| |
| |
| |
Nenad Veličković
De heldhaftige Hypothalamus
Het effect was bijna ongelooflijk. Als de rat doorhad wat er in het midden zat, duwde hij achtduizend keer per uur op de hefboom (en een exemplaar zonder elektroden doet dat maar vijfentwintig maal). Hij ging door, achtenveertig uur achter elkaar, tot hij volkomen uitgeput was! De rat verkoos het genot boven al het andere, zelfs voedsel, ook al had hij honger. Ze hadden hem speciaal uitgehongerd en stopten hem dan in het hokje waarin zich wat voedsel en de voor hem zo aantrekkelijke hefboom bevonden. Hij stortte zich niet op het eten, maar op de hefboom. En hij duwde en duwde... Hoogstwaarschijnlijk zijn in de hypothalamus enkele genotscentra gelegen. Het stimuleren van verschillende plekken daarvan roept bij de rat verschillende emoties op. Enkele corresponderen met het aangename gevoel dat is verbonden met het stillen van honger. Andere, en die vond hij het prettigst, hadden overduidelijk een seksueel karakter.
(I.I. Akumiškin Vermakelijke biologie)
Mijn vriendin denkt dat er geen seks mogelijk is zonder liefde, en ik juist het omgekeerde: dat er geen liefde bestaat zonder seks. Dat essentiële verschil werd ons duidelijk in de eerste dagen van de oorlog, toen ik mijn verlovingsring tot een maliënkolder omsmeedde, en zij de hare tot een kuisheidsgordel. En vanaf dat moment tot nu, precies twintig maancycli later, hebben we niet éénmaal de liefde bedreven. We deelden als voorheen met elkaar de woning, het inkomen en ook het bed waarin we, in plaats van de liefde te bedrijven, lange gesprekken voerden over ons huwelijk en de redenen die ik meende te hebben om dat uit te stellen. (De voornaamste was dat ik tot de mensen behoor die niet graag met een toekomstige weduwe trouwen.)
| |
| |
Het kostte me enkele maanden om te begrijpen wat er aan de hand was, wat de oorzaak was van onze totale seksuele Krach, en vervolgens begon ik een soort maandkalenders bij te houden. Ik heb er nu vijftien. Aan de ene kant staan de data, vier rijtjes van zeven onder elkaar, bij elkaar de achtentwintig dagen van één maancyclus, en aan de andere kant een plaatje. Sommige daarvan zijn foto's uit erotische tijdschriften, andere zijn illustraties afkomstig uit boeken met een soortgelijke inhoud. De foto's zijn in kleur. Er staan vooral jonge meisjes op, zoals een blondje dat van achteren is gefotografeerd, op een tennisveld. Ze heeft witte sportschoenen aan haar blote voeten. Dunne kniegewrichten, gebruinde, spichtige kuiten, twee verticale schaduwen van de spieren in haar knieholtes, twee gespreide dijen. Ze staat voorovergebogen, in afwachting van de service van haar tegenstander. Haar korte rokje is wat omhooggekropen en onthult ons dat de tennisster geen slipje draagt. Onder haar blanke, ronde en strakgespannen billen, waar de dijen elkaar dicht naderen zonder elkaar echt te raken, een wolk van lichte, krullende haartjes waarin de stralen van de ondergaande zon worden gevangen en in een goudkleurige nevelvlek veranderen.
De illustraties zijn bijna allemaal reproducties van kopergravures die men kan vinden in boeken uit de Renaissance. Op een daarvan zien we een jongeman, een tuinman, gezeten op een schommelbank, met zijn rug tegen de leuning en zijn benen voor zich uitgestrekt. Hij heeft zijn hemd wat omhooggetrokken en zijn broek laten zakken en toont, zoals de renaissanceschrijvers dat zo graag noemen, zijn hoog opgeheven lans, gereed voor de strijd, de stamper, de sleutel die de deuren van het paradijs zal openen... Schrijlings over hem heen staat een non, met de rug naar hem toe en bijna boven op hem gezeten; met de ene hand houdt ze zijn zangvogeltje vast, met de andere houdt ze haar rokken tot iets boven haar buik en met haar wijs- en middelvinger geeft ze haar eigen martelares haar zegen.
