| |
| |
| |
Bella Achmadoelina
De scooter
Het is je rappe wiel dat ik benijd,
o bontgekleurde rozerode scooter!
Ik volg hem en ik laat mijn tranen vrij,
die in de vroege zomer zomaar komen.
Het meisje met de fier-fatale lach,
zich stevig klampend aan haar ruiter-maatje,
vindt mij een trage ingedoken slak,
die vastgeplakt zit aan een plantenblaadje.
Vaarwel! Jouw paden liggen mij te hoog,
ik zie ze in het verre groen verschieten.
Tweemaal een licht, een hemel, regenboog,
o schaamteloze meid, brandt op jouw knieën.
Jouw lichaam glinstert door je regencape,
zoals een stengeltje door glas en water.
Dan klinkt er plotseling een vreemde kreet
die mij ontsnapt en 't vrije veld in fladdert.
Zwak zingt je stemmetje, zo onbezwaard,
je wijsje is zo simpel en zo eeuwig.
Maar zie je niet dat je burleske vaart
doordat ik stil zit net in evenwicht is.
Je schommel gaat zo onbesuisd te keer
maar al je duizelingen zijn verantwoord,
want van de andere zijde zorg ik weer
dat de machine veilig in balans komt.
Terwijl de stilte zachtjes op mij daalt,
verwaait jouw liedje over verre weiden.
| |
| |
Terwijl mijn gang zich langzaamaan verzwaart,
zal jij je kleine groene vleugels spreiden.
Dus daver jij maar voort! zolang ik sta.
Dus mompel jij maar door! zolang ik stom ben.
Weet dat ik jouw ijle luchtigheid betaal
met mijn eigen hevigheid en lompheid.
| |
| |
| |
De vlinder
Oktober, zestien, de dag is zo warm en
in 't venster de hitte zo stroperig geel
dat de vlinder, verkommerd tussen de ramen,
voor een kortstondig leven de dood onderbreekt.
Vind je het niet verschrikkelijk vervelend
vergeefs te ontwaken uit je zusterlijk lot,
zo gulzig naar vergankelijk snoep van het heden
tussen andere kauwsters van zoetig genot?
Weg uit de doodsgreep, uit zielloze sluimer
verrijs je - en zouden mijn oren scherper zijn -
ik had mijn hoofd verblind moeten buigen
als bij een langsrazende goederentrein.
Nu je aan noeste, onzichtbare vingers
gebracht hebt een snippertje stuifmeel en pijn,
zweef op en denk je de adelaar in en
glinster, trakteer je, vergeef en verdwijn.
Sterf ik of niet: eerst benut ik volledig
mijn kop en mijn kaars. Laat ze maar denken hoe ik
mijn roofzucht naar levenslust zegen:
met de buit van het zijn in mijn dovende blik.
't Is tijd! De vuurkluizenaar brandt naar binnen.
De plooi in mijn voorhoofd is tweemaal zo dik.
Ik noteer: oktober de zestiende - dinsdag
en voor mijn vlindertje: Dag der Verrijzenis.
| |
| |
| |
Nacht van de appelval
Het is nu half augustus. Langs de helling
zie je 's avonds al de sjaaltjes lopen.
Dit is de tijd voor hooggeboren wespen
om klakkeloos de keukens klap te lopen.
Zoals vrouwen in de jampan staan te turen:
indringend-blind, oplettend-dromend,
zie ik op straat het toeven van de uren,
vermomd als het verstrijken van de zomer.
Zij die de jam niet had gemaakt, vertrouwde
de feestvierende wespen slechts een beeld toe.
Hier wordt een brij op heter vuur gebrouwen:
het eet je levend op maar kijkt voorbeeldig.
Ik geloof niet dat we ooit zo'n zomer hadden.
En zullen we ook niet! Wordt me verzekerd.
Ik sta versteld: een appel is gevallen
op niet, accent van buitenaf gegeven.
Mijn opgeschrokken hart gaat sneller leven,
het arme ding: het slaat altijd zo vurig.
Is nabuurschap van niet-bestaan dan even
dom en babbelzuchtig als de buurvrouw?
Nee, het is augustus en de appels vallen.
En toen ik niet herkende wat ik hoorde
besloot hij neer te ploffen op de pannen,
een sneer aan het adres van zijn gespreksgenote.
Zo hoort het ook, hoe korter, des te knapper.
Zo zit ik 's nachts wanneer de appels vallen.
Het vruchtvlees knagend en aan stukken trappend
keert het lieve leven huiswaarts van de wandel.
| |
| |
| |
De vergeten bal
Vergeten bal (die mij de zomer plaagde).
Oranje bal vergeten in de tuin.
Prompt spande hij met de calendula samen,
koos moeiteloos een plek tussen hen uit.
Wat pasten ze precies, hoe sierlijk negen
ze naar elkaar. Het zenit zond de dag
naar de calendula. Alleen vanwege
die oranje in de tuin vergeten bal?
Voor de herfst een voorwendsel, een reden
om bij het kampvuur in de duisternis
die kleurbarbaren, afvalligen te leren,
wiens absoluut door kinderen vergeten is.
