| |
| |
| |
Arent van Nieukerken
De traditie van het Russische classicisme en het pathos van een nieuw begin
De Russische classicistische dichter Michail Lomonosov (1711-1765) wordt algemeen als de vader van de moderne Russische poëzie beschouwd. Het Rusland van voor Peter de Grote kende geen poëzie in de West-Europese zin van het woord. De Renaissance had in het Moskovische rijk nauwelijks sporen nagelaten en hoewel er in de zeventiende eeuw, onder Poolse invloed, vooral in het westen van het toenmalige Rusland (de gebieden die thans tot de Oekraïne en Wit-Rusland behoren) rijmende gedichten werden geschreven, was het niveau van die in hoofdzaak panegyrische (lofdichten), didactische en religieuze poëzie niet hoog.
Er zijn verscheidene redenen waarom de Russische poëzie van voor Lomonosov de huidige lezer maar weinig te bieden heeft. Haar met Oudkerkslavische woorden doorspekte taal maakt een even gedateerde indruk als het Middelnederlands op ons. Ook de versificatie van deze poëzie is verre van bevredigend. Belangrijker is echter een andere omstandigheid. Wij kennen weliswaar de namen van de zeventiende-eeuwse dichters (de belangrijkste onder hen was Simeon Polocki), maar hun dichterschap blijft onpersoonlijk. Hun biografie voegt er niets aan toe. In dit opzicht kunnen zij niet met hun West-Europese tijdgenoten vergeleken worden. De West-Europese Renaissance- of Barokdichter is namelijk de vertegenwoordiger van een bepaalde gemeenschap, waarmee hij zich verbonden voelt en wier aspiraties hij verwoordt. Daarnaast geeft hij uitdrukking aan de verheven roeping van de dichter, die de zegsman van het Schone, Ware en Goede is, en wiens rol dus door de metafysische structuur van de werkelijkheid bepaald wordt. De persoonlijkheid van de zeventiende- of achttiende-eeuwse Europese dichter wortelt in bepaalde rollen, die in zekere zin als archetypen functioneren. Maar voor de manier waarop hij deze rol vervult, is zijn biografie van wezenlijk belang. De auteur van een lofdicht is een met niemand anders verwisselbaar ‘ik’, vol zelfbewustzijn, en is ervan overtuigd dat de door hem bezongen persoon dankzij zijn gedicht een plaats in de ‘tempel van de faam’ zal krijgen. Dit ‘ik’ staat echter ook duidelijk in een bepaalde traditie. Die traditie kan bogen op continuïteit en haar regels moeten nageleefd worden. De dichter kan dus niet zijn eigen werkelijkheid scheppen.
Men zou kunnen zeggen dat Lomonosov de eerste Russische dichter was, die in deze zin een persoonlijkheid bezat. Daarnaast speelde hij de hoofdrol bij de invoering van het tonisch-syllabische principe van versificatie. Lomonosov verrijkte ook het genresysteem van de Russische poëzie. Naast lofdichten schreef hij een onvoltooid epos over Peter de Grote, poëtische epistels, een leerdicht en zelfs de eerste regelmatige Russische tragedies. Als theoreticus verdeelde Lomonosov de literatuur in ‘hoge’ (epos, ode), ‘midden’ (leerdicht, tragedie, komedie) en ‘lage’ genres (bijvoorbeeld de klucht). Als scheppend kunstenaar was hij voornamelijk in de ‘hoge’ poëzie geïnteresseerd en wel met name in de ode (het lofdicht). Het is van belang dieper in te gaan op de stilis- | |
| |
tische kenmerken van dit genre.
