Kees Bokweide
Van de leesplank
‘Stalins weesmeisje’
Vorige week vond mijn assistente een boek dat achter een archiefkast was gevallen. Het moet er een jaar hebben gelegen, toch zag het er nog smetteloos uit. Ik kon me niet herinneren het boek eerder te hebben gezien, maar de opdracht voorin friste mijn geheugen op. Het was het geschenk van een patiënt, een belezen taxichauffeur van een jaar of veertig, die zijn gebit schromelijk had verwaarloosd en pas na een lange serie pijnlijke behandelingen eindelijk van me af was. Zijn opluchting was zo groot dat hij mij een boek gaf van zijn lievelingsauteur, Andrej Platonov.
De Gelukkige Moskou is de titel van deze onvoltooide roman uit de jaren dertig. Het manuscript werd pas tijdens Gorbatsjovs perestrojka in de jaren tachtig teruggevonden in de archieven van de kgb. Na een voorspoedig debuut als dichter in 1922 had Platonov al snel, eind jaren twintig, door zijn proza problemen met de censuur gekregen. Stalin legde hem in 1931 een publicatieverbod op. Hij schreef onverzettelijk verder en leefde in armoede en vergetelheid tot aan zijn dood in 1951. De honderdvijftig bladzijden in dertien hoofdstukken zouden het begin, of de helft, van een grote roman kunnen zijn. Ze beschrijven het leven en de entourage van een weesmeisje dat zich niets van haar ouders herinnert en opgroeit als kind van de Sovjetstaat. Ze heet Moskou Tjetsnova en kan gelden als een modelcommuniste, een exemplaar van de Nieuwe Mens, zoals die zingend en geïnspireerd door het wetenschappelijke socialisme de toekomst zal veroveren. Zo leren we haar kennen, een bijna van gezondheid uit haar voegen barstende, grote, sterke meid, een schoonheid bovendien, die een even begeesterd als aards idee van geluk heeft: een evenwicht tussen een gezond pompend hart dat juicht bij de aanblik van wind en zon en een nuttig, arbeidzaam leven dat de vooruitgang van de Sovjetmaatschappij dient. Ze wordt opgeleid tot piloot en parachutist, maar is zo onverschrokken dat men haar om veiligheidsredenen uit de dienst ontslaat. Dat gebeurt naar aanleiding van een testsprong met een revolutionaire waterbestendige parachute, die is bespoten met lak. Onderweg naar beneden door een dicht pak laaghangende bewolking heen, krijgt de koelbloedige Moskou zin in een sigaretje. De winderige en vochtige omstandigheden brengen haar op het idee het hele doosje lucifers in één keer te gebruiken, om zeker te zijn van een brandende sigaret. De steekvlam raakt haar parachute en omdat de lak extreem brandbaar blijkt te zijn stort ze onder aan een
wapperende fakkel naar de aarde. Haar reserveparachute redt ternauwernood haar leven. Korte tijd is Moskou een legende, later een doorsnee administratief medewerkster van het Rode Leger.
Het beeld van de brandende parachute geeft al aan dat Platonovs schets van het leven van Moskou veel heeft van een hilarische parodie op het genre van de Sovjetheldenlevens die in die tijd aan de lopende band werden geschreven. Het is alleen geen vrolijke hilariteit waarvan hij zich bedient. Hoe komisch de misverstanden ook zijn tussen de vele verliefde mannen en Moskou, in wiens emotionele huishou-