
Osama ben Laden is geboren in Riyad, het regeringscentrum van het koninkrijk Saoedi-Arabië, op 10 maart 1957. Kort na zijn geboorte verhuist zijn familie naar Medina. De familie van Ben Laden zijn geen autochtone inwoners van het gebied dat wij nu als Saoedi-Arabië kennen. De familie is afkomstig uit het dorpje Al-Rubat in de landstreek Hadramawt in Jemen. In dit dorpje bestond, zoals op zoveel plaatsen in het Midden-Oosten, een traditie van migratie naar gebieden waar meer te doen was. Aan het begin van de twintigste eeuw betekende dat dat mannen uit Al-Rubat als gastarbeiders naar Maleisië en Egypte plachten te vertrekken. Na het toeslaan van de oliewelvaart in Saoedi-Arabië werd ook dat land, al was het alleen maar omdat het dichterbij was, een geliefd migratieland voor Jemenieten.
Omstreeks 1930 vertrekt de vader van Ben Laden naar Jeddah. Ben Ladens vader weet gebruik te maken van de mogelijkheden die Saoedi-Arabië in die jaren van economische expansie biedt. Hij begint als ‘aannemer’ - dat kan natuurlijk werkelijk alles geweest zijn, maar zijn activiteiten monden uit in de Saudi Binladen Group, afgekort tot sbg. Deze groep van ondernemingen hield zich vooral bezig met het aanpassen van typisch westerse bedrijvigheid aan de omstandigheden van Saoedi-Arabië. De groep vertegenwoordigt binnen Saoedi-Arabië (als we alles moeten geloven wat daarover verteld wordt) onder meer Volkswagen, Disney, Motorola en Hard Rock Cafe.
Osama ben Laden gaat in Jeddah aan de Koning Abd al-Aziz Universiteit studeren. Hij studeert daar (waarschijnlijk) af in 1981. Hij heeft tijdens zijn studie intensief contact gehad met een zekere Mohammed Qutb, de broer van de nog beroemdere Sayyid Qutb die in 1966 door het Nasser-regime in Caïro vanwege zijn islamistische ideeën, en mogelijk ook acties, is opgehangen. Mohammed Qutb geldt als een van de belangrijkste doorgevers en bewaarders van het erfgoed van zijn broer Sayyid, wiens naam in het Arabisch steevast wordt voorafgegaan door het woord shahid, martelaar.
Sayyid Qutb (1906-1966) is in feite de vader van de islamitisch-fundamentalistische ideologie. Zonder Petrus en Paulus geen christendom, en zonder Sayyid Qutb geen islamitisch fundamentalisme. Kern van de theorie van Sayyid Qutb is dat de huidige inwoners en de huidige regeerders van het islamitische Midden-Oosten in feite geen moslim meer zijn, omdat ze niet leven volgens de islamitische wet, en, wanneer ze als regeerder daar de bevoegdheid en de macht toe hebben, het nalaten de islamitische wet in te voeren. Ze geven de voorkeur aan hun eigen, zelfgemaakte wetten. Dit betekent dat ze uit de islam zijn uitgetreden, want ze beweren het beter te weten dan God zelf wanneer ze bewust, willens en wetens, de goddelijke, islamitische wetten ter zijde schuiven. Op uittreding stelt de islam traditioneel de doodstraf, en in 1981 hebben activisten die door de theorieën geïnspireerd waren, de Egyptische president Sadat dan ook publiekelijk geëxecuteerd.
Deze opwindende theorie, die elke vorm van primitieve rebellie rechtvaardigen kan, staat bekend als de takfier-theorie. Takfier is een Arabisch woord dat betekent ‘iemand als heiden beschouwen’. Het Arabische woord
| |
| |
voor heiden is kaafir. Door de islamitische wet niet de wet van het dagelijks leven te laten zijn, betoogde Sayyid Qutb, werd een moslim weer tot heiden, pleegde hij afval van de islam en verdiende hij het om ter dood gebracht te worden. Veel geweld dat in het Midden-Oosten is gepleegd, heeft deze theorie als achtergrond. Het verraderlijke van deze theorie is dat het verschil met de gewone islam klein is en voor een leek moeilijk te horen. Wanneer een islamitisch predikant van de preekstoel af zijn gehoor oproept een betere moslim te worden en te gaan leven volgens de regels van de islam, klinkt dat haast hetzelfde als wanneer een fundamentalistische propagandist ageert voor de invoering van het islamitisch recht en voor de toepassing van dat recht en van die rechtsregels in alle details.
