| |
| |
| |
Henk Romijn Meijer
Een lot uit de loterij
Geachte Directeur
(want een Directrice zult u wel niet zijn, want volgens mij worden de mannen weer steeds meer ongemerkt maatschappelijk voorgetrokken de laatste tijd),
Kort samengevat komt het volgens mij op het volgende neer:
Mark en ik maakten 's morgens vroeg altijd samen onze bedden op, of liever ons bed, kun je gerust zeggen (Mark is al heel lang mijn geliefde geweest). Mark maakte me altijd aan het lachen om de oude lakens die ik van vroeger (van mijn moeder) had geërfd en aan elkaar genaaid voor de bedden die we aaneen hadden geschoven, omdat we altijd samen in één groot bed wilden slapen. En lange tijd ging dat heel goed. Ik lachte als Mark zei dat ik te zuinig was, we konden best nieuwe lakens betalen. Maar die oude gingen nog heel lang mee, en de enkele dekens van moeder waren ook nog prima (de rode voor als het kouder werd, de blauwe zijn lichter). De dekens stopten we in het midden niet in, maar we legden ze over elkaar, zodat ze één deken vormden (ik wilde ze niet aan elkaar naaien, dat zou te stroef zijn om ze te hanteren). Als we dat grote dubbele bed opmaakten, trokken we soms aan weerskanten zo hard, dat de dekens zich in het midden weer in tweeën spleten, als het ware, en dan stonden we soms ook dubbel van het lachen.
Ik durf met een gerust hart te stellen dat er lange tijd aan lachen geen gebrek was tussen ons.
Als we naast elkaar lagen in die aaneengeschoven bedden, konden we elkaar aanraken wanneer we wilden en daar ging het ons om, want dan waren we net zo gelukkig als wanneer we in één bed hadden gelegen. En dat heeft Mark nooit tegengesproken.
Het waren gezondheidsdekens, de beste kwaliteit (‘originele Leidsche Van Wijk-dekens’), maar als we ons bed niet heel doordacht opmaakten, vielen ze toch tijdens ons slapen weer uit elkaar en dan kregen we de tocht, vooral ik, want ik had dan de hele dag
| |
| |
reuma. Daarom kwamen er langzamerhand wel eens ergernissen tussen ons, vooral als Mark er met de pet naar gooide. Dan trok hij zijn kant zo scheef dat ik zei het lijkt wel of er een kronkel of een weet ik wat zit in je brillenglazen en soms moest ik roepen en schreeuwen dat hij zijn deken van boven meer naar zijn kant moest trekken. Je blijft mens, ook al heb je elkaar.
Ik weet niet wat hem mankeerde, zo geërgerd als hij vaak was, alsof het aan mij lag. Als jij die scheve lijn in het midden voor een rechte lijn kunt aanzien, is er heel wat mis met jouw hoofd, zei ik. En als hij het midden eindelijk had rechtgetrokken en hij slaakte een zucht zogenaamd van verlichting, dan was er bovenaan nog een rimboe van bobbels en rimpels, waarvan een mens niet kan slapen, tenminste ik niet, en dat weet hij heel goed. Ik houd van een bed dat doordacht opgemaakt is. Als ik er iets van zei ging hij me sarren. Dan stopte hij het voeteneind niet goed in, zodat mijn voeten er meteen doorheen staken als ik in de lengte ging liggen. Wat voor plezier iemand eraan heeft om een ander zo te treiteren weet ik niet. Waaraan had ik het verdiend? Want een tijdlang ging het heel goed tussen ons en lachten we samen heel wat af! (In werkelijkheid ging er veel meer tijd overheen, voordat die ergernissen zich voordeden, maar ik vat het zo kort mogelijk samen.)
Mark ging naar zijn werk zonder afscheid, zonder een zoen. En hij zei als je nou nog eens begint over dat bed, dan spat ik gewoon uit elkaar! Dan kom ik vanavond niet meer thuis en nooit niet meer, dan mag je je bedden alleen opmaken zoals het je goeddunkt, begrijp je wel wat ik zeg? Dat zei hij allemaal en hij vroeg spottend of ik hem goed had verstaan.