De dichter maakte onderscheid tussen ‘hoge’, ‘midden’ en ‘lage’ genres. Tussen deze drie verschillende ‘stijlen’ bestonden grote verschillen, ook wat betreft de poëtische taal. Het Russisch van de eerste helft van de achttiende eeuw verkeerde in een chaotische toestand. De veelal geestelijke literatuur was in de voorafgaande eeuwen sterk afhankelijk geweest van het Oudkerkslavisch. Peter de Grote, die Rusland economisch en militair wilde ontwikkelen, interesseerde zich hoofdzakelijk voor vertalingen van boeken op gebied van techniek, wetenschap en geschiedenis. Het Kerkslavisch bleek hiervoor volkomen te kort te schieten. Hetzelfde geldt in zekere zin voor de poëzie van Lomonosov. De thematiek van zijn odes is alomvattend. De lofprijzing van de vorst memoreert naast zijn militaire verdiensten ook zijn rol als begunstiger van wetenschap en handel. De ‘hoge’ stijl van de triomfode kon niet alleen gebaseerd worden op het Kerkslavisch. Anderzijds bood de nog onderontwikkelde Russische spreektaal hier geen soelaas. Lomonosov koos daarom voor een compromis dat het toestond in de ‘hoge’ stijl naast elkaar bepaalde Kerkslavische en bepaalde Russische woorden te gebruiken. “De hoge stijl bestaat uit Slavisch-Russische woorden, dat wil zeggen woorden die in beide (Russisch en Kerkslavisch - A.v.N.) talen gebruikt worden en Slavische woorden die door de Russen begrepen worden en niet geheel uit zwang zijn geraakt.” In de ‘midden’-stijl was er een beperktere rol voor het Kerkslavisch weggelegd, terwijl er in de ‘lage’ stijl alleen van Russische woorden gebruikgemaakt mocht worden. Dit compromis gaf aan het poëtische idioom van Lomonosov een grote metrische buigzaamheid (veel Kerkslavische woorden zijn een lettergreep korter dan hun Russische equivalenten en ze konden naast elkaar gebruikt worden
- we hebben hier te doen met een verschijnsel dat in bepaald opzicht aan de mogelijkheid tot elisie/uitstoting van de stomme e in de oudere Nederlandse poëzie doet denken).
Ik heb daarom Lomonosov enigszins archaïserend vertaald (de spanning tussen Kerkslavisch en Russisch heb ik proberen weer te geven door het gebruik van woorden die nu wél, maar in de achttiende en het begin van de negentiende eeuw niet als germanismen beschouwd worden).
Het optreden van Lomonosov is dus een keerpunt in de geschiedenis van de Russische literatuur. Voor een juist begrip van de aard van Lomonosovs poëzie moeten we echter nog de aandacht vestigen op een andere omstandigheid. Dit keerpunt viel niet, zoals in de meeste West-Europese literatuur, samen met de Renaissance, maar met de bloeitijd van het classicisme. We hebben hier met een paradox te maken. Het West-Europese classicisme is een rijpe en evenwichtige stijl, waarin de bewogenheid van de Barok tot rust is gekomen. Het Russische classicisme daarentegen stond aan het begin van een nieuwe literatuuropvatting (het was dus zelfs geen ‘renaissance’, ofwel wedergeboorte van de Oudheid, maar - vanuit Russische perspectief - een schepping ex nihilo). De verhouding tussen het West-Europese en Russische classicisme moet gezien worden tegen de achtergrond van dit totaal nieuwe levensgevoel. Lomonosov ontleende de meeste formele aspecten van zijn poëzie aan buitenlandse (met name Duitse) voorbeelden. Uit zijn odes spreekt een combinatie van pathos en frisheid die we bij de West-Europese achttiende-eeuwse dichters missen. Dit verleent Lomonosovs poëzie een bijzondere charme. Deze wordt nog versterkt door het feit dat in de poëzie van Lomonosov de relatie tussen poëzie en leven betekenisvoller is dan bij veel van zijn tijdgenoten.
Lomonosov kwam uit het uiterste noorden van het Europese deel van Rusland. Hij werd geboren op een eiland in de monding van de Dwina. Het gebied van de Witte Zee, waarin de Dwina uitmondt, had een andere sociale structuur dan de rest van het toenmalige Rusland. Lijfeigenschap was hier onbekend. De vissers,
| |
| |
zeevaarders en kleine ambachtslieden, die dit land bewoonden, waren onbuigzaam en trots. Tot deze groep behoorde de vader van Lomonosov, die een schip bezat, waarmee hij lange vaarten over de Witte Zee en de Barentszee maakte, zo ver als Nova Zembla. Zijn zoon vergezelde hem dikwijls op deze tochten, zodat hij al vroeg te maken kreeg met gevaren en ontberingen. De zee en het Noord-Russische landschap moeten veel indruk op Lomonosov gemaakt hebben. In sommige van zijn gedichten komen we fragmenten tegen die aan de strenge schoonheid van dit gebied gewijd zijn. Dit geldt in het bijzonder voor het onvoltooide epos over Peter de Grote, waarin beschreven wordt hoe de vloot van de tsaar bij het eiland van Solovjetsk afmeert, waar de heerser ontvangen wordt door de abt van het plaatselijke klooster.