Op de achterkant van die plaatjes stonden dus mijn kalenders. Ik noem ze wel zo, maar alleen ik zou ze als zodanig kunnen gebruiken. In de achtentwintig vakjes met de dagen van de maancyclus, op mijn laserprinter in zwart afgedrukt, noteer ik mijn ervaringen en de resultaten van mijn observaties en berekeningen. De zeven dagen met een rood kruisje zijn de dagen waarop mijn vriendin ongesteld is. De dagen die ik aan de frontlinie doorbreng, zijn versierd met de gele lelie uit het wapen van Bosnië-Hercegovina. Aangezien ik niet
| |
| |
zo'n goede tekenaar ben, lijken ze meer op een half geschilde banaan. De zondagen hebben een blauwe ‘o’. Dan doet ze aan yoga en eet ze niets. Eens in de achtentwintig dagen onthaart ze haar ‘bikinizone’. Die dag is gemarkeerd met drie oranje krulletjes. Om de zeven nachten hebben we stroom. Dan zijn we druk bezig water uit de ton in de wasmachine te gieten. Deze data heb ik aangeduid met azuurblauwe bliksemschichten. Vier dagen dragen het verkeersteken dat in het algemeen voor ‘gevaar’ staat: de ovulatieperiode. De drie dagen dat de volle maan schijnt, die uit een vrouw alle verdriet naar boven trekt zoals hij uit de oceanen de vloed doet oprijzen, worden in mijn kalender voorgesteld met gele rondjes. Eénmaal in de week jaagt ze met een bezem in de hand op de spinnenwebben in de hoeken. Tweemaal per maand trekt ze ten strijde tegen de motten. Zulke dagen zijn getooid met een tekeningetje van een spinnenweb. Het patroon van zo'n web roept ook associaties op met uitgedroogde en opgebarsten aarde, wat niet zo vreemd is, want de daarmee aangeduide dagen eindigen in wanhoop door het gebrek aan water en alle rotzooi om ons heen.
Eens in de vijf dagen word ik wakker met een vlinder in mijn buik van angst. Dan is in al mijn gedachten als een almachtige censor de Dood aanwezig. Ik teken in mijn kalender een doodshoofd, houd op plannen te smeden, laat alle hoop varen dat er ooit een einde aan de oorlog zal komen en zie af van alle verlangens, verwachtingen en pleziertjes. Urenlang staar ik in het niets. Mijn vriendin doet wat ze kan: ze bakt taarten, ze zoekt strips en als het summum van liefde maakt ze een pita. Ik vraag me stilzwijgend en in verbazing af: waar is dat allemaal goed voor, als zich morgen misschien al de wurmen onder onze huid nestelen en de maden door onze schedel rondkruipen?
Mijn kalenders zijn gebaseerd op statistiek, kansberekening, medische wetenschap, psychologie en parapsychologie. Als er iets is dat ik zelf niet weet of kan, vraag ik mijn vrienden of ze het willen berekenen of doen. Met aparte tekens, zoals blauwe plusjes en minnetjes, houd ik in de hoeken van de datumvakjes haar bioritme en dat van mezelf bij. Ook in de hoeken, met de belangrijke en minder belangrijke tekens van mijn en haar horoscoop, staan de perioden gemarkeerd die we niet samen kunnen doorbrengen. Op die manier kun je in één vakje soms drie, of zelfs wel vier tekentjes of kleuren aantreffen. Maar ook al staat er maar één, dat is al voldoende om te maken dat ik me op de betreffende dag niet alleen van seks, maar
| |
| |
ook van iedere gedachte daaraan onthoud, dan neem ik de kalender in mijn linkerhand en leg hem neer, met het plaatje naar beneden.
