Noriko de Vroomen
Over Makoto Ōoka
Je zou kunnen stellen dat de naoorlogse poëzie in Japan is begonnen met de dichters rondom het tijdschrift Het verwoeste land. Deze dichters hadden de oorlogsellende bewust meegemaakt - de meesten als soldaat - en in hun werk wordt daarvan diepgaand getuigenis afgelegd. Makoto Ōoka, geboren in 1931, behoort tot een iets jongere generatie dan de dichters van Het verwoeste land. Als scholier moest hij in de oorlog dagelijks naar een fabriek in plaats van naar school. De capitulatie in 1945 betekende voor hem onder meer het wegvallen van het vooruitzicht zelf ook in de oorlog te zullen omkomen. Zijn dichterlijke omhelzing van het leven en van de natuur vindt ongetwijfeld mede zijn oorsprong in dit sleutelmoment in de Japanse (literatuur) geschiedenis.
Andere invloeden op zijn beginnend dichterschap vormden niet alleen de klassieke Japanse versvormen, zoals ook zijn vader die beoefende, de tanka met zijn vijf-zeven-vijf en tweemaal zeven lettergrepen, maar eveneens het surrealisme, waarmee hij in het begin van de jaren vijftig in aanraking kwam.
Zijn jeugdgedichten volgen nog het ritmische schema van afwisselend zeven en vijf lettergrepen. Wat het surrealisme betreft, is het vooral het werk van Paul Eluard geweest dat Ōoka sterk heeft aangetrokken. ‘Voor de lente gereed’ uit 1952, dat een van zijn bekendste gedichten is, markeert de eigenlijke geboorte van de dichter Makoto Ōoka in een lyrische eenwording van zijn tegenstrijdige gevoelswereld met de heldere uitdrukkingswijze van Eluard. ‘Mijn ontsnapping uit het lyrisch sentiment en het vaste schema van de tanka-poëzie heb ik te danken aan mijn ontmoeting met Eluard. Toen vond ik voor het eerst de natuur in de poëzie, dat wil zeggen, de natuur door een nieuw licht beschenen,’ aldus Ōoka. Het feit dat hij aan de kust is opgegroeid heeft op Ōoka's natuurbesef een duidelijke stempel gedrukt. Ōoka laat in zijn werk een sterk verlangen zien om de natuur en het leven in hun onbedorven staat te begrijpen. Maar als geen ander weet hij ook dat alle pasgeboren creaturen een hele geschiedenis door moeten, tegen hun wil de tijd moeten doorkruisen. Zijn werk richt zich tegen het doembeeld van de eenzaamheid en de onbeduidendheid van het menselijk bestaan. De gedichten die hij tussen 1957 en 1967 schreef tonen zijn drang om met behulp van woorden het leven tot betekenis te dwingen. Tegelijkertijd laten ze zien hoe zijn sensitiviteit als dichter harmonieert met zijn intellect als literatuurcriticus die hij ook is.
De uit 1975 daterende bundel Onder de slapeloze planeten betekende een omslag in het werk van Makoto Ōoka. In die bundel neemt hij definitief afstand van het surrealisme en keert hij terug tot de wortels van de klassieke Japanse dichtkunst. De natuur, eens beschenen door het ‘nieuwe licht’ van het surrealisme, blijkt voor hem toch alleen in het geestelijke klimaat van Japan te kunnen gedijen. ‘Het is haast onmogelijk voor een dichter om zijn dichtersleven voort te zetten als hij zich distantiëert van de poëzietraditie die zijn eigen moedertaal heeft voortgebracht,’ zegt Ōoka.