De Gids. Jaargang 165
(2002)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
Marjan Scharloo
| |
[pagina 91]
| |
heim van de aantrekkingskracht van dit museum is een gelukkig samenspel van collectie, gebouw en mentaliteit. Het verhaal is bekend. De rijke, doopsgezinde zijdehandelaar Pieter Teyler van der Hulst liet na zijn dood in 1778 een enorm kapitaal na, waarmee een instelling werd gesticht die de verworvenheden van kunst en wetenschap onder de burgerij zou dienen te verspreiden. Daartoe werden twee Genootschappen gesticht en een museum annex demonstratieruimte gebouwd. Dit particuliere en lokale initiatief kreeg dankzij enkele visionaire directeuren en conservatoren een stevig fundament, in de vorm van prachtige collecties van internationale allure, waardoor de instelling ook in slechte tijden wist te overleven. In de tweede helft van de twintigste eeuw begon een modernisering van de Nederlandse musea zonder weerga. Er werd op grote schaal verbouwd, gebouwd en tentoongesteld volgens de nieuwste museale inzichten. Alles moest anders, want het traditionele museum voldeed niet meer aan de eisen van de tijd. Terwijl dit alles speelde, verkeerde Teylers Museum in een, achteraf gezien heilzame, winterslaap. Want door geldgebrek beleefde het museum precies in deze tijd een periode van stagnatie. Net voordat de verwaarlozing onherstelbare gevolgen zou hebben, werd Teylers Museum ‘van nationaal belang’ verklaard, waardoor de exploitatie voortaan met steun van de nationale overheid kon plaatsvinden. Het gebouw van Teylers Museum is bijzonder omdat elk aangebouwd gedeelte speciaal ontworpen werd voor de museale functie. Veel van de ruimten zijn nog steeds in gebruik voor die categorieën voorwerpen waarvoor ze oorspronkelijk gemaakt zijn. Het tegelijk met de zalen ontworpen meubilair doet ook nog steeds dienst. Het grootste deel van het museum is gebouwd in de periode voor de toepassing van de elektriciteit. Daarom wordt het daglicht zo veel mogelijk toegelaten, ook al is dit niet altijd conform de hedendaagse inzichten van optimaal collectiebeheer. In dit museum heerst respect voor het verleden zonder sacraliteit: achttiende-eeuwse stoelen worden gebruikt waarvoor zij bedoeld zijn: om op te zitten. Ondanks de aanwezigheid van uiteenlopende soorten voorwerpen is er toch een zodanig sterke samenhang dat de afzonderlijke delen elkaar versterken. Omdat gebouw en collectie zo nauw met elkaar verbonden zijn, heerst er een wonderlijk soort harmonie in het museum. De verhalen over de mensen die Teylers Museum maakten tot wat het nu is, zijn eveneens bewaard gebleven. Zij zijn onverbrekelijk verbonden met de voorwerpen die zij bijeenbrachten en met de | |
[pagina 92]
| |
locatie waar deze voorwerpen sindsdien beheerd worden. De vroegere directeuren, kasteleins, conservatoren en al die andere betrokkenen en medewerkers hebben elk met hun eigen passies, hun voorkeuren en niet te vergeten hun antipathieën bijgedragen aan het geheel. Dankzij hun omvangrijke netwerken waren zij in staat om een ensemble bijeen te brengen, dat in veelzijdigheid en kwaliteit van uitzonderlijk karakter is. Teylers Museum is niet bedoeld als plaats ‘where people can sip martinis among the Bellinis’ (oud-directeur Victoria & Albert Museum) of als een ‘agent of social change’ (directeur Tyne and Wear Museum). De presentatie is gebaseerd op het oorspronkelijke Verlichtingsideaal van een museum. In deze visie is het museum een wetenschappelijk instituut, waar men door het kennisnemen van de nieuwste ontwikkelingen van de kunst en wetenschap én door het gebruiken van de eigen ratio tot een steeds beter begrip van de wereld komt. Door het gebruiken van zijn eigen ratio wordt de mens geacht uitstekend in staat te zijn tot het opbouwen van een eigen wereldbeeld. De presentatie van de voorwerpen in het museum dient daarbij zo terughoudend mogelijk te zijn om de bezoeker op geen enkele wijze te manipuleren. Kortom, er wordt eigen initiatief en onderzoek van de bezoeker verwacht. De beloning van deze inspanning is een unieke ervaring, gebaseerd geheel op de eigen ervaringswereld. De Verlichting was de laatste cultuurperiode waarin het ideaal van de universele mens, de mens die kennis heeft over alles, nog net haalbaar was. Om dit ideaal uit te dragen diende de collectie van een museum een universeel karakter te hebben. Niemand zou het tegenwoordig in zijn hoofd halen een museum te creëren waarin kunst en natuurwetenschap met elkaar gecombineerd worden. In de loop van de negentiende eeuw zijn wetenschappen en collecties zo gespecialiseerd geraakt dat ze in separate gebouwen werden ondergebracht en verschillende groepen mensen aan zich begonnen te binden. De Verlichting was een periode vol optimisme over de menselijke natuur, waarin de ontdekking van de wereld een enorme vlucht nam. Er waren revolutionaire ontwikkelingen op het gebied van de natuurkunde, de chemie, de paleontologie en mineralogie, de geneeskunde, de filosofie en de politiek. Vele uithoeken van de wereld en van het heelal werden voor het eerst in kaart gebracht. In Teylers Museum is die opwindende tijd vol ontdekkingen als het ware bevroren in een tijdcapsule. Zelfs wanneer de voorwerpen hun geheimen niet prijsgeven, | |
