bewegen. ‘You have simply to give answers to stupid questions?’ viste Kayzer, ‘or you have to give stupid answers to...?’ ‘To give stupid answers, yes,’ was het nog net beleefde antwoord. Coetzee's krampachtigheid had misschien ook te maken met een opperste inspanning niet beledigend te willen worden.
Voorlezen uit eigen werk in het Nederlands werd evenmin een succes. Hij had geen leesbril bij zich. Het boek dichterbij houden was niet helemaal de oplossing. Dat leidde tot haperingen waar de perfectionistische schrijver nog geïrriteerder door raakte. Of was het opzet toen hij in de laatste zin uit IJzertijd het woord ‘omhelzing’ verhaspelde tot ‘omhelling’? ‘Aan die omhelling viel geen warmte te ontlenen’, las hij, met ijzige blik opkijkend om nog een laatste keer zijn gesprekspartner te doorboren.
Omhelling. Mooi woord voor de ervaring van de ander als hel in een situatie die aanvoelt als een onwelkome omhelzing. Was het nou echt zo erg? schijnt Kayzer bij het opsturen van de band aan Coetzee gevraagd te hebben. Ja, het was erg, hoe Kayzer daar later door het handig monteren zelf ook over mag zijn gaan denken. Omdat niemand beter weet dan Coetzee dat er ergere dingen zijn dan een mislukt gesprek, maar we emotioneel kennelijk zo kleinzerig in elkaar zitten dat je in sommige omstandigheden niet kunt relativeren. Coetzee schreef terug dat hij er een extreem onaangename herinnering aan had overgehouden.
‘Waarom herinnerde ze zich van alle vernederingen juist deze?’ heb ik A.S. Byatt eens horen voorlezen over de ervaring van een personage dat bij een kapper zo'n algemeen kapsel aangemeten kreeg dat het aanvoelde als een persoonlijke belediging. Er waren ergere dingen, waarom bleef deze herinnering knagen? De passage komt voor in de roman Babel Tower, waaruit Byatt voorlas tijdens ‘An evening with A.S. Byatt’ die de British Council in 1997 in Amsterdam organiseerde. Een avond die me onlangs enigszins in de weg zat bij de beoordeling of ik Byatts nieuwste boek wel wilde vertalen. Omdat ik toen in een kortstondige ‘omhelling’ met haar verzeild ben geraakt.
Er stonden te veel stoelen en zoutjes klaar voor de vijfendertig mensen die op kwamen dagen, daar begon het mee. De teleurstelling op het gezicht van de schrijfster toen zij binnenkwam werd even de mijne. Gelukkig zat Cees Nooteboom als eregast op de eerste rij. Dat maakte veel goed, zoals later zou blijken.
A.S. Byatt heeft een prachtige stem maar zodra ze voorleest dreunt hij, zoals de meeste voorleesstemmen. Cees Nooteboom zat dan ook al snel te knikkebollen. Een mevrouw achter hem vond dat kennelijk gênant en bood hem een snoepje aan uit een aandoenlijk rolletje. Hij pelde het als een klein jongetje uit en daarna zag je het van de ene wang naar de andere schieten. Toen het op was zakte zijn kin weer op zijn borst. A.S. Byatt keek gelukkig niet op tijdens het lezen.
In de pauze deed het onbegrijpelijke misverstand zich voor dat zij aan mij werd voorgesteld in plaats van direct naar de eregast te worden geloodst. De verwarring was wederzijds, haar teleurstelling onmiskenbaar. We wisselden wat gemeenplaatsen, ik had haar evenmin iets te zeggen als zij mij, want het onder woorden brengen van bewondering voor iemands werk klinkt altijd stroperig. Maar er moest iets gebeuren want er was een soort vacuüm om ons heen ontstaan. Alsof men niet meer naar haar toe kwam nu ze al met iemand stond te praten. ‘I love writing about your books,’ hoorde ik mezelf dan ook zeggen, er wanhopig aan toevoegend dat ik opnieuw genoten had van haar roman Still Life, die ik in verband met het schrijven over Babel Tower had herlezen. ‘That's very good of you,’ was het ongeïnteresseerde antwoord, terwijl zij over mijn schouder keek waar Cees Nooteboom was gebleven.
Hoe kom ik hier weg, was de allesoverheersende gedachte, ongetwijfeld bij ons beiden. Toch strompelden we door van cliché naar cliché. Ik stelde de vragen, zij antwoordde verveeld plichtmatig. Haar ooghoeken waren voortdurend op Nooteboom gericht. Toen ze