| |
| |
| |
Wim van de Woestijne
De loop der dingen
Brief aan de directeur van de Staatsloterij
Wilt u het geldbedrag dat toekomt aan de toonder van het winnend staatslot overmaken op de girorekening van mijn vader, Ferdinand Elvenbach, Amsterdam, stuurman op de wilde vaart, onder vermelding van ‘hemelkijker’. Ik geef u in deze brief de toelichting die u van me verlangt. U ziet het, ik weet hoe u denkt, ik ken de loop der dingen.
Toen ik ging studeren was moeder pas zesendertig en tenger als een schoolmeisje. Wanneer ze haar armen bewoog zag je haar schouderbladen onrustig op en neer gaan en door haar truitje heen kon je de bobbeltjes van haar ruggenwervel tellen. En ze was naïef, opmerkelijk voor een zeemansvrouw, die toch haar eigen boontjes moet doppen en zich staande moet houden in een wereld waar ze bijhoort en niet bijhoort.
Na haar veertigste werd ze snel dikker, elke dag leek ze in omvang toe te nemen. Maar daarvoor schrijf ik u niet. Mijn naam is Kees Elvenbach, officieel heet ik Cornelis, vernoemd naar mijn grootvader van vaderskant. Maar niemand noemt me bij mijn officiële naam, alleen moeder, een beetje om te plagen, ‘Cor, zet jij even koffie’, ook toen ik al aan de universiteit studeerde.
Ik heb het nummer van het winnend lot, dat u in de dagbladen hebt gepubliceerd, zeker tien keer vergeleken met het nummer dat ik in mijn agenda had genoteerd en raakte zo opgewonden dat de cijfers voor mijn ogen begonnen te dansen. Ik kneep ze dicht en daarna vergeleek ik de cijfers nog eens, één voor één, terwijl ik met mijn vinger bijwees en ze hardop uitsprak. Ja, ik bezit het lot waarop de hoofdprijs is gevallen, maar ik kan het u niet tonen. Ik verwacht dat u dat na het lezen van deze brief ook niet nodig vindt. U zult het zelfs hoogst ongepast vinden. Indien u onverhoopt toch voet bij stuk houdt, zal ik het onvermijdelijke moeten doen. Dat zal 's nachts in het geheim plaatsvinden, in het koele licht van de maan,
| |
| |
buiten het oog van politie en paparazzi. Wanneer u mij daartoe verplicht, maakt u zich medeschuldig aan een ongebruikelijk misdrijf. Maar verder met de brief. Waarom zou ik op zaken vooruitlopen die zich nog niet aandienen?
Moeder wilde in de toekomst kijken. Ze wilde weten wat er achter de horizon van de tijdgrens lag. Misschien wilde ze weten of ze langer zou leven dan oma. ‘Veertig is jong, maar als het moet gebeuren, gebeurt het. Ik ben er niet bang voor.’ Misschien wilde ze in het verschiet kijken om te weten of vader terug zou komen. Die stampte elke maand de tijdgrens over. Overdag keek hij naar de machines en 's avonds naar de sterren. Meer was er niet, machines en sterren. Zijn vrouw was hij allang vergeten. Vader was huiverig voor het heden en hij was huiverig voor de toekomst: ‘Waarom zou ik in de toekomst kijken als ik daar alleen maar ellende zie?’
Maar moeder was niet bang. Ook niet voor de toekomst. Als je bang bent, trouw je niet met een zeeman op de wilde vaart. Als je bang bent, trouw je niet met Ferdinand Elvenbach uit Amsterdam.
Moeder zat voor de televisie. ‘Cor, zet jij even koffie.’ Toen ik de kamer weer binnenkwam keek ze naar het weerbericht. Nooit eerder had ik haar zo geconcentreerd naar iets zien kijken, ze zat op het puntje van de bank en had een kleur van opwinding. ‘Die jongen kijkt in de toekomst, die kijkt twee, drie dagen vooruit.’ Meer zei ze niet, maar vanaf de ene op de andere dag keek ze geen televisie meer en zat elke avond aan de keukentafel, keek kort naar een voorwerp, een kom, een bord of een mes, sloot haar ogen, verlegde het voorwerp en opende weer haar ogen. Elke dag legde ze het verder weg en sloot langer haar ogen. Na een maand riep ze dat ze twee minuten in de toekomst kon kijken. Ze legde een brief op tafel en keek me stralend aan. ‘Ik weet waar die over twee minuten ligt, ik ken de loop der dingen.’
‘De loop der dingen,’ zo formuleerde ze dat, en ik reageerde onverwacht fel. ‘De thuiskomst van vader is geen ding, die is even abstract als Onze Lieve Heer, de hemel en de hel.’ Ik zei ook dat ik twee minuten in de toekomst kijken erg veel vond, en vervloekte tegelijk in stilte haar kinderlijke idioterie, maar moeder vond twee minuten niet genoeg. ‘Wat heb ik aan honderdtwintig seconden als ik naar de haven al meer dan een uur kwijt ben? Ik weet niet eens hoeveel seconden dat zijn.’