Al van jongs af bezat Lomonosov een onlesbare dorst naar kennis. Hij las alles wat hem in handen viel: geschriften over wiskunde, natuurkunde, geografie, navigatie enzovoort, maar ook het kerkslavische Psalter. Het toeval wilde dat hij door zijn voorliefde voor lezen in conflict kwam met zijn vader. Diens derde vrouw, een weduwe die boeken een nodeloze luxe vond, zette hem tegen zijn zoon op. Lomonosov verliet zijn ouderlijk huis en ging naar Moskou, waar hij hoopte zijn weetgierigheid verder te kunnen bevredigen. In 1731 kwam hij daar op de beroemde Slavisch-Grieks-Latijnse Academie terecht, een soort universiteit voor geestelijken. Eigenlijk was daar sinds 1728, dus na de dood van Peter de Grote, geen plaats voor leerlingen die tot de boerenstand behoorden, maar omdat Lomonosov in een mondeling examen blijk gaf van buitengewone bekwaamheden, stelde men geen lastige vragen over zijn afkomst. Op deze ‘universiteit’ maakte Lomonosov in theorie en praktijk kennis met de beginselen van de barokke poëtica. De scholastische geest van de Slavisch-Grieks-Latijnse Academie stond hem echter tegen. Hij vertrok naar Sint Petersburg. Daar besloot men hem samen met andere getalenteerde jongelui naar het buitenland te sturen om een moderne wetenschappelijke opleiding te volgen. In 1736 kwam hij in Marburg aan waar hij filosofie en natuurwetenschappen studeerde bij de toentertijd beroemde rationalistische filosoof Christian Wolf. Lomonosov bleek een voorbeeldig student en maakte in korte tijd grote vorderingen. In 1739 werd hij met zijn collega's naar het Saksische stadje Freiberg gestuurd om een opleiding tot mijnbouwingenieur te volgen. Zijn verblijf aldaar was echter minder vruchtbaar dan de tijd die hij in Marburg had doorgebracht.
Lomonosov bezat een onafhankelijke geest. De filosoof Wolf wist dit naar waarde te schatten en stelde een zeer positief getuigschrift voor zijn leerling op. Diezelfde onafhankelijkheid bracht hem in Saksen echter in aanvaring met een dogmatischer leermeester. Lomonosov brak in de zomer van 1740 zijn opleiding af en zwierf enige tijd door Duitsland rond. Na verscheidene vergeefse pogingen keerde hij ten slotte op 8 juni 1741 in Petersburg terug.
De lof der wetenschap komt in vrijwel alle odes van Lomonosov terug. Verder schrijft de dichter graag over ontdekkingsreizen naar nog onbekende gebieden aan de rand van het immense Russische rijk. Deze fragmenten behoren tot de meest visionaire en gloedvolle in zijn poëzie. Na zijn terugkeer werd Lomonosov benoemd tot professor aan de Russische Academie der Wetenschappen. Hij hield zich voornamelijk bezig met natuur- en scheikundig onderzoek. Als geleerde correspondeerde hij met de meest vooraanstaande natuurwetenschappers uit zijn tijd, zoals Euler. Daarnaast droeg hij in 1755 wezenlijk bij aan de stichting van de Universiteit van Moskou. Lomonosov was een groot voorvechter van de expedities die een waterweg moesten vinden om Rusland via de Arctische Zee met het Verre Oosten te verbinden. De ontdekkingsreiziger Vitus Bering wordt in één van zijn beste gedichten, de in de Spiegel van de Russische Poëzië opgenomen ‘Ode ter Gelegenheid van de Verjaardag van de Bestijging van de Alrussische Troon
| |
| |
door Hare Majesteit, onze Heerseres en Imperatrix Elizaveta Petrovna in 1747’, Ruslands Columbus genoemd.