Een grap wordt ernst als hij te ver doorslaat naar één kant, dat zult u ook wel hebben meegemaakt, als Directeur. Want wat gebeurde er? Op een ochtend keerden we samen zwijgend de matrassen en trokken we het dubbele laken bijna stuk tussen ons in (we hadden niet goed geslapen) en voor het rechttrekken van de dekens wisselden we van plaats (dat doen we wel vaker, als het zo uitkomt). Toen ze al bijna recht lagen, verbrak Mark opeens de stilte als een donderslag en werd hij hysterisch. Hij begon te schreeuwen dat ik mijn deken (die dus eigenlijk zijn deken was!) verder naar mijn kant toe moest trekken. En ik zei wat bezielt je? Of ben je soms helemaal gek geworden? Want als je het over mijn deken hebt, bedoel je nota bene je eigen deken! Ik dacht dat jij intelligent was! Je bent toch jurist? Als jij mijn deken verder naar jou toehaalt, krijgen we vannacht samen de tocht, kun je dat niet begrijpen?
Volgens mij gooide hij roet in zijn eigen eten.
| |
| |
En bovendien had ik altijd dolgraag een hond gehad en dat mocht niet van hem. Altijd als ik hem om een hond vroeg zei hij: een hond is te lastig. En dat zei hij alleen omdat hij nooit iets voor een ander over heeft.
Het kwam voor dat we als kemphanen tegenover elkaar stonden aan weerskanten van ons bed waarin we elkaar vroeger 's nachts aanraakten als geliefden. En zo is het eigenlijk begonnen. Al kregen we geen handgemeen, het liep soms heel hoog op, zo onrechtvaardig als hij tegen mij was. U had de schimpscheuten moeten horen die hij 's morgens vroeg op mij losliet! Een keer toen ik heel rustig tegen hem zei en jij hebt me vannacht ook weer blootgewoeld, schreeuwde hij terug ha! En mij heb je vannacht doodgewoeld! Helemaal morsdood! En dat kun je maar één keer doen in je leven! (Dat is wat hij schreeuwde.)
Doodgewoeld! Nog geen hond gunde hij me als gezelschap in huis (kinderen konden we niet krijgen). Een oude hond uit het asiel, meer vroeg ik niet. Hij hoefde hem niet te verzorgen, dat beloofde ik hem van tevoren. Maar nee, geen schijn van kans kreeg dat verschopte dier bij de geslepen jurist! Maar wel met dat doodgewoeld op zijn kwaadaardige lippen het huis uit stormen, geen mens die hem nog tot rede had kunnen brengen! Terwijl ik het was die zich doodgewoeld voelde!
Mark was altijd vlugger met woorden, een echte jurist, net zo onrechtvaardig als ze allemaal zijn. Want neemt u dit van mij aan: wat je ook doet, ga nooit met een jurist in zee! Ze verdrinken je waar je bij staat! En als iemand leugens over mij rondbazuint, is het dan een wonder dat ik me niet kan beheersen? Het gaat mij om de rechtvaardigheid, dat moet u, als Directeur, kunnen begrijpen.
Nooit had ik kunnen vermoeden dat Mark een dief zou worden! Want hij was het die mijn lot had gestolen en om dat te verbergen gaf hij mij van alles de schuld: daarop wilde ik u in mijn samenvatting wijzen. Ik wist alleen niet waar hij het verstopt had en dat maakte me razend. Hij is een gevoelloos mens, wat je verder ook van hem kan zeggen. Want de dag dat ik alles uit het raam gooide en naar hem schreeuwde kijk jij dan maar of dat lot er soms bij zit - wat deed Mark toen? Mark stond er op straat als een zoutpilaar bij te kijken! Een zoutpilaar op sterk water, die maffe jurist! ‘Dringt het nou tot je door dat je me hebt doodgewoeld!’ schreeuwde ik. En ik schreeuwde: ‘Ik doe het niet langer, godverdomme! Wat dacht je? De revolutie is begonnen! Van nu af is het vechten geblazen!’
De mensen op straat bleven mij aangapen en Mark was in geen velden of wegen te bekennen. En ik hoorde de sirenes al loeien en ik
| |
| |
verstopte me in huis, omdat ze me anders zouden verscheuren, met hun gekrijs en hun zwaaiende lichten. En waar ik me verborgen had, bestormden ze me in hun glimmende uniformen om me te straffen voor wat ik niet gedaan had, dat wisten ze heel goed, al had Mark me van alles de schuld gegeven! Daarom moest die hele brandweer uitrukken met zwaar materieel en al hun manschappen om mij mee te sleuren, de helden (Wie had ooit gedacht dat ik de kracht had van Samson of een circus vol leeuwen?). En als klap op de vuurpijl hield een kleine kale boosaardige schavuit in een burgermans pak heel bedrieglijk zijn handen achter zijn rug om zijn naald ongemerkt in me te steken - een misdadig type en doorzichtig als water.