Zoals moeder in de toekomst wilde kijken, wilde vader in het verle- | |
| |
den kijken, de romantische wens om met een telescoop het licht van de aarde te achterhalen. Verleden en toekomst, mijnheer de directeur, ik zat daartussen, maar vreemd genoeg beklemde dat niet, integendeel, het richtte mij vrijmoedig en zonder angst op het heden. Anders had ik deze brief niet geschreven.
In de vreemde havens verbraste vader niets, maar spaarde elke cent voor een uitzonderlijk sterke kijker: ‘Ik wil Napoleon over de Berezina zien trekken,’ lachte hij, ‘ik wil zien hoe Columbus het gajes het want in jaagt. Ik wil het ontstaan van het heelal met eigen ogen zien, de Grote Klap, het begin van alles.’
Die wens gaf hem zijn levenskracht, niet het gestamp over de oceanen, de vreemde kusten of de vrouwen die de tango dansten. Zijn brieven waren altijd in haast geschreven, de enveloppen droegen exotische stempels, Alexandrië, Rio, Tanger. De zegels koos hij met zorg uit. Tegen de tijd dat moeder jarig werd, kwam er steevast een enveloppe met een postzegel waarop bloemen stonden afgebeeld. Als hij het belangrijk vond dat ik een museum bezocht, gebruikte hij een zegel met een schilderij van Velasquez, El Greco of Rembrandt. Vader zei met de postzegels meer dan hij in zijn brieven schreef.
Hij hield niet van gokken. ‘Een schip, boordevol gestouwd met lading, is te kostbaar om mee te gokken. Weet je hoeveel er in een container zit? Weet je hoeveel containers we aan boord hebben?’
Maar moeder schreef hem dat het meedoen met de staatsloterij geen gokken is. Je maakt kans. Je vergokt niets, geen schip en zeker niet je eigen vrouw, het is een spel met een droom, niet meer dan dat. ‘Hoe duur is zo'n kijker om het ontstaan van het heelal te kunnen zien?’
Op die vraag kreeg ze nooit antwoord, maar de eerstvolgende brief droeg een postzegel met de afbeelding van Franz Schubert. Franz Schubert. Die boodschap begreep ik niet, toen niet, maar moeder begreep die direct en schreef haar laatste brief: ‘Ik weet niet meer of ik getrouwd ben, ik weet niet of ik verdrietig moet zijn of blij.’ Terwijl ze de enveloppe dichtplakte huilde ze.
De laatste kaart van vader was kort. De afsluitende punt was dwars door het papier gekrast, misschien in woede om zijn onvermogen de dingen uit te spreken: ‘We zijn met de handschoen getrouwd, we hebben geleefd met de handschoen, we scheiden met de handschoen.’
De pijnlijke boodschap was met een - f - ondertekend, hij had zich geen tijd gegund zijn naam uit te schrijven. De enveloppe was
| |
| |
in Hamburg gepost, vijfhonderd kilometer van ons huis, de postzegel was afgestempeld met de zware inktgolven van naderend noodweer. Hij was nog nooit zo dichtbij geweest. Zo bereikbaar. Hamburg werd voor ons de vervloekte stad aan de monding van de Elbe, tot de kaden toe gevuld met jonge verleidsters, ronselaars en Poolse hoerenmadammen. Toen de volgende maand een kwart van het gage werd overgemaakt, wist moeder dat het de alimentatie was.
Maandelijks kocht moeder een staatslot, ze raakte geobsedeerd door het enorme bedrag dat ze kon winnen en dat haar in één klap uit de financiële ellende kon toveren. Ze legde het lot voor zich op de keukentafel, sloot haar ogen en concentreerde zich op de cijfers om de loop der dingen te zien.
Natuurlijk praatten wij erover wat we met het geld zouden doen. Moeder wilde een buitengewoon sterke telescoop kopen. ‘Dan kan je vader zien hoe de hemel is ontstaan.’
Ze praatte alsof ze nog getrouwd was en ik corrigeerde haar zoals een vader zijn kind corrigeert: ‘Heelal, moeder, de hemel zit in je hoofd.’ Maar ze scheen het niet te horen en automatisch formuleerde ik onhoorbaar de slotzin: ‘Vader wil niets zien, die ziet alleen de jonge meid uit Hamburg, die voelt haar zoals hij de golven van de oceaan onder zich voelt.’ Ik fluisterde de woorden voor mezelf. Waarom zou ik iemand pijn doen die de wereld als een prachtige draaiende bol ziet?