Maar wat een tuin, wiens dwaze oordeel noemde
hem groen? Hij stak de datsja's in de brand.
Hoe mooi ze zijn, de esdoorn is de kampioen,
dacht al: wanneer vergeten ze die bal?
Gans 't aardse vuur is neergekomen
op het onschuldig aas. Het totaal overziend,
maakt hij een toespeling, met enig schromen:
Die bal daar, is die vergeten misschien?
Allang neemt de vergeten bal een loopje
met mij, wanneer ik tussen de espen ga
zoek ik de bal, en dan vind ik een plukje
calendula, en kijk, nog eentje daar.
Het middaguur verstreek verrassend helder
en vereenvoudigde het talrijk al
tot waarneming van voorwerpen die gelden:
Sneeuw op de tuin, plus een vergeten bal.
| |
| |
| |
Lawaai van stilte
Je komt de breuk met Parsjino te boven
met dromerig verstand en voetenwerk,
om klanken van de onbekende grote
op te vangen heb ik daar een strik gezet.
Ik moest wel in mijn kamer blijven
en daar had ik een valstrik neergezet
maar de ruimte wemelde van wrijving,
met de gedachte daaraan liep ik weg.
Ik liep naar waar ontwikkeling van ruimte
het allergrootste was. Die was als volgt:
Na mij te hebben vastgelegd in kluisters
ontstond er ruzie tussen stromen tocht.
Een Oka-krijger hief het zwaard der lente!
Een Noorder en een Ooster kwamen in protest!
Daarbij stak er een wind op uit de hemel:
een sterrenwind nog erger dan de rest.
Nu niet bezwijken in een ruzie van giganten!
Ik ben een mensenkind, heb medelij!
Maar aan die kleine blinde ignoranten,
aan zulk gespuis besteedt de nacht geen tijd.
En met een overvloed aan wangedachten
liep ik spontaan achter de klanken aan,
ik wilde niet recht in de sterren vallen
wat zeg ik recht, met rondom al die waan?
Mijn adem stokte even en ik rilde.
Wie was dat daar? Wiens woorden waren dat?
Lawaai van stilte... Weer: lawaai van stilte,
lawaai van stilte - de inhoud van de nacht...
Wat nu? Liep ik met die trofee voor ogen
die keet en heibel van het voorjaar in.
Die losgeknoopte hel, bezocht door Orpheus.
Lawaai van stilte, fluistert hij me in.
| |
| |
Lawaai van stilte heerste in de velden.
Lucht ging naar lucht en zwart liep over zwart.
Vier vrije sterke machten om de wereld
verdeelden naar hun eigen wet - de nacht.
Ik liep naar huis. De buren verontwaardigd:
Vertel eens waar jij uitgehangen hebt?
‘Lawaai van stilte heerste op de aarde.
Bij Parsjino geweest.’ Toen gingen we naar bed.
Onzinnigheid - ik zou nog zoveel langer
van je genieten maar mijn ogen vallen dicht.
Lawaai van stilte - ik heb maar een verlangen...
Lawaai van stilte - zuiver en zo stil...
| |
| |
| |
Nacht tot de ochtend
Voor Boris Messerer
Mijn landgoed is de nacht, die sterker tierde
de winters in Taroesa, werkzaam en onaards.
Mijn Kuokkala doordrenkte mijn papieren
waarin de vogelkers van Sortavala waart.
En Moskou is mijn vaderland, mij valt het bitter
van huis, de grond der ijdelheden weg te zijn.
Verlaten van je kroost en vriendschappen te zitten,
de kluis der eenzaamheid - is het gedicht een heim.
Niet naar gezelschap gaand, schoorvoetend noch haastig,
zijn ze gewoon, als allen, kwaad te laten vóór
bedrog, en altijd stiekem op de loer voor Jago
jaloerser, zwarter dan de toegewijde Moor.
Ze haperen in hobbeltjes of karrensporen,
en komen pas op adem boven een ravijn,
verliezen stukjes huid op weggetjes met doornen,
hun pad is als de melkweg schuw - van mensen vrij.
Of ik me in de armen van mijn man zou storten,
de kerstboom monter voor de kinderen versier,
minachtend kijkt de koude neer vanuit de hoogte,
die oppermachtig heil en ondergang bestiert.
| |
| |
Ik leid en dien de nacht, maar wat nu als de bronnen
van mijn pupillen op zijn en mijn hoofd berooid.
Onzalig heerser, einde van de vierde stonde,
jouw buit is mager in de schatkist van het woord.
Het daagt: de trots doorwaakte nacht was ijdel.
Het arsenaal der gave levert weer niets op.
Nu offeringen van mijn kaars en medestrijder
volbracht zijn, stijgt het stompje op naar God.
Voor de ondragelijke morgen trek ik verder,
jouw oorden tegemoet, vierdelig dikke Dal’.
Van 't land der taal de onverbeterlijke redder,
Zend neer uw troost en schenk vergeving bovenal...
|
|