Al deze ‘authentieke’ elementen, dat wil zeggen, de weerspiegeling van Lomonosovs leven in zijn poëzie, functioneren binnen een kader dat in hoge mate conventioneel en onpersoonlijk is. Bepalend voor het classicistische kader van de triomfode is de aard van de relatie tussen de dichter en de door hem bezongen vorst. In zekere zin is deze relatie puur conventioneel. De vorst bezit alleen maar deugden: hij is vredelievend, standvastig, vrijgevig, mild, vroom, beschermt kunsten en wetenschappen enzovoort. Hij overwint de krachten van de duisternis en herstelt de Gouden Eeuw. Steeds opnieuw brengt hij, als ware hij een God, orde in de chaos van de geschiedenis - als vertegenwoordiger van de Olympische Goden verijdelt hij de roekeloze aanvallen van de Titanen. De belangrijkste stijlfiguur in dit soort lofprijzingen is de hyperbool. Voor ons gevoel wordt er voortdurend overdreven (onze moderne poëzie wordt daarentegen, zeker in Nederland, gekenmerkt door ironie en understatement). De werkelijke verdiensten van de geprezen vorst doen in dit verband niet terzake. Of Lomonosov nu Anna, Elizabeth, dan wel Catharina II bezingt: de golven van de Neva ‘applaudisseren’ altijd voor deze keizerinnen. De blos van Aurora voorspelt altijd een lichtere dag. De elementen zijn altijd aan de heerser gehoorzaam. Er begint altijd een Gouden Eeuw. Aan de andere kant beantwoordt de rol die door deze vorstinnen wordt gespeeld, aan een bepaald archetype, zoals dat ook voor de rol van de dichter geldt. Interessant en wezenlijk voor de esthetische waarde van Lomonosovs triomfodes is nu dat in bepaalde gevallen dit tegelijkertijd conventionele en archetypische patroon een persoonlijker invulling krijgt.
Lomonosov was een groot bewonderaar van Peter de Grote. In zijn jeugd had hij plaatsen bezocht, waar de herinnering aan de tsaar en scheepsbouwer nog levend was. Peter komt ook voortdurend in zijn odes terug en wordt als de eigenlijke stichter van het moderne Rusland gevierd. Peter is in deze context geen mythische hersteller van de Gouden Eeuw, maar de schepper van een totaal nieuwe werkelijkheid. Men zou kunnen zeggen dat hij in deze zin meer verwantschap vertoonde met de joods-christelijke God dan met het Griekse godenpanteon. Toevalligerwijze was de keizerin, die tijdens het grootste deel van Lomonosovs leven over Rusland heerste en tot wie de dichter het leeuwendeel van zijn triomfodes richtte, de dochter van Peter de Grote. Het kan echter met het oog op het bovenstaande geen toeval zijn dat juist de voor Elizaveta Petrovna geschreven odes een artistiek hoogtepunt in zijn oeuvre vormen. Elizabeth is voor hem geen abstracte vorstin, wier deugd met de gebruikelijke stijlfiguren tot in het firmament verheven wordt, maar de lijfelijke dochter van Rusland grootste heerser, die juist als schepper van een nieuwe werkelijkheid niet met andere heersers vergeleken kan worden. Elizabeth wordt bezongen met gebruikmaking van alle literaire kunstgrepen, die tijdens het classicisme gangbaar waren. Ik heb er reeds op gewezen dat een classicistische dichter zich aan bepaalde regels moet houden en niet zijn eigen werkelijkheid kan scheppen. Het blijkt nu echter dat de classicist Lomonosov, zonder de regels te overtreden, kan dichten over een heerser, die zijn eigen werkelijkheid schiep.
Lomonosov was in 1741 naar Petersburg teruggekeerd. Naast zijn wetenschappelijke werk begon hij ook langzamerhand de functie van hofdichter uit te oefenen. Het dichterlijke elan van zijn panegyrische gedichten was zodanig, dat hij al spoedig zijn voornaamste rivaal Trediakovski in de schaduw stelde. Lomonosov droeg, dankzij zijn energieke karakter, wezenlijk bij aan de verbetering van de sociale status van de dichter. Hij knoopte betrekkingen aan met verschillende magnaten en ministers, die de diensten die de dichter Lomonosov hen bewees, op waarde wisten te schatten. Voor de (hier vertaalde) ‘Ode ter Gelegenheid van de Bestijging van de Troon door Hare Majesteit
| |
| |
onze Heerseres en Imperatrix Elizaveta Petrovna in 1748’ ontving de dichter tweeduizend roebel. Over dit gedicht schreef de Russische gezant in Stockholm graaf Panin aan de vicekanselier graaf Vorontsov: ‘Er zijn redenen genoeg om op dit moment ons vaderland te feliciteren; de inhoud van deze ode biedt daar een proeve van. De ideeën, die de dichter tot uitdrukking brengt, houden naar mijn bescheiden mening gelijke tred met de poëtische vorm, zodat het moeilijk te zeggen valt, welk van deze aspecten de hoogste waardering verdient.’