Deze theorie had en heeft vooral grote aantrekkingskracht op al die duizenden jongemannen in het Midden-Oosten die ondanks het feit dat ze enige opleiding hebben genoten, uitgesloten zijn van reële deelname aan de maatschappij. Niet armoede, maar uitsluiting is wat mensen in de armen van het fundamentalisme drijft. Weliswaar is armoede ook een vorm van uitsluiting, maar de allerarmsten hebben het meestal te druk met arm zijn om zich te bekommeren om de politiek in engere of ruimere zin. In de islamitische wereld keren de armsten zich in het algemeen tot de quiëtistische, mystieke soefibewegingen, niet tot de militante activistische fundamentalistische bewegingen. De fundamentalistische rekruteerders vinden hun bekeerlingen dan ook vooral onder upper-middle-class-jongeren die zichzelf voor een dichte deur zien staan. Ook Osama ben Laden was zo'n jongere. Hoe rijk iemand ook is, en hoe capabel en hoog opgeleid ook, in het Saoedi-Arabië waarbinnen hij opgroeide telt maar één ding: lid zijn van de Saoedische koninklijke familie. Wie geen lid is van die familie, is niet meer dan (al dan niet veredeld) huispersoneel.
Hoe het ook zij, de studietijd van Osama ben Laden, rond 1979-1980, was in veel opzichten een opwindende tijd in de islamitische wereld. In 1979 had Khomeini in Iran de macht weten te veroveren op de Sjah. In de ogen van veel moslims betekende dit dat Khomeini de macht over Iran had weten te veroveren op de Verenigde Staten van Amerika. De islam was dus machtiger dan Amerika. In hetzelfde jaar had er een aanval op de Kaäba in Mekka plaatsgehad. Een groep autochtone inwoners van Saoedi-Arabië tekende door die aanval protest aan tegen het onislamitische gedrag van de heersende Saoedische koninklijke familie, die door veel inwoners van dat koninkrijk als zo goed als allochtoon wordt beschouwd omdat zij uit het Noorden binnendringend zich pas in de loop van de nasleep van de Eerste Wereldoorlog heeft weten meester te maken van wat nu Saoedi-Arabië is.
Ook was op 20/21 november 1979 de vijftiende eeuw van de islamitische jaartelling begonnen. (De islamitische jaartelling begint in 622 van de christelijke jaartelling. Een islamitisch jaar bestaat uit twaalf maanmaanden en is ongeveer elf dagen korter dan het gewone zonnejaar.) De islamitische traditie leert dat elke nieuwe eeuw zijn eigen Vernieuwer van de islam zal mogen aanschouwen. Midden jaren zeventig moeten velen hebben gedacht dat een zekere Shukri Mustafa mogelijkerwijs die vernieuwer voor de vijftiende eeuw zou worden, maar Shukri was in maart 1978 door de Egyptische regering opgehangen vanwege zijn (naar westerse strafrechtnormen niet voldoende opgehelderde) aandeel in de gijzeling van en moord op een Egyptische ex-minister van Godsdienstzaken, Sheich al-Dhahabi, in de zomer van 1977.
De vrede tussen Israël en Egypte, 1977, en het bezoek van Sadat aan het Israëlische parlement, 1978, zorgden beide voor veel opwinding. Maar de kroon spande toch wel de oorlog in Afghanistan tegen de Sovjets die daar waren binnengevallen. Deze oorlog werd in het Midden-Oosten wijd en zijd gezien als een oorlog van de islam tegen het communisme. Zou het de islam gaan lukken om ook het com- | |
| |
munisme te verslaan, zoals hij in Iran het Amerikaanse kapitalisme had weten te verslaan? Het is te begrijpen dat de verwachtingen van moslimse jongeren in deze periode hooggespannen waren. The times they are a-changing, had Bob Dylan de jeugd in het Westen in de sixties voorgehouden, maar wat er toen aan de hand was, was natuurlijk niets vergeleken bij de immense veranderingen die de islamitische wereld te wachten stonden. In de nieuwe eeuw zou alles nieuw worden, en de suprematie van het Westen zou ten einde komen. De islam zou de hem toekomende plaats aan de top weer gaan innemen. Wie daar niet voor wilde strijden, moest wel blind en slecht zijn.
