aandoen. Het resultaat houdt het ongepolijste midden tussen biografie en autobiografie.
Zijn boek staat daardoor mijlenver af van de causale wereld van The Italian girl, waarin geen mus zonder gevolg van het dak valt. Zowel biografen als autobiografen proberen lijn te brengen in de levens die ze beschrijven, ze boetseren de werkelijkheid tot een verhaal. Bayley doet dat niet. Hij was de toeschouwer in het dagelijks leven van zijn vrouw. Wat hij heeft opgeschreven zijn scènes, indrukken, karaktertrekken, eigenaardigheden.
De chaos waarin Elegie voor Iris uitmondt, is gelukkig niet die van bedrog, haat of razernij, in het geheel niet zelfs - het is de chaos van het absolute onbegrip. Zoals bekend leed Murdoch de laatste jaren van haar leven aan de ziekte van Alzheimer. Over mussen en daken gesproken: de schrijfster, de filosofe, veranderde zomaar in een stamelend kind.
Of om Bayleys charmantere woorden te gebruiken: het stiertje veranderde in een waterbuffel. Elegie voor Iris is een lief en sympathiek boek. Vertaalster Hein Groen noemt het in een essay over Murdoch ‘het ontroerende, onsentimentele verslag van de verzorging van een Alzheimer-patiënt’. Ik haal haar woorden aan omdat ze de overheersende teneur van de kritiek op Elegie voor Iris samenvatten: bewondering voor de Bayley van die laatste jaren.
En akkoord, het is zo, John Bayley komt in zijn memoires naar voren als een schat van een man, als een man met een aanzienlijk vermogen tot zelfopoffering. Murdoch was tijdens haar ziekte volledig afhankelijk van zijn zorg; hij kleedde haar 's ochtends aan en 's avonds weer uit, voerde geruststellende maar betekenisloze onzingesprekken, zong oude kinderliedjes in ruil voor een flauwe glimlach. Samen keken ze naar de Teletubbies. Dat heeft iets heroïsch.
Maar als echtgenoot van de gezonde Murdoch was Bayley een lobbes, een goedzak, een sul. In die rol - en dat heb ik nergens gelezen - had hij veeleer iets tragisch. ‘Wat hebben die twee een prachtig, vol, leuk leven gehad,’ verzucht Hein Groen in haar essay. ‘Je zou bijna van een aaneenschakeling van happy hours kunnen spreken.’ Ik deel die neiging niet.
Bayley was wat je noemt flexibel in de liefde. Het begon er al mee dat hij begin jaren vijftig verliefd werd op een serieuze vrouw. Iris Murdoch wás een serieuze vrouw, alleen, zo bleek toen ze eenmaal samen waren, niet in zijn bijzijn. Bij Bayley speelde ze het kindvrouwtje. Tijdens hun eerste intieme contact bedachten de twee ‘ter plekke al pratend een hele nieuwe infantiele taal’.
‘Ik was dol op dat kindvrouwtje,’ herinnert Bayley zich, ‘maar ik moest mezelf soms ook bekennen - en daar werd ik wel eens treurig van - dat ze ook wezenlijk onwerkelijk was (...). Dit kon de echte Iris niet zijn.’
‘Gek genoeg,’ schrijft hij, ‘had ik me onze toekomst net zo ernstig voorgesteld. Een ongelooflijk serieuze aangelegenheid, met alleen wij tweeën natuurlijk, want niemand ter wereld zou ook maar de geringste belangstelling voor ons hebben. We waren voor elkaar geschapen en zouden daarin onze vervulling vinden.’ Hoewel de brave borst zichzelf helemaal gaf, kreeg hij niet de complete Iris terug. Bij lange na niet zelfs.
De eerste jaren van zijn huwelijk leefde hij ‘in een soort sprookje - maar dan een met een sinistere ondertoon en wellicht zonder gelukkig einde. Een sprookje waarin een jongeman van een schone maagd houdt die zijn liefde weliswaar beantwoordt, maar die altijd weer verdwijnt naar een of andere, onbekende, mysterieuze wereld waarover ze niets onthult.’
Voor een deel bestond die mysterieuze wereld uit mannen die Bayley nooit te zien kreeg. ‘Het leken er ook zo veel,’ verzucht hij in het