De Gids. Jaargang 163(2000)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 918] [p. 918] Michail Lomonosov Ode ter gelegenheid van de bestijging van de troon door hare majesteit onze heerseres en imperatrix Elizaveta Petrovna in 1748 (fragment) Aurora daagt aan de Oosterkimme En spant met rozekleurge hand - Dra zal de zon zijn trans beklimmen - Jouw rijksstaf over zee en land. Een nieuw regeringsjaar vol zegen Glanst, O Godin, jouw aanschijn tegen. En onzer harten eerbetoon Zal voor jouw troon oprechter branden; Zolang 't jaar toeft in deze landen Draagt het jouw heil als schoonste kroon. Geen wanklank zal het perk verstoren Waardoor de as der heemlen draait; De stromen strelen zacht de boorden Waarover jij de scepter zwaait; Geweld en moedwil moeten wijken, Jouw rijk, zover zijn grenzen reiken Lijdt nimmer scha door vuur of zwaard; Het voorjaar is een teedre morgen, De landman slaakt zijn juk van zorgen Als hij een weelger oogst vergaart. De winden laten af van strijden, En Zefier effent 't woelig pad, Waarlangs ontelbre vloten glijden Die ankren zullen voor jouw stad. Alom wijst vrede milde wetten; Geen twisten zullen 't ijzer wetten, Welks scherp slechts dient als eg of ploeg. De afgunst zwicht voor jouw genade, Verbijsterd looft Euroop jouw daden, Die ze elders nimmer gadesloeg. [pagina 919] [p. 919] De rechters op hun rechterstoelen Zijn 't schild van Gods gerechtigheid, Jouw juichende onderdanen voelen 't Genaken van een gouden tijd. De buur eerbiedigt jouw verdragen; Thans zal, na zoveel leed en klagen, Na dagen van verdriet en druk, Weer blijdschap aan de Neva wonen, Waar muzenzang met wondre tonen Getuigen zal van nieuw geluk. Opnieuw bevangt mijn ziel een ijzen Als ik terugdenk aan dát uur! 'k Zie nog die zwarte rookpluim rijzen, 'k Hoor nog het loeien van het vuur! De vonken jagen met de winden, De vlammen, tuk op prooi, verslinden Wat rest van Pallas' heiligdom! 't Zwerk bloost als koper in een oven! Verlichtings rijkdom stort van boven Omlaag - wij staan ontsteld en stom. Zal, O mijn muzen, dezer rampen Heugnis nooit vlieden van mijn geest? O dat een blijder zang die dampen Verdrijv'; zingt van díe dag, dát feest Toen Elizabeth, ten troon gestegen Op 't hoofd een rijkskroon voelde wegen, Zij zelf nog lichter dan die dag; 't Was nacht - de middag schoot plots vonken 't Was herfst - de lente sloeg aan 't pronken, 't Werd licht waar roerloos duister lag. Vorige Volgende