Het is in deze context dat Osama ben Laden radicaliseerde. Hij was de enige niet. Ook de blinde Egyptische Sheich Omar Abd al-Rahman die in 1981 in nauw contact had gestaan met de moordenaars van Sadat, deed mee aan de strijd in Afghanistan, als rekruteerder. De moordenaars van Sadat hadden enkele maanden voordat ze hun daad pleegden uit veiligheidsoverwegingen alle contacten met de Sheich stopgezet, en de Sheich had zich toen hij naar aanleiding van de moord op Sadat gearresteerd werd, weten vrij te pleiten. Of liever: kennelijk hadden de Egyptische autoriteiten zelfs naar aanleiding van de moord op Sadat er geen zin in gehad een echte Sheich tot martelaar te maken. Daar zouden ze later spijt van krijgen. Rekruteerders als Sheich Omar Abd al-Rahman wisten vanuit allerlei plekken in de islamitische wereld vrijwilligers voor een islamitische internationale brigade voor Afghanistan te werven.
In 1984 zette Osama ben Laden een kantoor ter ondersteuning van de opvang van zulke vrijwilligers op in Peshawar, in Pakistan, maar vlak bij Afghanistan. Dit is het begin geweest van wat nu de al-Qa'ida-organisatie is geworden. Het ironische van de situatie is dat de Verenigde Staten ook veel steun hebben gegeven aan de Afghaanse strijd tegen de Sovjet-Unie in de jaren tachtig. Er worden verschillende bedragen genoemd, maar de bewering dat Amerika in de jaren tachtig zo'n drie miljard dollar in de Afghaanse strijd heeft gestoken, komt wel erg vaak terug. Dat geld werd uitgegeven via de Pakistaanse inlichtingendienst. Dwarskijkers beschouwen al-Qa'ida dan ook wel eens als een door Pakistan georganiseerde en door Amerika gefinancierde organisatie.
In Libanon, in 1983, gebeurden een paar dingen die het zelfbewustzijn van militante radicale moslims weer versterkten. De Hizbollah daar pleegt aanslagen op een Amerikaanse marinebasis en de Amerikanen besluiten eigenlijk zonder meer om zich terug te trekken. Ben Laden moet zijn gaan denken dat Amerika geen erg gevaarlijke vijand was. Ben Laden moet zijn gaan geloven dat Amerika zich bij de eerste tekenen van verzet zou terugtrekken uit de islamitische wereld. De wellicht ook door al-Qa'ida georganiseerde aanslagen op het Amerikaanse leger in Somalië in 1993 versterken dit geloof aanzienlijk, want de Amerikanen trekken zich onmiddellijk terug.
Tot ruwweg 1990 richtte het islamitische fundamentalisme zich voornamelijk tegen de regeringen in de hoofdsteden van de islamitische wereld. Zij waren immers degenen die, volgens de theorie van Sayyid Qutb, de islamitische wet weigerden toe te passen. Wanneer Irak in de eerste dagen van augustus 1990 Koeweit binnenvalt, leidt dat wonderlijk genoeg indirect tot een belangrijke nieuwe fase in de ontwikkeling in de fundamentalistische ideologie. Irak is in geen enkele betekenis van het woord een fundamentalistisch land, het is een seculiere, nationalistische staat die wel is aangeduid als De Republiek van de Angst. Het is desalniettemin het Iraakse optreden dat ertoe leidt dat de aandacht van de fundamentalisten verschuift, van de hoofdsteden van het Midden-Oosten naar de hoofdsteden van de wereld: naar New York en Washington.
Irak wordt zoals bekend in het voorjaar van 1991 uit Koeweit verdreven, maar daartoe is militaire aanwezigheid van Amerika in Saoedi-Arabië nodig. In allerlei opzichten is Saoedi-Arabië het heilige land van de islam, althans,
| |
| |
de steden Mekka en Medina zijn de heilige steden van de islam. Mekka is de stad waar de Profeet van de islam, Mohammed, omstreeks 570 geboren is, en Medina is de stad waar hij in 632 is gestorven. De islamitische traditie eist dat er geen niet-moslims in deze twee heilige plaatsen aanwezig zullen zijn. De islamitische traditie schrijft al dan niet terecht aan de Profeet de mening toe dat er niet meer dan één godsdienst in de regio van Mekka en Medina dient te zijn. De ene godsdienst is, uiteraard, de islam. De islam is wel voor een multiculturele samenleving, maar vooral wanneer die zich ver weg bevindt.