En Mark stond er wezenloos bij, de geduchte jurist.
‘En maak je bed nu maar op straat op!’ riep ik hem nog na toen ze hun deuren achter me dichtgooiden. ‘En welterusten met al je vrouwen en je hoererij!’
Toen wist ik allang dat Mark mijn lot had gestolen en dat hij me daarom liet opsluiten, om van me af te zijn, zodat hij zich zonder bezwaar op zijn vrouwen kon storten. Maar de jurist had buiten de waard gerekend. En buiten mij!
Ik vergis me niet vaak in mensen. En een jurist houdt er geen rekening mee dat ze in het gekkenhuis zo gek nog niet zijn dat ze een jurist gaan geloven. Daar wilden ze namelijk wel van mij aannemen dat ik door mijn man tot het uiterste was gedreven. Ze wilden me daar niet achter de tralies stoppen, zodat hij vrijuit laveloos en stomdronken achter zijn vrouwen kon aanzitten, waartoe hij gedreven wordt, omdat hij het roken heeft opgegeven! En als ik eens een glas te veel drink, wie zijn schuld is dat dan? Ze zeiden daar: ‘Het is onze indruk dat er hier van een relatieprobleem sprake is en daarvoor hebben wij geen bedden beschikbaar!’ Omdat ze mij groot gelijk gaven, lieten ze me gaan.
Toen was ik weer thuis en Mark was er niet meer. Al mijn geld had hij gestolen, al mijn juwelen, alle schilderijen die ik ooit heb gemaakt, en om te beginnen natuurlijk mijn lot uit de loterij. En daarmee lag hij nu bij zijn vrouwen, ik kon ernaar fluiten. En zo gaat het altijd in het leven, wat je ook doet of verzint. En als de telefoon ging, kon ik horen dat hij het was, en ik dacht het is afgelopen! Ik doe het niet meer! En ik liet hem rinkelen, de hele dag door!
De keer dat ik opnam heb ik het Mark laten weten dat ik alles wist, letterlijk alles. Van het geld en zijn vrouwen en zijn diefstal en van nog veel meer, want dit is nog maar het begin. En ik zei: ‘Of dacht je soms dat ik niet heb gezien hoe je daar lag te neuken aan de
| |
| |
kant van de weg met drie vrouwen tegelijk! Of wou je mij soms vertellen dat je dat lot niet had gestolen om al die vrouwen van je te versieren en ze de mooiste geschenken te geven, godverdomme!’
Als het aankomt op duiten, is een jurist niet te stuiten - dat heb ik bedacht en onthoudt u het maar!
Aan het geruis in de telefoon kon ik horen waar hij zich schuil hield. U zou Mark zelf eens moeten zien: als het eropaan komt om iets in de doofpot te stoppen, is Mark zo doorzichtig als een glas water, net als al die andere maffe juristen die alles aan de grote klok willen hangen. Maar vraag ze niet waar de klepel hangt, want dan krijg je niet thuis! Dan proberen ze het zo voor te stellen dat jij het bent die niet weet waar de klepel hangt. En daarom zei hij zo onschuldig als een kind: ‘Wat maal je over een lot? Want laat ik je één ding zeggen,’ zei hij, ‘en dat is dit! Jij hebt in je hele leven nog nooit een lot van wat dan ook gekocht! En weet je waarom niet?’ zei hij. ‘Dat zal ik je zeggen! Jij hebt nog nooit een lot gekocht, omdat je te gierig bent en omdat je geen durf hebt! Mens durf te leven!’ zei hij. ‘Mens durf te leven! Mens durf te leven!’
‘En als je nou niet ophoudt,’ schreeuwde ik. Maar hij was door het dolle heen, hij krijste: ‘Laat ik je tot slot nog één ding zeggen! Als jij ooit een prijs wilt winnen, denk er dan om dat je eerst een lot koopt! Want anders gelooft niemand je!’
Mark is een en al doorgestoken kaart. Want als ik geen lot had gekocht, hoe had hij het dan kunnen stelen? Daarom hing hij op zonder boe of ba. En ik dacht nu heeft hij zijn zin. De jurist heeft zijn geliefde doodgewoeld en daarom was het hem begonnen! Ik geef u een samenvatting van het leven dat ik met die man achter de rug heb - die jurist die me nog niet eens het gezelschap gunde van een hond waarvoor hij geen vinger hoefde uit te steken! Ik zou alles doen voor dat dier, hem te eten geven, wandelingen, knuffels, mooi maken, zijn haar kammen, geen cent zou het hem kosten. Zodra hij in huis is, trap ik hem eruit, zei Mark een keer tegen mij. Ik zei laten we er dan maar over ophouden.