[pagina 93]
| |
stralen ze samen toch een mentaliteit uit van vooruitgang, van verheffing van de mensheid, waarin positief naar de ontwikkeling van de natuurwetenschappen gekeken wordt. De museumbezoeker van nu wordt bovendien getroffen door de esthetiek van vele raadselachtige voorwerpen. Daardoor kan het museum geheel onbedoeld nu ook worden ondergaan als niet meer dan een ‘experience’, een ‘environment’, maar dan wel één die gebaseerd is op honderd procent authenticiteit. Wat heeft die oude filosofie over een museum ons na twee eeuwen nog te zeggen? Aan het succes van Teylers Museum af te meten nog heel wat. Wonderlijk genoeg wordt de fantasie van de bezoeker juist geprikkeld door de ontoegankelijke opstelling zonder thema's en wordt hij uitgedaagd tot het doen van eigen ontdekkingen. De bezoeker kan zich voelen als de filmheld Indiana Jones: tegelijk avonturier en een vent van vlees en bloed. In 1998 gaf De Gids een themanummer uit over Teylers Museum. De 52 bijdragen, afkomstig van auteurs met zeer uiteenlopende achtergronden, gingen elk over een onderwerp of over een ruimte in het museum. Ook uit deze bijdragen blijkt dat het basisprincipe van het museum uit de Verlichting nog steeds werkt. Iedereen bleek zonder veel moeite een favoriet onderwerp te kunnen noemen en er een beschouwing over te kunnen schrijven. Van de roddelkonten op een schilderijtje van Bakker Korff (Hedy d'Ancona) tot het topje van de Mont Blanc (Bart Vos). In Teylers Museum gaan het oude en het nieuwe op een onnadrukkelijke, maar wel vanzelfsprekende manier een dialoog aan met elkaar. Omdat het museum zoveel inhoud en historie heeft, kan de inhoud van elke tijdelijke tentoonstelling in relatie gebracht worden met de collectie van het museum. De tentoonstellingsruimte, gelegen na de vaste presentatie, brengt de bezoeker haast vanzelf in een contemplatieve stemming, waardoor hij ontvankelijk wordt voor dwarsverbanden die niet meteen voor de hand liggen. Vaak krijgt het geëxposeerde er een nieuwe betekenislaag bij door deze niet-gezochte dialoog. De tentoonstelling van Morandi in 1996 was daar een mooi voorbeeld van: de besloten rijkdom die spreekt uit het oeuvre van deze schilder is verwant aan de essentie van het museum zelf. Bij de revitalisering van Teylers Museum zijn uiteraard ook kanttekeningen te plaatsen. Tegenwoordig hoeft niemand meer aan te bellen en te wachten tot de zware deur geopend wordt. De nieuwe vleugel voldoet aan alle moderne eisen voor het internationale bruikleenverkeer. Een ruime winkel en een kenniseiland met multi- | |
[pagina 94]
| |
media in aanbouw komen nog verder tegemoet aan de eisen van de hedendaagse bezoekers. Die nieuwbouw heeft het museum de absoluut noodzakelijke ‘lebensraum’ gegeven om tentoonstellingen te kunnen maken en de benodigde publieksfaciliteiten te behuizen. Aan de andere kant doet de nieuwbouw - hoe integer ook - afbreuk aan het oorspronkelijk karakter van het museum. Het is ironisch dat juist ingrepen om meer mensen te laten delen in de ervaring van dit unieke culturele erfgoed een verlies aan authenticiteit tot gevolg heeft. Hierdoor lijkt Teylers Museum nu toch wat meer op andere musea dan vroeger. Gelukkig geldt dit niet voor de vaste tentoonstelling in het oude gebouw. Zolang de mentaliteit en de principes van de Verlichting daar heersen, zal ‘Teyler’ zich als moeder van de Nederlandse musea blijven onderscheiden van haar kinderen. Overigens is zij wel nieuwsgierig hoe het met haar kinderen zal verdergaan. Door het ontbreken van een missie, stevig verankerd in een filosofie over het menselijk bestaan zoals in de Verlichting, is het nu moeilijk een visie voor de lange termijn vast te houden. De musea kunnen in Nederland niet zonder overheidssteun overleven en zijn dus afhankelijk van een groeiende politieke aandacht met alle grilligheid en opportunisme van dien. Nog nooit zijn musea zo kwetsbaar geweest. |
|