Ze kwam het huis nauwelijks nog uit. Overdag zat ze met gesloten ogen aan de keukentafel, verlegde voorwerpen of concentreerde zich op het staatslot. Ze bewoog van het bed naar de keuken en terug, en elke dag werd ze dikker. Ze kocht een korset dat ze strak om haar lijf snoerde. ‘Als vader terugkomt, wil ik eruitzien zoals hij me trouwde, niet dikker en niet dunner. Ik ben zijn bruid, daar verandert dat lieve meisje uit Hamburg niets aan, al is ze nog zo jong.’
Na een jaar vroeg ze mij elke ochtend het korset dicht te maken. ‘Jij hebt meer kracht.’ Er stond zoveel spanning op het katoenen harnas dat een van de naden inscheurde. Moeder lachte erom en gunde zich geen tijd het te repareren: ‘Een geheim plekje voor mijn geld als ik vader in een vreemde haven ophaal waar het niet pluis is. Wie weet ga ik wel naar Rio, of nog verder, naar het verre oosten waar de zon opkomt, de wereld is een prachtige draaiende bol, alles is mogelijk, er is geen einde.’
Toen ze net veertig was kreeg ze voor de eerste keer een lichte beroerte en bleef twee dagen op bed liggen. De dokter die ik belde
| |
| |
stuurde ze weg. ‘Waarom zou ik proberen te ontlopen wat al in het verschiet ligt?’ Ze keek me aan, niet bezorgd, maar bijna vrolijk. ‘Als het zover is, wil ik mijn korset aan. Ik wil niet als een uitgedijde vrouw in de kist liggen. Vader ziet me zoals hij me trouwde. Ik ben zijn bruid. Zorg je daarvoor?’ Ik knikte, veegde de haren van haar voorhoofd en kuste haar.
Toen ik opstond om de slaapkamer te verlaten, pakte ze mijn arm. Ze kneep. ‘Geloof jij in de voorspellende waarde van dromen?’ Voor het eerst leek ze ongerust, ze was banger voor de gedroomde toekomst dan voor de echte toekomst. Ik schudde mijn hoofd en haar zorgenrimpel verdween als sneeuw voor de zon. ‘Wil je het horen? Zal ik je mijn droom vertellen?’ Ze kwam half overeind en keek me doordringend aan. ‘Toe, luister naar mijn droom. Twee minuutjes.’ Twee minuten, de maximale tijd die zij in de toekomst kon zien.
Ik knikte. Ze viel gerustgesteld terug in haar kussen en begon zacht te praten; ik moest op de rand van het bed gaan zitten om haar te kunnen verstaan: ‘Het schip lag voor de rede van Rio en Ferdinand Elvenbach stond op de voorplecht. “Hier liggen we prima, wat moet ik in een haven waar de meisjes de hele nacht de tango dansen?” Hij pakte de scheepstoeter en riep naar de wal dat ze het dikste stuk glas van heel Rio moesten brengen. Daarna gooide hij een emmer aan een touw overboord, sleepte die over de zandplaat en gooide het zand op het dek, waar het kon drogen. Toen het stuk glas aan boord was gehesen, nam hij wat zand en begon het glas te slijpen. Hij sleep zo lang dat de huid van zijn vingertoppen doorzichtig werd. Tot slot nam hij groene zeep om de lens zo helder als diamant te polijsten. Opeens stopte hij. “Snel, voordat het te laat is. Ik moet ze nog betalen.” Uit de la van de keukentafel pakte hij het tornmesje en peuterde de omslag van het grootzeil een stukje los. Toen de opening groot genoeg was, trok je vader er het staatslot uit, dat tot een rolletje was gedraaid. Hij stopte het lot in de scheepstoeter en blies het naar de meisjes aan de wal die de tango dansten. “Zo gaat het ook, zonder postzegels en zonder zware inktstempels.” Direct daarna liep hij naar het achterdek. “Daar is ze. Eindelijk.” Over de vlakke zee kwam een roeiboot aan. Zij zat met haar rug naar ons toe en kwam langzaam dichterbij. Ze was tenger als een schoolmeisje, ik zag haar schouderbladen onrustig heen en weer gaan en door haar truitje heen kon ik de bobbeltjes van haar ruggenwervel tellen. “Ich komme aus Hamburg.” Ze sprong aan boord, pakte direct de lens en hield die in de zon boven het houten dek. Je vader deed zijn officierspet af, drukte die tegen zijn borst en boog zich dicht naar
| |
| |
haar toe. “Heb je het weerbericht niet meegenomen? Das Wetterbericht aus Hamburg?” Hij probeerde haar op het voorhoofd te kussen. Nog geen seconde later kringelde rook van het dek omhoog, ik zag alles in een mist. De rook werd snel dikker, Ferdinand Elvenbach uit Amsterdam zag ik niet meer, ik hoorde alleen een hoog geruis, kreeg het benauwd en werd wakker.’