Zowel de propagandisten van Saddam Hoessein in Bagdad als de propaganda van Osama ben Laden reppen vanaf het begin van de jaren negentig hardnekkig van de ‘heidense legers’ die zich bevinden in het land van de twee heilige steden van de islam, al-guyush alkafira fi bilad al-haramayn. Let erop dat de benaming ‘Saoedi’ geheel uit deze propagandaformule verdwenen is. Vanuit het oogpunt van Ben Laden en Saddam Hoessein natuurlijk terecht: de leden van de familie Saoed zijn in hun ogen niets dan tirannen die zich wederrechtelijk van het Arabische schiereiland hebben meester gemaakt, en die in hun verdwazing de naam van hun familie tot de naam van het land hebben gemaakt: de benaming Saoedi-Arabië is inderdaad haast even dwaas als Nederland als ‘Beatrixië’ of ‘Kokkistan’ aan te duiden.
De aanwezigheid van Amerikaanse militairen in Arabië leidt inderdaad tot verscherping van de anti-Amerikaanse gevoelens in het Midden-Oosten. De regimes gebruiken die gevoelens graag om de aandacht van hun eigen falen af te leiden. Daar komt bij dat de fundamentalisten in deze jaren beginnen in te zien dat de regeringen in de hoofdsteden van het Midden-Oosten die zij zo hard bestrijden, er doodeenvoudig niet zouden zijn wanneer Amerika ze niet steunde. Om de wereld van de anti-islam te bestrijden, moeten we dus eigenlijk niet in Caïro en Algiers zijn, maar in New York en Washington. Het is nu geen grote stap meer naar 11 september 2001, en het is in zekere zin een wonder dat het nog zo lang heeft geduurd.
In 1993, op 26 februari, pleegt een groepje verbitterde moslimse migranten een aanslag op het World Trade Center in New York. De aanslag mislukt gedeeltelijk, maar de schade aan mensen en gebouwen is aanzienlijk. Ging het om een voorstudie van wat er op 11 september zou gaan gebeuren? Sheich Omar Abd al-Rahman was op de een of andere manier bij de aanslag van 1993 betrokken, en een van zijn zoons blijkt in 2001/2002 weer een naaste medewerker van Osama ben Laden te zijn. Geduldig detectivewerk van de Amerikaanse onderzoekster Laurie Mylroie heeft aangetoond dat de soldaten die op 26 februari 1993 het vuile werk gedaan hebben weliswaar verbitterde moslimse fundamentalisten geweest zijn die woonachtig waren in Amerika, maar dat de regie van de acties van toen in handen is geweest van een Iraakse agent, bekend als Ramzi Yousef. Hoe ver ging de eventuele Iraakse bemoeienis met 11 september? De tijd zal het leren.
In 1995 bezoekt de Egyptische president Mubarak Ethiopië, en terwijl hij nog op weg is van zijn vliegtuig naar de hoofdstad wordt er een aanslag op hem gepleegd. Hij maakt direct rechtsomkeert, en de Egyptische autoriteiten zijn er geheel van overtuigd dat het weer de organisatie van Ben Laden is die achter deze aanslag heeft gezeten. Ben Laden zat in die periode in Soedan, maar op verzoek van Egypte en Amerika wordt hij uit Soedan uitgewezen, en vertrekt hij weer naar Afghanistan, voor hem bekend terrein. Sommige waarnemers vergelijken de tocht van Ben Laden weg uit Soedan naar Afghanistan met de tocht van Lenin tijdens de Eerste Wereldoorlog, onder Duitse regie door allerlei linies heen, vanuit Zwitserland, waar hij weinig kwaad kon, naar Rusland, waar hij de communistische revolutie tot een succes weet te maken.
De activiteiten van Ben Laden en zijn discipelen zouden niet mogelijk geweest zijn zonder de versoepelingen die er sinds de Koude
| |
| |
Oorlog hebben plaatsgevonden in de procedures om internationale grenzen te passeren en paspoorten te verkrijgen. Er hangt kennelijk een prijskaartje aan de vrijheden van het tijdperk van na de Koude Oorlog. Het is ook nog niet helemaal verklaard waarom Ben Laden, als zijn machtige arm inderdaad zoveel vermag, niet een van de paleizen van de Saoedische koninklijke familie heeft aangepakt. Dat zijn toch zijn echte aartsvijanden? Of gaat zijn ideologische zuiverheid zo ver dat hij die familie inmiddels als pion van Amerika beschouwt die het allemaal ook niet helpen kan?