Ik ben heel rustig, nu ik u schrijf om u van het onrecht op de hoogte te stellen. Ik ga ervan uit dat u, als Directeur, bent geïnteresseerd in de menselijke kant van de zaak. Daarom moet ik u in vertrouwen vertellen: Mark had bijna gelijk! Bijna - want (en dat wist hij!), die keer dat ik dat lot kocht, was voor mij de allereerste keer. En daarom was het voor hem ook zo gemakkelijk om het van me te stelen en te doen alsof hij nergens van wist! Geen mens zou me immers geloven als ik het vertelde!
Behalve die vrouw in de winkel, mijn liefste vriendin, bijna als
| |
| |
een moeder. (Als ik zo'n man had als jij, zei ze eens tegen mij langs haar neus weg, dan was hij al tien jaar geleden de laan uitgevlogen. En zo praten bijna alle mensen over Mark.) Van de sigaretten die ik bij haar kocht werd ik rustig, en van de boeken die ze in een plastic bak op de grond bewaarde, alles voor een gulden, naar keuze. ‘Kijk maar of er wat bij zit,’ zei ze, ‘ik heb er geen verstand van. Ga je gang maar! En hoe gaat het er nu mee?’ vroeg ze. ‘Ben je een beetje tot rust gekomen?’
Ze had die lieve lach op haar gezicht waarvan ik altijd rustig word. Ze zei: ‘En waarom zou jij het ook niet eens een keer proberen? Nou? Wat let je? Arm zul je er niet van worden, rijk misschien wel! En vandaag is het de laatste dag!’
Ik zei: ‘Een lot koop ik alleen als ik de volle zekerheid heb dat ik de prijs win.’
‘En gelijk heb je!’ zei die vrouw. ‘Maar je kent me toch langer dan vandaag! Hoeveel jaar koop je al geen sigaretten bij me! En denk je dan dat ik je nu opeens in de kou laat staan?’
Ik zei: ‘Ik heb nog nooit wat gewonnen.’
‘Omdat je nog nooit wat gekocht hebt,’ riep ze daarop. ‘Kijk me eens aan! Of ken je soms niet het gezegde eenmaal moet de eerste zijn!’
Ik zei: ‘Als eenmaal de eerste moet zijn, kun jij me dan verzekeren, met de hand op je hart, dat het lot dat ik van je koop...’
Ze liet me niet eens uitspreken. ‘Meid!’ riep ze. ‘Vandaag is het de laatste dag. De middag is bijna op zijn eind dus dit is het laatste lot dat ik verkoop en denk je dan dat het niet zal deugen? Grijp toch je kans!’
Ik ken die vrouw al zo lang als ze in haar winkel staat tussen haar kranten en sigaretten. Ik heb nooit anders dan goeds van haar ondervonden, en daardoor haalde ze me over de drempel en deed ik de stap. Ze gaf me het lot in een speciale envelop, ‘voor de winnares’ schreef ze erop, ‘het beste paard van stal.’ Ze lachte. ‘Dat jij het moest zijn,’ zei ze, ‘ha ha. Want jou gun ik het het meest van iedereen.’
Ik had haar verteld van mijn liefde voor honden. Ze wist dat het mij niet ging om het geld. Ik legde de envelop op de schoorsteen, ik dacht er niet meer over na, ik had al genoeg zorgen aan mijn hoofd. Zodra die prijs was gevallen zouden uw medewerkers mij bellen, dat weet u beter dan ik. Het geld zou automatisch op mijn rekening worden gestort en als ik geen vrouw was geweest, was dat natuurlijk allang gebeurd en daarmee bedoel geen kwaads.
| |
| |
Ik was thuis en ik maakte het bed alleen op voor ons tweeën. En als Mark belde nam ik niet op of ik schold hem de huid vol zoals hij het verdiende. (Dankzij jou breek ik elke dag bijna mijn rug, zei ik, want de geslepen jurist had de bedden eigenhandig gemaakt van tienmaal te veel planken). Ik maakte het dubbele bed op in dezelfde tijd als toen we het samen opmaakten. En alles lag tienmaal rechter dan toen we aan weerskanten stonden te rukken en ik liet geen rimpels en bobbels achter zoals Mark (waardoor ik mijn hele leven slecht heb geslapen). En al lachten we nu niet meer samen, de brandweer gierde ook niet meer op me af, alsof er een wolkenkrabber in lichter laaie was gevlogen. Mijn leven verliep in normale banen.
