maagd wordt uitverkoren als offer. Vruchtbare vernietiging zit dan ook in scheefhangende ‘vlinderdas’, waaruit het lied is ontpopt. En ‘woedende maart’ laat door witheetheid ontkieming doorschemeren.
De bezoeker geeft zich nog niet gewonnen. Zijn aandoening is ontstaan op instigatie van de dirigent ‘die enkel denkt in tikken’. Heeft Boulez de gruwel te rationeel, formalistisch aangepakt (men beluistere zijn interpretatie met The Cleveland Orchestra)? De vergelijking met Zeus valt voorlopig zo te duiden, dat de oppergod door banbliksems zijn mythische personeel mocht bestieren maar hun levensverhalen niet volkomen geregeld kreeg: de dirigent kan met zijn stokje op de lessenaar tikken, uiteindelijk maakt het orkest de muziek. Hoe ook, er is de suggestie dat de voorstelling gaat inwerken op des leidsmans rikketik, die met een half neologisme ‘klokkenhuis’ wordt genoemd en zo ternauwernood een metamorfose tot appel ontloopt.
Modris Eksteins nam de tumultueuze première van Le sacre du printemps in mei 1913, met een choreografie van Nijinski, als beginpunt van een zuiverende moderniteit. Het was een provocatieve onderneming zonder sentiment, over de pre-ethische mens. De maagd voegt zich mechanisch naar het ritueel - in loopgraven begonnen onderlegde soldaten, kanonnenvoer eigenlijk, Le sacre du printemps als een prefiguratie van de Eerste Wereldoorlog te beschouwen. Stravinsky's tweedelige compositie demonstreert de kennelijk onmisbare gewelddadigheid van de lente.
Dat aspect neemt het gedicht over: van bloeden naar bloemen tot, geïmpliceerd, bloeien. De gevoelde leemte blijkt een productieve aandrift, het gehuil van de bezoeker is pocon. Sowieso vloeien tranen in 27 gedichten en Geen lied rijkelijk.
Ramsey Nasr debuteert op jonge leeftijd en is ook acteur. Ik kan me indenken dat hij - nog afgezien van het feit dat de achterflap zijn gemengde afkomst opbrengt - wordt gehypt. Hij schijnt te zijn geïnterviewd in De Plantage, kwaliteitstelevisie die buiten een straal van vijf kilometer van de plaats van handeling een indruk geeft die blanken moeten hebben gehad toen ze voor het eerst een neger ontmoetten: even een natte vinger erover om te kijken of het echt is. Ik zag geen recensietekst op Nasrs bundel. Hij is voor mij nochtans ook geen dichter zonder papieren. Zijn boek verscheen bij een uitgeverij met een zekere signatuur en voorpublicaties stonden in Bunker Hill, een voorzover op de branche van toepassing curieus succesvol jong letterkundig tijdschrift dat is opgezet vanuit de afdeling Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam.
De bundel start met een programma. Het heet Prelude. De dichter wenst niet te luisteren aan een stilleven; denkelijk wordt (het beeld van) de poëzie van Faverey bedoeld. Ook ambieert hij geen ‘keer op keer over mij moegewalst/ Verlangen meer’, waarmee tegen egodruilerigheid van Bloem tot Wigman kan zijn geopponeerd. Ten slotte schuwt de dichter, niet erg aardig voor Stravinsky, ‘een symfonie vol modulaties/ Conflicten, thema's, constant variërend’, grosso modo wellicht een afkeer van postmodernisme.
Zijn voorkeur verdedigt Nasr aldus: ‘Ik ben niet warrig; ik ontwricht de chaos/ Die doorgaans voor volmaakt doorgaat (...)/ Ik verzet/ De bergen die mij tegenstaan naar elders./ Dát is een werkelijkheid, één zonder wetten.’ De beau monde vindt chaos volgens mij helemaal niet volmaakt en het verzetten van bergen ontvlucht de werkelijkheid met één heilige wet: de verbeelding. Verwante tegenspraak tref ik in het subgenre dat Nasr zegt te beoefenen, de kindermelodie, waarvan hij stelt: ‘Zij blijft zichzelve slechts.’ De intentie wordt door de formulering uitgehold. Overigens bevat de bundel zwaardere grammaticale bloedproppen.
De kindermelodie, die Nasr beweert te scheppen en te breken naar believen, maakt hij gelijk aan een ‘lieveling’. Dat scheppen is bij zo'n ouverture evident, maar breken? ‘Ik kan opnieuw beginnen. Geen verdriet/ Mag mij