Het is ronduit verontrustend dat er vanaf omstreeks 1998 regelmatig anti-Amerikaanse fatwa's zijn uitgegeven door de oelama, vooral in Pakistan, maar ook elders. Hoewel het duidelijk is dat miljoenen fatsoenlijke mensen die moslim zijn zich verre houden van terreur en moord, is het even duidelijk dat er onder de officiële moslimse wet- en schriftgeleerden een zekere aarzeling bestaat om terrorisme als dat van Osama ben Laden te veroordelen. De opvattingen die Ben Laden openlijk verkondigt, worden kennelijk door heel wat mensen heimelijk gedeeld. Maar wie de opvattingen van Ben Laden deelt, en het ‘eigenlijk’ met hem eens is, is daardoor nog niet metterdaad een terrorist geworden. Droom en daad, nachtmerrie en moordpartij, zijn niet identiek en moeten niet verward worden.
Osama ben Laden en zijn geestverwanten houden Amerika verantwoordelijk voor de ‘vele doden die er in Irak sinds 1991 zijn gevallen ten gevolge van het vn-embargo’. Hoewel het er volgens nogal wat demografen eigenlijk niet naar uitziet dat er in Irak iets bijzonders aan de hand is met de sterftecijfers, is de Arabische wereld ervan overtuigd dat Irak door Amerikaans toedoen hevig lijdt. (De Unicef-cijfers over sterfte onder Iraakse kinderen gaan terug op Iraakse cijfers.) Ook onder de Palestijnen en in Libanon vallen doden. Naar Arabisch gevoelen zijn al deze doden het gevolg van Amerikaans optreden (of Amerikaans niet-optreden). Het is derhalve in de ogen van velen niet meer dan redelijk dat nu Amerika het eens voor de kiezen krijgt.
Het blokkeren van bankrekeningen van al-Qa'ida is waarschijnlijk niet erg effectief, omdat de leden van al-Qa'ida waarschijnlijk toch al niet al te veel gebruikmaken van het zondige (want rentegevende) internationale banksysteem. Ook voor het betalen van honoraria aan zelfmoordterroristen zijn westerse bankrekeningen niet nodig, die honoraria worden immers door God in het Paradijs uitgekeerd. Het zal daarom niet zo eenvoudig zijn om effectief strijd te voeren tegen al-Qa'ida en gelijkgezinde extremisten. Propaganda is in die strijd buitengewoon belangrijk, en een van de effectiefste resultaten die de Amerikanen kunnen hopen te behalen, is dat al-Qa'ida-activisten hun charme en aantrekkingskracht verliezen doordat ze wereldwijd als losers gepresenteerd worden. En dat is precies wat er in januari 2002 vanuit het gevangenkamp aan de Guantanamo Bay op Cuba gedaan wordt. Als dat maar goed afloopt.
We kunnen er niet omheen. Ben Laden, al-Qa'ida en eventuele andere ‘islamitische’ terroristen staan niet los van de islamitische wereld. Ze zijn overduidelijk een product van de specifieke sociale omstandigheden en machtsverhoudingen die er in het Midden-Oosten en elders bestaan. Deze terroristen zijn geen marsmannetjes. Hun ideologie hangt nauw samen met het algemene politieke, intellectuele en religieuze klimaat dat het Midden-Oosten beheerst, en dat klimaat is voor een deel van westerse makelij. Ze zijn een product van de politieke cultuur van de islamitische wereld. Ook de vroege geschiedenis van de islamitische godsdienst kan aan groepen als die rond Ben Laden allerlei aanknopingspunten bieden. Nieuw in de huidige situatie is wel de ontdekking dat er zoveel moderne moslimse migranten in het vrije Westen blijken te zijn, zowel in Europa als in Amerika, die het vrije Westen intens haten, en wat dit aangaat niet onderdoen voor Jim Jones. Maar dat wil allemaal uiteraard nog niet zeggen dat alle moslims op de een of
| |
| |
andere manier verdacht zijn - net zomin als alle Nederlanders zich op 2 februari 2002 aan ziekelijke Oranjehysterie hebben schuldig gemaakt. Stigmatisering en het uiten van collectieve beschuldigingen is niet alleen dwaas en onjuist, maar haalt ook de problemen naderbij die het op afstand zegt te willen houden.
|
|