En toen, na twintig maancycli en zestien volgekrabbelde kalenders, na de nodige zorgvuldige controles en correcties, en nog een paar dagen van twijfel en ongeloof, verscheen voor mijn ogen een leeg vierkantje! De Lang Verwachte Dag!
Ik wachtte de komst ervan wakend af in een aarden schuilhut, hoestend en kuchend van de walm uit een met smeerolie gevuld olielampje dat meer roet en stank produceerde dan dat het licht gaf en tot enig nut was. Om twee uur ging ik voor mijn wachtronde naar buiten. Van twee tot vijf zat ik in de loopgraaf. Tegen zessen dronk ik koffie en wachtte ik tot het licht werd, om datgene te doen waarvoor alles uiteindelijk was gelopen zoals het gelopen was.
Ik besloot namelijk om voor mijn vriendin in plaats van een bos rozen een schoudertas vol rode appeltjes mee te nemen. Ik wist waar die te vinden waren en ook hoe het kwam dat niemand anders ze al eerder geplukt had. Ze hingen hoog in een boom, aan takken die vanaf de grond niet te bereiken of af te breken waren, zo hoog dat ze over alle daken en boomkruinen heen ook voor een vijandelijke sluipschutter te zien waren. Ik klom tot aan de eerste dikke takken en schudde aan de stam. Er viel er natuurlijk niet één af. De top trilde alleen even, alsof er een musje op was neergestreken. Ik klom een paar takken hoger. Ik wist me gedekt door wat nog over was van een dak, met een geblakerde schoorsteen. Tussen mij en de plek waar de sluipschutters zich ophielden, dreven de slierten ochtendnevel traag voorbij. Het hart klopte me in de keel en iets fluisterde mij toe dat ik moest stoppen, dat ik op deze dag, waar ik zo intens naar toe geleefd had, niet al mijn geluk op het spel mocht zetten. Maar juist deze dag verlangde een authentiek en onweerlegbaar bewijs van liefde, zoals een tas vol met rode, geurende appels. Iemand anders zou er misschien op uit zijn gegaan om ze te kopen, maar iemand die geld genoeg had om een zak vol appels te kopen, was juist daarom ook iemand anders. Dapperheid is het privilege der armen. Dappere rijkaards zijn dwazen. Ik spande mijn spieren, richtte me op en klom weer verder.
Van achter de schoorsteen werd het groepje bomen boven de steile rotswand zichtbaar, en in die rotswand, nu door de nevel aan het gezicht onttrokken, bevond zich een bunker. De takken werden
| |
| |
dunner en de boom begon steeds meer heen en weer te zwaaien. Ik stelde me voor wat voor een schouwspel dat zou opleveren voor wie daarboven zat: alles binnen zijn gezichtsveld roerloos stil, als op een foto, alleen een boomkruin die door een plotselinge, plaatselijke windvlaag heen en weer bewogen wordt. Hij buigt zich voorover, kijkt door zijn telescoopvizier, en net als hij mij in het oog krijgt, schuift er een wolk van nevel tussen hem en mij in.
Ik klim steeds hoger, steeds minder bang voor hem daarginds, achter dat vizier, en er vallen steeds meer appels in de kuil onderaan de boom, waar onder de platliggende stengels van een frambozenstruik een paar half verkoolde balken uitsteken, met roestige spijkers. De vogels ontwaken. Als hij daarboven een salvo afvuurt, zal ik dat door hun gekwetter niet eens horen. Het makkelijkst zou het zijn om alle takken waaraan appels hangen gewoon af te breken en dan weer naar beneden te gaan om de vruchten eraf te plukken, maar alles in mij verzet zich daartegen. En de takken leegschudden zou stompzinnig zijn: de ene helft van de afgevallen appels zou gekneusd raken, de andere door scherpe of doornige uitsteeksels en stenen worden beschadigd. Dus houd ik me met één hand aan de stam vast en rek me uit, waarna ik met de andere een tak waaraan appels hangen beetpak en naar me toebuig. Telkens als ik een appel vastpak en afpluk, schiet de tak terug en kan ik weer helemaal opnieuw beginnen. Hoe verder ik me uitrek, hoe verder de tak waarop ik zit doorbuigt, en hoe duidelijker ik het onder de schors kan horen kraken. Toch is het enige wat ik voor me zie het moment waarop ik de zak openmaak en aan mijn stomverbaasde vriendin mijn oorlogsbuit laat zien. Voor haar zijn appels wat voor mij een pita is.