Mythisch is in deze en alle andere odes het motief van de Gouden Eeuw die Elizabeth toen zij de troon besteeg herstelde. De door haar, met steun van de garderegimenten, gepleegde staatsgreep wordt voorgesteld als een overwinning van het licht op het duister (‘'t Was nacht - de middag schoot plots vonken’). Zij heerst niet alleen over de mensen, maar ook over de elementen (zie strofe 2 en 3). Daarnaast wordt er veel aandacht besteed aan de politieke situatie van het toenmalige Europa. De Zweden hadden in 1743 een onvoordelige vredesverdrag met Rusland moeten ondertekenen, waardoor de Russische grenzen in Karelië verder naar het westen waren opgeschoven en Petersburg beter beveiligd was (‘De leeuw ziet hoe een ring van wallen/Jouw schaapskooi hoedt voor overvallen’). In deze zelfde periode was Rusland er dankzij een militaire demonstratie in geslaagd een eind te maken aan de Oostenrijkse successieoorlog (1741-1748): ‘Maar onzer vrede stille zee/ Moet in zijn volheid overstromen (...) En deelt zich aan Europa mee.’ We komen ook een enkele persoonlijke noot tegen. In de nacht van 5 december 1747 brak er in de bibliotheek van de Academie der Wetenschappen een brand uit, waarbij vele boeken en andere wetenschappelijke documenten vernietigd werden. Om nog te redden wat er te redden viel, werden nog niet ingebonden manuscripten uit de ramen van het magazijn naar beneden gegooid. Eenmaal op de grond werden ze vertrapt of verscheurd: ‘Verlichtings rijkdom stort van boven/ Omlaag (...).’ Men kan zich voorstellen welk een drama dit voor de wetenschapper Lomonosov moet zijn geweest.
De poëtische eenheid van het gedicht echter is vooral te danken aan de mythe van Peter de Grote. Zijn dochter Elizabeth treedt steeds in alles wat zij is of doet in zijn voetsporen (‘Wij zien het aan jouw lijf en daden,/ Wij zien hoe Peter en zijn gade/ In jou herrezen tot ons heil’). Peter besefte als eerste het enorme economische potentieel van zijn vaderland en deed alles om dit te ontsluiten. De oorlogen die hij voerde, waren niet (tenminste, zo stelde Lomonosov het voor) op verovering gericht, maar moesten de voorwaarden scheppen om van Rusland een ontwikkelde en bloeiende staat te maken. In een grandioos beeld overziet het gepersonifieerde Rusland (zij is uiteraard, net als Elizabeth, een vrouw) haar hele gebied (‘Zij overziet haar weids gebied/ Van waar de wolken haar omzweven’), van het verre Siberië tot de Kaukasus en de westgrens aan de Dnjepr. Sommige landschappen brengen haar Peters zegepralen in herinnering. Diens vloot droeg in 1696 bij aan de verovering van de Turkse vesting Azov en in 1722 ondernam hij een veldtocht tegen de Perzen: ‘Zie Peter onbevreesd zich reppen/ Door hinderlaag, moeras en steppe;/ Voorbij aan 't Kaspisch waterveld/ Doorkruist hij de Asiaanse zanden.’ Een andere gebeurtenis uit Peters regeringsperiode wordt in een bij uitstek mythische context geplaatst. De nederlaag van de krijgszuchtige Karel xii in de slag bij Poltava (1709) heeft veel weg van de val van de opstandige Lucifer, die de onderwereld in geslingerd werd. In de laatste strofes van de ode keert het motief van de Gouden Eeuw terug en het gedicht eindigt met een waarschuwing aan alle roekelozen (Karel xii is hun ‘archetype’) die de vrede willen bedreigen. Dankzij het onverbreekbare verbond tussen de heerseres en haar volk (waarvoor God zelf borg staat) zullen dergelijke pogingen averechts uitpakken.