Ik liet hem bellen, zo veel als hij wou, ik nam nooit op. Alleen één keer, toen heb ik de bom laten barsten. Mark zei: ‘Kijk maar eens tussen de dekens. Of kijk maar eens in de meesterwerken die je van je sigarettenvrouw naar huis brengt omdat een ander ze niet meer wil lezen.’
Toen voelde ik het kwik in mijn keel tot het kookpunt stijgen en ik riep: ‘Dus jij blijft doodleuk beweren dat je dat lot niet van onder mijn handen hebt weggestolen? Jij blijft beweren dat je niet meer in huis bent geweest! Dat je geen insluiper bent! Dat je geen sleutel meer hebt! Dat je niet weet wanneer ik naar de dokter ben, zoals jij het noemt!’
De mensen kunnen het bijna niet meer geloven, zo ver als Mark gaat. Als hij dat lot werkelijk had gestolen, zeggen ze, dan zou hij dat geld toch allang hebben opgehaald. Waaruit weer eens blijkt dat ze niet weten wie Mark is! Want Mark laat zich niet kennen, Mark geeft geen krimp. Want hoe hij het geld ook begeert, toch wil hij nog veel liever dat hij het niet heeft dan dat ik krijg waarop ik recht heb. En bovendien weet hij, als jurist, wat hem te wachten staat als hij wordt betrapt met een lot dat hij heeft gestolen (de vrouw in de winkel is mijn getuige en zij weet wat ik ga doen met het geld zodra ik het in handen heb).
Kan een vrouw alleen nog verder over de afgrond worden gehaald? Alsof doodgewoeld niet genoeg is. Als het op geld aankomt zijn de mensen erger dan verscheurende dieren en ik ben gelukkig niet zo. Het gaat mij om de menslievendheid. Maar zolang mannen als Mark vrijuit gaan met hun lafhartige manipulaties, blijft de vrouw het onderspit delven. De vrouw in de winkel weet dat het mij niet gaat om het gewin: geen cent voor mezelf en de rest voor de ander, zo heb ik mijn leven altijd ingericht.
| |
| |
Rust vind ik alleen nog bij die vrouw, als ze alleen is in haar winkel. Haar heb ik alles verteld. Ze zegt: ‘Maar denk toch ook eens aan jezelf. Heb je de dokter al gebeld om de uitslag van je bloed? Weet hij al welke dosis je moet innemen in het vervolg? Anders steekt straks de storm weer op in je hoofd.’
‘Ik bel hem morgen meteen,’ zeg ik, ‘van nu af doe ik alles rustig aan.’
Ik heb haar alles verteld. Geld alleen maakt niet gelukkig, zeggen ze wel en dat klopt, want bij mij is dat geld niet alleen. Bij mij is het bij iedereen. Ik heb altijd alles gedeeld en zo gaat het nu ook weer, dat zweer ik u. Het gaat mij om het recht en om de liefdadigheid.
Daarom zal ik u vertellen wat ik de vrouw in haar winkel heb toevertrouwd. Want wat ik ga doen is een tehuis stichten voor ouden van dagen waar ze op voet van gelijkwaardigheid met hun huisdieren mogen wonen. Geen onderscheid tussen dieren en mensen! Gaat een oude van dagen dood, dan neemt een ander zijn dier onder zijn hoede, en sterft er een dier, dan neemt een ander dier die oude van dagen voor zijn rekening enzovoort tot in het oneindige, want op die manier is er geen einde. En daaraan ga ik dat geld besteden dat ik heb gewonnen.
U weet nu wat u te doen staat om mijn plan te laten slagen en het recht te laten zegevieren. En als u mij vraagt wat er van Mark is geworden, moet ik het antwoord schuldig blijven en daarom kan ik u het lot ook niet tonen. Ik denk dat ze Mark hebben opgesloten, zoals het hem toekomt. Want zo gek als Mark is, zo zijn er niet veel. En gevaarlijk, als je niet oppast. Maar de vrouw in de winkel blijft mijn beste vriendin en mijn getuige. En wat het geld betreft voor mijn toekomstig tehuis, u kunt het gewoon automatisch op mijn girorekening laten overmaken. Ik hoop dat ik u met de samenvatting van de feiten voldoende op de hoogte heb gebracht en verblijf, met hoogachting.
Anne G. Kromhout
|
|