Toen moeder haar droom had verteld bleef ze doodstil liggen. Ze had al haar kracht verbruikt, ze fluisterde nog één zin, maar ik verliet zonder wat te zeggen haar slaapkamer.
De tweede beroerte was moeder fataal. Vlak daarvoor had ze nog aan de keukentafel gezeten. Ze wist toen al dat ze het winnende lot voor zich had liggen, ja, mijnheer, ze kende de loop der dingen. Ik noteerde de cijfers en het serienummer in mijn agenda. Ze keek me aan en praatte opeens langzaam, ook haar bewegingen werden traag. Ze werd bleek, het bloed was uit haar gezicht weggetrokken en ze kwam niet meer uit haar woorden. ‘Kijk. Er. Cor, zet...’ die zin kon ze niet meer afmaken. Dat waren haar laatste woorden, vier woordjes meer niet. Althans dat dacht ik.
Ik huilde, terwijl er op haar gezicht een rustige glimlach lag. Met gesloten ogen keek ze naar me, zo voelde ik het, en ik bleef tot aan de dag van vandaag doen wat ze van me verwachtte. Overdag hield ik het huis schoon, 's avonds zat ik aan de keukentafel en verlegde voorwerpen om de loop der dingen te zien. Door de emoties en al het zakelijke geregel heb ik nooit meer aan dat staatslot gedacht. Verdrongen zoals u wilt.
De begrafenis was sober. Vader was er, alleen. Hij was definitief teruggekeerd naar Amsterdam en had geen jonge meid uit Hamburg in zijn kielzog. Hij stond lang bij de kist en glimlachte naar zijn bruid, weemoedig, zo leek het, met pijn om het verleden, met pijn voor de toekomst. Zij glimlachte terug, verstard, maar het was een glimlach. Hij drukte zijn officierspet tegen zijn borst, boog zich over de kist en kuste haar op het voorhoofd. Voor het eerst was zijn vrouw belangrijker dan zijn werk, de machines en de sterren.
Nog voordat de kist werd weggedragen klonk zacht het adagio uit de Onvoltooide Symfonie van Franz Schubert. Franz Schubert. Vader deelde mee via postzegels, moeder antwoordde met muziek. Ze kende de loop der dingen en wist dat vader bij de kist zou staan en haar op het dode voorhoofd zou kussen. Ze wilde hem niets verwijten.
‘De aarde met alles daarop is onvoltooid, waarom zou je per se een
| |
| |
huwelijk moeten voltooien?’ Ik hoor haar dat zinnetje nog fluisteren nadat ze me haar droom had verteld. U leest het in haar woorden, mijnheer de directeur, moeder veroordeelde niet.
Gisteren, een halfjaar na haar overlijden, las ik uw oproep in de krant en controleerde het nummer met de cijfers in mijn agenda zoals ik u hierboven al schreef. De dansende cijfers. Opgewonden zocht ik op allerlei plekken, eerst in de la van de keukentafel, in het nachtkastje, in haar trouwboekje. Tevergeefs. Ik zocht overal, met een brok in mijn keel. Alles kwam weer boven, ik zag moeder voor de televisie zitten met een atlas op schoot om te kijken waar Alexandrië lag, Tanger, Rio, ik zag haar met gesloten ogen aan de keukentafel zitten en hoorde weer haar laatste woorden die ik maar niet kwijtraakte zoals een muziekfragment je kan blijven achtervolgen. Ik sprak ze achter elkaar hardop uit, langzaam, alsof ik ze proefde, versneld, alsof ik haast had. Het leek een bezwering waarmee ik moeder probeerde terug te krijgen.
Toen hoorde ik pas wat moeder op de rand van haar dood echt tegen mij had gezegd. Het waren geen vier woorden, het waren er slechts twee, ‘kijker’ en ‘korset’, twee woordjes waarmee ze haar laatste wens verwoordde en de bergplaats van het staatslot aangaf. Kijker, de passie van vader, korset, moeders geheime plek voor als ze vader in een gevaarlijke havenstad zou ophalen. De wens die ze naar hem toe nooit had uitgesproken. Ook niet in haar brieven. Ja, mijnheer de directeur, ze was ook trots.
Ik hoop dat deze toelichting volstaat. Moeder is op reis, ze reist mee op die prachtige draaiende bol en waarom zouden wij samen, u en ik, een vrouw opgraven die haar rust zo heeft verdiend? Waarom zouden we haar koud verstijfde lichaam in het koele licht van de maan laag voor laag ontkleden?
Ik geef u mijn nieuwe adres. Volgende week verhuis ik naar Duitsland. Ja, u voelt het goed aan, naar Hamburg, prachtige zeemansstad aan de monding van de Elbe waar in het havenkwartier jonge vrouwen dag en nacht op hoge hakken de tango dansen.
|
|