emigratie voor het dichterschap altijd beter is dan op te treden in het Loezjniki-stadion. Verstoken te zijn van de levende moedertaal - het belangrijkste instrument van de dichter - zou geen afbreuk doen aan de kwaliteit van de gedichten, sterker, het zou ze ten goede komen. Zo kon volgens haar, in datzelfde interview, de geëmigreerde Josif Brodski ‘als het ware in zichzelf de Russische taal bevruchten. Voor hem was het niet nodig de taal te horen spreken. Hij riep hem in zijn herinnering terug. Hij werd zelf de vruchtbrengende kracht. Hij was zelf de tuin en de tuinman.’ Voor de in Rusland wonende en direct met het levende Russisch in verband staande Achmadoelina was het eigenlijk niet anders: zij sloot zich af, zocht bewust de stilte en werd de tuin en tuinman van haar eigen werk.
Achmadoelina's oeuvre, dat inmiddels duizend pagina's beloopt, toont een thematische samenhang en gelijkmatigheid in kwaliteit, vrijwel overal tref je evenveel Achmadoelina aan: diepgang, elegantie, kracht en spot. Haar kennis van de klassieke erfenis uit zich in het gehele werk. Vaak worden verwijzingen gemaakt naar teksten van andere Russische dichters. Achmadoelina's poëzie lijkt wel een bloemlezing van de hele Russische poëzie. Poesjkin, Lermontov, Tjoettsjev, Blok, Achmatova, Tsvetajeva en Pasternak echoën allemaal mee. Vormvastheid is een ander kenmerk: nergens wordt van rijm of metrum afgeweken. Haar voorkeur gaat uit naar de topper in de Russische poëzie, de vijfvoetige jambe en, in mindere mate, de viervoetige jambe.
Het oeuvre kan in drie periodes worden onderverdeeld: de vroege poëzie van 1955 tot 1974, waarin thematisch de moderne technologie, de stad, de klassieke erfenis, de romantische liefde en de natuur overheersen. In de periode van 1975 tot 1987, zonder meer de meest bloeiende tijd, schuift het accent nadrukkelijk van stad naar natuur, de seizoenen, de maanden, de tuin, de bloemen, de bomen, het heelal. In het latere werk van 1988 tot nu gaan ziekte, malaise, christendom (heel gewoon onder Russische intellectuelen) en spiritualiteit ook meespelen.
In de stad speelt vooral haar vroege werk. Dat waren de gedichten waarmee ik tijdens mijn doctoraalcolleges kennismaakte en die na alle klassiekers, vol maan, droefheid en geheimenis, als een klaterende verrassing kwamen: scooter, sodawater, bandrecorder, vliegmachine, propeller, griep en aspirine. Het was een wereld die ik kende en het bezat een concreetheid en vaart die ik nooit eerder in de Russische poëzie was tegengekomen.
Een in het gehele oeuvre terugkerend thema is de totstandkoming van een gedicht. De beelden om dat schrijfproces gestalte te geven worden gevonden in de stad (Moskou), of op haar datsja in Peredjelkino. Maar vooral in de ‘Huizen van creatieve arbeid’: in het tweehonderd kilometer ten zuiden van Moskou gelegen Taroesa, aan de linkeroever van de Oka, een zijtak van de Wolga, en in het ruige noorden, in Karelië bij de Finse grens in Kuokkala en in Sortavala, ten noorden van het meer van Ladoga. In het interview in het Russische tijdschrift ‘Ogonjok’ (Het lichtje) zegt ze:
Een vers... wordt niet geschreven; het komt te voorschijn. En een belangrijke factor is de toestand waarin je verkeert. Niet zo lang geleden was ik in dezelfde plaats op vakantie als (de schrijver, PC) Alexander Koesjner. Hij zei: ‘Ik kijk naar de zee en er is een gedicht geboren.’ Maar voor mij is het niet genoeg om iets te zien teneinde iets op te schrijven. Ik heb de eenzaamheid nodig. Ik moet uit Moskou weg, naar een plaats waar het leven anders is. Ik heb veel in Taroesa geschreven, Karelië, en in Vologda-district. Maar wat belangrijk is, is niet een bepaalde plek, maar waarschijnlijk de verandering van de dagelijkse routine en de omgeving. Na zo'n tien dagen op een plek ver weg, hoor ik plotseling een geluid en dan is het benodigde woord gevonden. En daarna schrijf en schrijf en schrijf ik. Ik kan vierentwintig uur zonder pauze achter elkaar schrijven totdat de begeleidende klank weggeëbd is.