‘Wat moet dat daar boven!’ Het was de eigenaar van het huis, en ook van de boom. Aan hem had ik geen moment gedacht. De epiloog van het avontuur speelde zich af op een vooruitgeschoven commandopost: de appels werden aan de rechtmatige bezitter toegewezen en ik kreeg extra graafwerk te verrichten. We waren bezig een kuil te graven van twee bij drie meter, bestemd voor een miniwaterkrachtcentrale waarin de trommel van een half ontmantelde wasmachine als turbine kwam te fungeren. Met de aldus opgewekte stroom zouden we 's nachts licht hebben, niet meer hoeven te hoesten door de roetige walm van de olielampen en genoeg kunnen zien om niet meer in andermans laarzen te stappen als we ons naar de plek begaven waar we wacht moesten lopen.
| |
| |
Ik was goedgehumeurd en liep te fluiten. Met dat graven ging de tijd des te sneller voorbij. De officieren vinden echter dat je onder het werk niet vrolijk hoort te zijn, ze denken dat je de kantjes eraf loopt of dat je ze belachelijk maakt. Daarom moest ik na het ontbijt voor straf nog doorwerken. Totdat mijn wacht was aangebroken.
Overdag lopen we in ons eentje wacht in de loopgraaf. Dat is geen pretje, want je kunt niet even wegdommelen. Je moet stil blijven zitten en door een schietgat naar buiten koekeloeren. Omdat er door dat gat niets te zien was - er lag een mierenhoop voor - zag ik dat anderhalve uur vóór de loopgraaf, en keek goed uit dat ik niet door een controlerende officier werd verrast en nog eens drie dagen op deze plek zou moeten blijven. Iedereen doet dat. Als je op tijd de officier in de gaten krijgt die zijn ronde langs de linie doet, kun je roepen: ‘Halt! Wie is daar!’, om het wachtwoord vragen en rapport uitbrengen, wat resulteert in diverse stimulerende maatregelen. Wie volgens de regels in de loopgraaf zit en gespannen door het schietgat tuurt, ziet niets en hoort niets. En als de controlerende officier kans ziet hem van achteren te besluipen, krijgt hij als straf extra werk.
Om zes uur was ik vrij en kon ik in de opslagplaats van hout en bouwmaterialen rondsnuffelen om daar een dik, rond eind hout uit te zoeken, net iets korter en dunner dan een telefoon- of lantaarnpaal. Hoewel ik het risico liep dat het me na een uur van slepen en zeulen bij het betreden van de stad door de politie afhandig zou worden gemaakt, besloot ik het toch mee te nemen. Ik wist dat dit mijn vriendin zeker drie tochten langs de stedelijke vuilnisbelten zou besparen en daarmee vele uren waarin ze bezig zou zijn met het verzamelen van plastic flessen, oude lappen, afgetrapte schoenen en ander afval dat voldoende calorische waarde bezat om in ons kleine, plaatstalen kacheltje te worden verstookt.
