zoek naar de werkelijke vader. Die vindt hij, als hij ergens op een briefje stuit met de simpele mededeling: ‘Ik ben zwanger. M.’ De hoofdpersoon weet nu onmiddellijk wie het kind verwekt heeft. Dat wil zeggen, hij concludeert terstond dat de ontvanger van deze mededeling ook de vader is. Beetje te ver doorgedacht, zou ik zeggen - als dat zo is, ben ook ik niet de vader van mijn kinderen - maar het merkwaardigste komt nog: hoe weet de vrouw dat haar vriend haar niet bezwangerd heeft? Ten eerste had zij, evenmin als hij, geen idee dat hij onvruchtbaar was, en ten tweede deed zij ‘het’ in de tijd dat ze vreemd ging, ook nog vaak met hem, haar vriend. Daarover schept hij in ieder geval voortdurend op; hoe ze, o zo gewaagd, in hun auto vreeën en dat zij van plasseks hield, en dat ze sowieso heel onburgelijk op de onmogelijkste tijden en plaatsen neukten. Het arme mens kan dus helemaal niet geweten hebben wie de werkelijke vader was!
Daarmee verdwijnt de technische bodem onder het verhaal. Met de hoofdmetafoor is het niet beter gesteld: de zoon die uit verlatingsangst met open ogen slaapt - iedere arts zal kunnen vertellen dat dat niet kan. Over de fysieke mogelijkheid van een vaginaal orgasme tijdens een twee minuten durende vrijpartij - ook op dat gegeven steunt het boek in hoge mate - zullen we het hier verder maar niet hebben, laat staan over de symbolische waarde die het hoofdpersonage aan dit verschijnsel hecht.
Daarnaast rammelt het boek van blunders die met de algemene ontwikkeling samenhangen, of beter, met het ontbreken daarvan. Ik noem als voorbeeld de opvatting dat de teksten uit de Bachcantates van de hand van de componist zelf zijn, terwijl iedere Bach-liefhebber weet dat die geschreven werden door Picander, die trouwens een piëtistische kwezel was, maar dit terzijde. Het allerergste echter zijn de uitspraken die voor wijsheid moeten doorgaan, maar die in werkelijkheid het peil van kalenderwijsheden niet overstijgen. ‘Het leven is een eindeloze aaneenschakeling van verbouwingen,’ merkt de verteller op, en ‘liefde is het begin van alle leven’, of deze, ook heel fraai: ‘Eerlijkheid is de basis van alle vriendschap, maar zij kan een vriendschap evengoed vernietigen.’
Slaapverwekkende, onzinnige pseudo-filosofieën, dacht ik, en ik wilde het boek al bij het oud papier leggen. Toch trof mij iets in de uitlatingen van de hoofdpersoon. Ze kwamen mij bekend voor. Ik had ze al eens eerder gelezen, zoals ik ook de verschillende details uit het leven van de hoofdpersoon meende te herkennen: het goede glas wijn, het Spaanse eten, de ramen zonder gordijnen, het matras op de vloer... Het deed me allemaal ergens aan denken, maar ik wist niet meer waaraan.
Tot ik Eilandgasten las, de volgende favoriet. Op het eerste gezicht leken de beide romans niets met elkaar te maken te hebben. Hier geen medische onmogelijkheden, geen onsmakelijke metaforen, en met de nepfilosofietjes viel het ook wel mee. Aardige verhalen dacht ik, hoewel de opzet de gemiddelde opstelopdracht niet overstijgt: schrijf een verhaal over verschillende mensen die een en hetzelfde zomerhuisje huren. De recensenten, zo vernam ik later, hadden het boek vooral gebruikt om er hun eigen fantasie op los te laten: zo zou de huishoudster die het huisje beheert, de verhalen zelf geschreven hebben, en ook het gegeven van een afwezige eigenaar had tot allerlei briljante speculaties gevoerd, die het niveau van de roman ver achter zich lieten. Wat in Eilandgasten, bij gebrek aan stuitende misvattingen misschien, onmiddellijk in het oog sprong, waren de details. Het begon bij de schildering van het zomerhuisje, en het ging verder bij de beschrijving van de garderobe van de gasten. Een van de vrouwen draagt als toppunt van moderniteit halfhoge suède laarsjes met een lakleren punt. Een ander personage sleept een Indiase sjaal met gouddraad met zich mee, en een als artistiek bestempelde jongeman maakt een tafelschikking van takjes en lege eierdoppen. Ook dat kwam mij bekend voor.
Waaraan deden De passievrucht en Eilandgasten me toch denken?
Na enig doordenken vond ik het antwoord