Afsluitend moet de vraag gesteld worden of wij
| |
| |
Nederlanders nog in staat zijn de poëzie van Lomonosov als literatuur, en dus niet alleen als historisch document, op waarde te schatten. Mijn antwoord gaat uit van een vergelijking. Ik heb reeds gesuggereerd dat er een bepaalde verwantschap bestaat tussen Lomonosov en Willem Bilderdijk. Deze laatste stond een eeuw geleden ‘in het zenit van zijn roem’. Nu is zijn poëzie zelfs voor de in ‘hoge’ literatuur geïnteresseerde lezer een curiositeit. Lomonosov is natuurlijk ook geen veelgelezen dichter, maar de ontwikkelingsgang van de negentiende-eeuwse Russische poëzie, die gemarkeerd wordt door namen als Derzjavin, Poesjkin, Baratinski en Tjoetsjev, is zonder zijn voorbeeld niet te begrijpen. En de ‘klassieke’ negentiende-eeuwse Russische poëzie ‘leeft’ nog, dit in tegenstelling tot haar Nederlandse tegenhanger. Bilderdijk is dus een schakel in de geschiedenis van een dode stijl. Lomonosov staat aan het begin van een ontwikkeling die zelfs nu haar actualiteit nog niet geheel verloren heeft. Waarin bestaat dan het onderscheid tussen beide dichters? Het is misschien de moeite waard een fragment uit één van Bilderdijks gedichten te citeren. Merkwaardig genoeg beschrijft Bilderdijk in dit gedicht (‘Afscheid - bij mijn bestemd vertrek uit het kortbezochte vaderland, naar Kazan’) een landschap dat we ook in Lomonosovs odes tegenkomen. Ik heb geprobeerd aan te tonen dat Lomonosov een kader schept, waarbinnen zijn hyperbolische stijl als authentiek overkomt. In het burgerlijke, regenteske Nederland van Bilderdijk was een dergelijk kader onbekend. Daarom maakt zijn poëzie, ondanks alle formele virtuositeit, op ons vaak een gezwollen en lachwekkende indruk. Men vergelijke de volgende regels met Lomonosovs beschrijving van de eindeloze Russische ruimte:
Ik moet, voor heel Euroop verloren,
Aan Wolgaas nauw bewoonbren boord,
't Gegrom des fellen woudbeers horen,
Door honger uit zijn nest gestoord!
Ik moet mijn beenders voelen trillen,
Wanneer ik bij de winternacht,
Mijn Egâ in mijn arm hoor gillen
Op 't huilen van der wolven jacht!
Ik moet mijn kroost van schrik bezweken,
Mijn Gâ verstijfd zien, bij 't geluid
Van 't donderknallend ijsschorsbreken,
Wen Bloeimaands dooi den stroom ontsluit!
Zo gaat het nog vele regels door. Bilderdijk ziet zich zelfs op een bepaald moment aan de oevers van de Ob, en vertelt zijn kinderen over de zaligheid die aan Amstel en Vecht heerst.
Dit gedicht lijkt ons nu weinig authentiek omdat anders dan bij Lomonosov het ‘ik’ hier al een persoonlijkheid in de moderne zin van het woord is - Bilderdijk onderging, onder meer als vertaler van Ossian, de invloed van de preromantiek. En zou Bilderdijk inderdaad zulke ontberingen moeten lijden? Het was de bedoeling dat hij professor aan de universiteit van Kazan zou worden. Eén ding is duidelijk: Bilderdijk is geïnteresseerd in levensgrote, ‘exemplarische’ gevoelens, die echter alleen maar zíjn, Bilderdijks, gevoelens kunnen zijn. Het ‘ik’ wil in Bilderdijks poëzie vrijwel altijd in eigen persoon een mythische vates en als zodanig zegsman van zijn volk zijn, maar daarin waren zijn landgenoten niet geïnteresseerd. Met het oog op deze desinteresse kiest de dichter dus voor de rol van ‘miskende’ vates (de poète maudit was nog onbekend). Maar Bilderdijk blijft zich van juist die classicistische conventies bedienen, die betrekking hebben op de dichter als archetypische persoonlijkheid. Omdat de rol van vates door de Nederlandse ‘gemeenschap’ niet geaccepteerd werd, kwam ook het pathos van de daarmee verbonden stijl in het luchtledige te hangen. Men zou dus kunnen zeggen dat Bilderdijk in de verkeerde tijd en het verkeerde land geboren werd. Elders had zijn dichterschap zich wellicht beter kunnen ontplooien, bijvoorbeeld in het Rusland van Lomonosov of dat uit de tijd van de andere grote achttiende-eeuwse dichter en tijdgenoot van Bilderdijk Derzjavin (1743-1816). In Rusland kon een dichter de rol van vates spelen.
| |
| |
Het genre van de zogenaamde ‘grazdanskaja poezija’ (een poëzie van nationaal en maatschappelijk engagement tegen de achtergrond van een universeel perspectief) bestaat nog steeds en dit genre wortelt in het classicisme. De classicist Lomonosov was de eerste meester in dit genre. Een nadere kennismaking met dit aspect van zijn oeuvre zou de relatieve beperktheid van onze eigen poëtische traditie aan het licht kunnen brengen, die soms tot dichterlijk autisme dreigt te verworden.
|
|