Om zeven uur verwelkomden we met ons tienen de aflossing en gingen naar huis. In plaats van een uur deden we er wel twee uur over. Dat kwam door de mist. Die was zo dik dat iemand uit het midden van de kolonne niet de man kon zien die vooraan liep. Iemand kwam op het idee dat iedereen mijn paal moest vastpakken om hem samen te dragen, maar ook om zich eraan vast te houden als er onverwacht een gladde plek was. En zo, vastgebonden aan de nazaat van Odysseus' scheepsmast wisten we de engte tussen Scylla en Charybdis te passeren, de Syrenen - en ook de politie die het op
| |
| |
andermans hout gemunt heeft - voorbij te komen en uiteindelijk de veilige haven van onze eigen wijk binnen te lopen. Daar stond ik dan voor de gesloten ingang van ons flatgebouw en hoorde hoe mijn vriendin de trap af kwam rennen om de deur open te doen. Ze zag me daar staan met die paal, als een ridder met zijn lans, terwijl ik de volgende, uit een blijspel afkomstige woorden sprak: ‘Dulcinea, zie hier je Rossinante!’ Ze sloot mij samen met de paal in haar armen en uit de vurigheid van haar kus en de heftigheid waarmee ze me omhelsde, maakte ik op dat mijn kalender het niet mis had: dit was de Lang Verwachte Dag.
We legden de paal neer in de keuken die naar versgebakken pita rook en volstond met de damp die van het voor mij klaargemaakte badwater opsteeg. Voor zo'n hoeveelheid water had ze minstens tweemaal naar het dichtstbijzijnde tappunt gemoeten, de gang daarheen en weer terug, met daarbij nog de tijd dat ze in de rij moest staan, had haar zeker een hele dag gekost. Ik haalde een grote, rode appel uit mijn zak, wreef hem tegen mijn borst glanzend schoon en gaf hem aan haar. Ze had aangetrokken wat ik haar het leukst vond staan: een matrozenhemd met donkerblauwe strepen en een witte, wijde, korte broek met bretels. Alsof het zomer was, aan een zonnig strand, en niet hartje winter, midden in Bosnië en ook midden in de oorlog. Voor het wassen van zo'n spierwit kledingstuk zou ze nog wel twee keer zo veel water nodig hebben als voor mijn bad. Ik nam mezelf plechtig voor dat morgen voor haar te gaan halen.
Ik trok mijn kleren uit en stapte in het bad. Het zweet op mijn lijf verdampte en ik kreeg kippenvel van de kou. Het was koud in de badkamer, uit mijn mond kwam net zo veel damp als uit een wastobbe. Ze goot eerst water over me heen, toen zeepte ze me in. Tot mijn grote vreugde en voldoening bleef ze het langst bezig op de plek waar ik dat eigenlijk ook het liefst had gewild: een bewijs te meer dat vandaag de Lang Verwachte Dag was aangebroken! Vervolgens werd ik afgespoeld en droogde ze me af met een stel schone, geparfumeerde en voorverwarmde handdoeken. Er kwam nog altijd damp uit mijn mond, maar ik had het nu niet koud meer.
In de keuken stond de tafel gedekt. Pita, yoghurt, koekjes met kaneel. Ik at, terwijl zij glimlachend toekeek. Zij zette haar tanden in de appel. Ze deed het op een manier alsof ze hem kuste, waarbij ze haar witte snijtanden liet zien en met haar tong langs de rode schil van de appel ging.
| |
| |
Het bed in de kamer was opgemaakt. Ze haalde er een paar verwarmde dakpannen uit die daar als een soort kruik in hadden gelegen, ik sprong uit mijn ochtendjas en kroop onder het warme dekbed. Het beddengoed was schoon en rook naar lavendel. Of naar zeep met lavendelgeur. Dat deed er niet toe. Dit was de Lang Verwachte Dag. Ze zette het olielampje op het kastje naast het bed. De ramen waren door de neergelaten rolgordijnen verduisterd. Of waren het gordijnen? Dat deed er niet toe. Ze kleedde zich uit en keek naar mij. Ze trok haar hemd uit. Haar witte broek gleed op de vloer. Ze droeg zwart, zijden ondergoed. Of was het kant? Ze deed het licht uit en kroop naast mij. We omhelsden elkaar innig en zo bleven we liggen, roerloos, een paar minuten lang. Of seconden. Het deed er niet toe. Voor mij lang genoeg om onverbiddelijk en onherroepelijk in slaap te vallen.
Vertaling: Roel Schuyt
| |
| |
| |
| |
|
|