Kijk, dat vind ik het meest veelzeggende van zo'n plagiaataffaire: dat er in Nederland anno 2002 nog critici en soortgelijken bestaan die het van essentieel belang vinden iemand op de vingers te tikken als ze ontdekken dat bepaalde zinnen of passages al elders werden geschreven, kennelijk door een halfgod die het wiel uitvond. Én dat er nog zulke schrijvers bestaan, dat het er de schijn van heeft dat er bijna alleen maar zulke schrijvers bestaan en dienen te bestaan die pretenderen afgeronde, strikt persoonlijke, geheel zelfverzonnen en -geschreven, unieke, op zich staande werken af te leveren.
De auteur wiens werk het gekrakeel opriep, heeft bij een eerdere, gelijksoortige kwestie berouwvol beloofd in het vervolg zorgvuldiger met zijn bronnen om te gaan. Zorgvuldig ga je met je bronnen om niet door ze braaf te vermelden, maar door ze zo sterk mogelijk te incorporeren en ze daarmee op te laden. Door de bronnen je werk te laten vinden en te laten infiltreren en niet andersom. De auteur als gastheer en niet als jatteneur. Maar daar is eerst een andere kijk op het schrijverschap voor nodig. Dat deze andere kijk in Nederland, in tegenstelling tot in menig ander westers land, waaronder dat van de zuiderburen, niet of nauwelijks bestaansrecht wordt gegund is evident.
Bijna een complete generatie Nederlandse literatuurcritici heeft al dan niet expliciet haar best gedaan om alles wat het etiket ‘postmodernisme’ opgeplakt kon krijgen te diffameren en als modieuze onzin weg te wuiven. ‘Het waait wel over,’ leek de slogan. Alles waait over.
In de laatste jaren van mijn middelbareschooltijd kreeg ik de smaak van de toen nieuwe Nederlandstalige poëzie te pakken. Ik had daarbij ook nog eens het geluk een leraar Nederlands te hebben die de nieuwste bundels aan me uitleende. Geboren en getogen op luttele kilometers van de Duitse grens, begon ik me af te vragen wat de nieuwste Duitse literatuur te bieden had. Dus bleef ik na de les achter in het lokaal van de docent Duits. Hij vond mijn vraag kennelijk van grote importantie, want hij nodigde me uit met hem aan een tafeltje te gaan zitten. En toen volgde zijn indringende boodschap. ‘Waarover gaat het in de literatuur, jongen? Over geboorte, liefde en dood. En denk je nu echt dat die drie zaken tegenwoordig anders zijn dan vroeger? De hedendaagse schrijvers hebben aan de grote oude schrijvers toch niets meer toe te voegen, hoe ze ook proberen af te wijken en op te vallen? Of weet jij soms een nieuw onderwerp dat even ingrijpend is als een van de drie genoemde?’ Ik had geen antwoord. Hij verwachtte ook geen antwoord, stond op en liep naar zijn boekenkastje. Ik kreeg enkele Duitse klassieken van