vers en kunstenaars dankbaar gebruik, maar natuurlijk was lang niet alles toegestaan. Ivan Denisovitsj, een eenvoudige, werklustige Russische boer, kon er bij Chroesjtsjov mee door, van ‘entartete’ abstracte schilderkunst moest hij niets hebben.
Als reactie op de beschuldiging van de autoriteiten dat hij de Lianozovo-groep had georganiseerd, gaf Kropivnitski een verklaring uit wie er dan wel tot die groep behoorden: hijzelf en zijn vrouw, zijn dochter Valentina en zoon Lev, zijn schoonzoon Oskar Rabin en twee kleinkinderen, niet meer dan zijn eigen familie dus. In feite klopte dat, maar die familie telde wel vier talentvolle schilders: hijzelf, zijn twee kinderen en zijn schoonzoon, die allemaal niets van het officiële socialistisch realisme moesten hebben en via geregelde tentoonstellingen aan huis een bloeiend centrum van moderne kunst hadden gecreëerd, waar heel nonconformistisch Moskou op af kwam. Bovendien, dat had Kropivnitski er niet bij gezet, want dat had niet direct met de schilderkunst te maken, behoorden tot zijn groep ook verschillende dichters, onder wie de uit een kamp teruggekeerde Igor Cholin en Kropivnitski's ‘leerling’ Genrich Sapgir, die bij hem kind aan huis was. Deze twee dichters van zogenaamde ‘barakpoëzie’ publiceerden niet in de sovjetpers, want daarin werden ze niet toegelaten, maar declameerden hun gedichten tijdens de tentoonstellingen van de nonconformistische schilders. Net als bij de futuristen en andere Russische avant-gardebewegingen bestond er een nauwe band tussen poëzie en schilderkunst. In Lianozovo werd de basis gelegd voor het Russische conceptualisme, waar de schilder Ilja Kabakov en de dichter Dmitri Prigov de belangrijkste vertegenwoordigers van zouden worden.
Genrich Sapgir werd sterk beïnvloed door het artistieke milieu waarin hij verkeerde. Hij heeft in de sovjettijd nooit een poging gedaan om via publicaties van zijn werk als dichter officieel erkend te worden, want hij begreep heel goed dat zijn gedichten volstrekt afweken van het normale patroon en niet voldeden aan de eisen van het socialistisch realisme. Net als de Oberioeten in de jaren dertig (Charms, Vvedenski en anderen) voorzag hij in zijn levensonderhoud door gedichten en verhalen voor kinderen te schrijven. Zijn eerste ‘echte’ publicatie was in 1959 in het samizdat-tijdschrift Sintaksis. Deze publicatie bestond uit een reeks gedichten die later bijeengebracht zouden worden in Sapgirs eerste bundel, Stemmen. Het openings- en titelgedicht laat meteen al de geheel andere manier zien waarop Sapgir, zowel inhoudelijk als wat vorm betreft, te werk gaat. Bij hem geen vaderland, sovjetnatuur, regelmatig metrum en fraai klinkende rijmen, maar een scène uit het leven in de barak of de communale flat, uitgedrukt met uiterst karige middelen.
Daar hebben ze een mens vermoord,
Daar hebben ze een mens vermoord,
Daar hebben ze een mens vermoord,
Beneden hebben ze een mens vermoord.
De meeste gedichten uit Sapgirs beginperiode zijn anekdotisch en betreffen een voorval uit het dagelijks leven, dat op een laconieke manier wordt verteld. ‘'t Ruikt naar pasteitjes. Het is laat. // Het oudje is gaan liggen, slaapt.’ Luiden de eerste regels van het gedicht ‘De nacht voor het feest’ en even later zijn de zoon en de schoonzoon aan het bakkeleien en wordt er flink gezopen. Het is het soort ironische, licht absurdistische poëzie dat typerend is voor het begin van de jaren zestig en bewust breekt met de poëtische conventies van de officiële poëzie. Toch, ondanks zijn nauwe contacten met de Lianozovo-groep en de conceptualisten, meende Sapgir dat hij anders was, serieuzer. In een interview, gegeven in 1990, zei hij: ‘Ik verschil van die groeperingen, geloof ik, door een zeker synthetisme, pathetiek, het streven naar een extatische toestand van de geest. Extase is de conceptualisten en de leden van de Lianozovo-groep vreemd. Niemand schrijft zulke dingen als Psalmen, waarin de mens zich richt