De Gids. Jaargang 165(2002)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 128] [p. 128] Richard Steegmans Een wetenschap zweeft boven ons spanningsveld of ik van jou lijden mag aan een wispelturig syndroom waarvoor de uitvinder zijn vermoedens doet rijzen uit de eenvoud van selderverse geilheden werkt de uitvinder dankzij je veredeling van de lust aan onderzoek naar een spiegelbeeldremmer, komt hij om mijn naam die aan het syndroom kan gegeven maar niet zolang de schoonheid die je was toen ik verzweeg dat ik je ooit in krolse beelden uit elkaar zou laten vallen congrueert samenspant met de omineuze schoonheid die je bent nu onder de beelden elke trekstoot van land- of zigeunerleven standhoudt niet zolang onze hoofden aandraaien als een wastrommel met de slip van je huwelijksdag [pagina 129] [p. 129] Het geknipte meisje Als Emmylou Harris een belevenis uit haar tienerjaren alleen maar opschrijft zal een lezershoofd door het blad stoten en de tafel horen bonken. Daarvoor neemt men soms het woord muziek in de mond, maar ik ervaar dat het nooit voldoet, het ook (breekbaar met die stem van haar) kunnen zingen moet: de stemmen uit elkaar houdend luisterde zij naar het melodisch anker van radiosongs (met van die breaks vol met drumroffels) tegen roodvuile zonsondergangen, buiten voor het huis op de kleigrond in Alabama. Zat zij daar maar, voor elke octaafsprong met de oren aan het melodisch anker vastgekluisterd. Zij had een beste vriendin, Lillian, die kwam zitten meeneuriën, bij wie zij (op een later naar haar tekst doorgeschoven dag) rondhing toen die het telegram lezen moest over de dood van een broer in Vietnam. Je toont een foto van jezelf uit die jaren en ik betreur dat ik je indertijd niet heb gekend. Er is geen geknipter meisje, geen zwart-wit dat zoveel zwart en wit zo genererend dooreenhaalt. Je houdt de foto op slot, niemand draagt hem mee om het losbandig uur voor of na de klik te projecteren, het negatief is in jezelf verdwenen. [pagina 130] [p. 130] Ik krijg gezoetvijlde ogen, kan lange tijd de foto over je heen leggen of je ermee maskeren, zo ik je uitknip in één vloeiende beweging. Of ik dan niet het fotogenieke inzie van een laatste veer uit je gevleugelde jeugd, geen onderschepping van zo te dwarrelen op mij neem. [pagina 131] [p. 131] Nieuwe wind door de haren de kapper die achter haar staat geeft terwijl zijn werk de bovenhand voert sensaties door van buitensporig goeddoende handen de kapster die komt solliciteren zit graag aan een tafel waarop zij haar handen kan bovenhalen, gelikte handen die terwijl ze niets omvatten werken als een erotisch voorteken hij ziet zich in de spiegel onzijdig toenemen en levendig kijken naar haar handen om er de niet eens voorgenomen streling uit af te lezen als op een avond alle uiterlijkheden zwaar wegen van de inprenting zijn haar handen niet te houden, is zijn kapsel nog te houden als een weerschijn van uit het hooi opwippende vogels de droogste wind buiten zachter laten aanvoelen een erezaak voor een kapper zij buigt voorover naar hem, veroorzaakt een bries door haar lange haren die voor zijn ogen vallen weer naar achter te zwaaien en in het spel komt als een afspiegeling wat het ene gezicht tegen niets meer opboksend weergaloos uitdrukt voor het ander de namiddag is overtollig zij zou kapper spelen voor zichzelf of zijn tong overladen met het voorwendsel van nooit verstrijkende gladheid op haar scheervelden [pagina 132] [p. 132] Zitpose van uitgeslagen zomers door zon is de stad nu opgedeeld, ritme meegeslenterd aan haar zijde ruimte sierend tikt zij aan dit terras, onbelemmerd zich gelokt te voelen zitpose van uitgeslagen zomers, mijn blikveld weggemaaid in haar profiel alsof ik vooruit zou willen lopen op de trage inkeer van haar schaduw uit een dichtbundel trek ik mijn tijd, haar dunk voorgelezen in gedachten geen wens als model te vervagen, geen wesp in haar diep in het glas kijkend zij zoekt wel wat in wie zich voordoet en vermoedt dat ik wegzink in woorden leent haar pen waarmee geschreven staat hoeveel zon in het weerzien zal opgaan [pagina 133] [p. 133] Parijsstraat Zo nodig de stad als een onderwereld op de wip om mijn eenzaamheid in te zetten. Soms is de stad tegen eenzaamheid niet inzetbaar. Ze is dan geen amigo op wie gratuit mijn uitstraling inslaat. Niet de ochtend of de luie namiddag, maar de slaap van een slotzuster afhoudende avond maakt een zomerdag gedenkwaardig. (Over namiddagen werd in de jaren '60 aanstekelijk gezongen, in de naglans van engelen die geen bed durfden opschudden.) Ik verwaarloosde de overgang van licht naar donker. Muziek kon niet weg tussen de historische muren van kerk en stadhuis, na het afscheid van een volprezen zangeres die ik terzijde had genomen: ‘Kom na een volgend optreden in een andere stad rustig even groeten.’ Zij liet niets ophouden: aangaan, afdwalen in muziek waarmee ik alleen werd achtergelaten, in zo'n nacht die een kleine rode haan oproept. Nachten waarin de zangeressen op een song of op een dominant akkoord broedend mij uit alle havens en stations wegdenken. Ik zag ogen die uitdaagden om een attentie binnen te halen, vond dat ik mijn ogen zo moest inrichten. Bandeloze amigo's doen geen eenzaamheid gelijken, wel de stad, ja, als het slapste koord voor een danser. Maar ik sleepte nooit zwaarder van de eigen ogen mijn voeten over straat. Vorige Volgende