| |
| |
| |
Maria Stahlie
Zelfs in een droom
Een lichte geur van beenbalsem, niet meer weg te denken na ruim tien jaar wielrennerschap, was het enige spoor dat mijn broer had nagelaten in het tuinhuisje waarin hij zich gedurende drie dagen had opgesloten. Geen bloed op de witgeverfde houten zijmuur, geen omvergeworpen tafel of aan gruzelementen geslagen serviesgoed. Alleen die lichte geur van beenbalsem, en het open raam aan de achterzijde. Er stroomt schraal februarilicht door dat raam naar binnen, het eerste licht sinds drie dagen. Alle andere luiken zijn nog dicht en ik zie geen reden om daar nu verandering in te brengen. Ik moet alleen mijn boekentas even pakken, want voordat Erik zich hier verschanste was het tuinhuis de ruimte geweest waar ik me in betrekkelijke afzondering probeerde voor te bereiden op een mondeling examen.
Een kwartier geleden was Vincent via de voordeur, de enige deur, naar buiten gekomen. Zijn bleke gezicht, zijn muizige postuur, zijn kleine voetjes... heel zijn verschijning straalde zelfvoldaanheid uit. Vincent is onze neef, hij is negenentwintig jaar, één jaar ouder dan Erik. Het is niet overdreven om te zeggen dat hij, Vincent, de natuurlijke tegenpool is van mijn broer. Dat was ook de reden waarom ik hem erbij haalde toen het ons niet lukte om Erik uit zijn verschansing los te breken. Erik had geen boodschap aan onze liefdevolle pogingen, hij wilde dood, hij verdiende het niet om ooit nog een normaal mens onder ogen te komen. Ik belde Vincent op. Hij mompelde iets over de categorische imperatief van Kant voordat hij ophing en was twee uur later ter plekke. Daar waar ons de toegang tot het huisje was ontzegd, werd hij zomaar binnengelaten. En in minder dan twintig minuten had Vincent het voor elkaar: Erik verliet, weliswaar door een raam aan de achterkant, na drie dagen zijn wijkplaats.
Vincent verliet het huisje via de voordeur. ‘Fluitje van een cent,’ zei hij en hij grijnsde zijn korte, rechte tandjes bloot. ‘Je moet gewoon inspelen op iemands karakter... les één in ieder psychologisch
| |
| |
handboek... en in het geval van Erik betekent dat dat er ingespeeld moet worden op zijn nogal primitieve behoefte aan penitentie, aan boetedoening... hij kan alleen met zijn geweten in het reine komen als hij zichzelf een strafexpeditie oplegt... nóg beter is het als iemand anders hem een strafexpeditie oplegt... and that's where I come in...’ Zijn lichtblauwe ogen keken me vanachter zijn brillenglazen triomfantelijk aan. ‘Ik heb hem een aantal opdrachten gegeven,’ zei hij lispelend. ‘Opdrachten die hem van zijn wandaad zullen reinigen... hij zal er wel een tijdje mee in de weer zijn, maar ik zeg altijd maar zo: omnia superat dilligentia... met vlijt overwin je alles.’ Vincent wilde niet vertellen wat hij aan Erik had opgedragen, maar ik vermoedde dat de purgerende goede daden van mijn broer onze neef geen windeieren zouden leggen. Ik zag Erik voor me, ik zag zijn ontembare kracht, zijn onvoorwaardelijke inzet en ik zag voor me hoe hij iedere opdracht geduldig, rechtlijnig en tot het bittere einde zou volbrengen.
Erik en ik zijn opgegroeid als broer en zus maar in werkelijkheid is hij mijn halfbroer. Onze moeder, Jenny, ging op drieëntwintigjarige leeftijd stage lopen in New York, op de moderne computerafdeling van het grootste constructiebedrijf aan de Oostkust. Ze had een vaste vriend in Nederland, Arend, die niet mee kon naar Amerika omdat hij in zijn laatste jaar op de kunstacademie zat. Jenny was vrolijk en jong en geweldig leergierig. Ze zoog niet alleen de moderne computerafdeling van het constructiebedrijf in zich op maar begon ook vergaderingen bij te wonen: personeelsvergaderingen, aandeelhoudersvergaderingen, zelfs directievergaderingen woonde zij bij. Zo ontmoette ze de vijfenveertigjarige Robert Murphy, baas van alle bazen. Robert was niet van plan ooit bij zijn vrouw weg te gaan. Jenny hield meer dan voldoende van Arend. Toch ontrolde zich een vriendschap, een minuscule romance tussen Robert en Jenny. Ze wandelden in Central Park, ze aten in krappe Chinese restaurants, ze gingen naar The Museum of Natural History en tot tweemaal toe belandden ze in een duur hotel. Bij alles wat ze deden voerde Jenny het hoogste woord. De bouwmagnaat luisterde. En hij luisterde nog wat beter toen Jenny hem na drie maanden vertelde dat ze zwanger was, dat ze van plan was het kind te houden, dat ze na haar stage weer terug naar Nederland zou gaan, naar Arend, en dat hij, Robert, zijn handen overal van af mocht trekken. Maar Robert had andere plannen en zo ontstond de merkwaardige driehoek tussen mijn ouders en de steenrijke aannemer, de driehoek waarvan Erik het middelpunt zou gaan vormen, waar ik als vanzelfsprekend bij werd be- | |
| |
trokken, waarmee mijn moeder, Arend en Robert vrede hadden, maar waar Roberts vrouw, Julia, volkomen buiten stond. Julia was vijf jaar jonger dan Robert. Zij was rijzig, van een ongenaakbare schoonheid en ze beheerde een succesvol fijnproeversmuseum. Kinderen pasten niet in haar bestaan. Toen Robert haar op de hoogte stelde van zijn
aanstaande vaderschap en van de bescheiden rol die hij wilde gaan spelen bij de opvoeding van zijn kind, ontplofte er een woedende jaloezie in haar hoofd, in haar ingewanden, een jaloezie die nooit meer zou weggaan. Ik ben ervan overtuigd dat zij Erik in zijn jeugd verschillende keren bewust naar het leven heeft gestaan en ik weet ook zeker dat zij heeft voorzien hoe mijn broer zou reageren op haar kwaadaardige telefoontje van drie dagen geleden.
Erik werd geboren en twee jaar later ik. Mijn vader was na zijn studie in de ochtenduren als tekenaar gaan werken bij een farmaceutisch bedrijf dat een rijk geïllustreerde medische encyclopedie aan het samenstellen was. Hij zou nog voor jaren werk hebben. In de avonduren schilderde hij. De middagen waren voor Erik en mij. Het kon hem niet ontgaan hoe sterk Erik was. Op tweejarige leeftijd kon mijn broer een kleine televisie optillen. Toen hij drie was viel er een zware schildersezel op hem die hij simpelweg omhoog duwde zodat hij onder het obstakel kon uitkruipen. Op zijn vijfde leerde mijn vader hem fietsen en dat was het begin van de talloze fietsmiddagen waarbij ik, gezeten op de bagagedrager van mijn vader, niet meer hoefde te doen dan de stuwende snelheden op me te laten inwerken. Het was ook op zijn vijfde dat Julia hem voor de eerste keer iets probeerde aan te doen. Want dat zij het was die het zware deksel sloot, staat voor mij buiten kijf.
Het was in de zomervakantie. Eriks vader moest voor zaken in Europa zijn en hij maakte van de gelegenheid gebruik om wat tijd met zijn zoon door te brengen. Hij nam Erik en mij mee naar de Normandische kust waar hij voor een week een groot appartement had gehuurd. Julia zou zich pas aan het einde van die week bij haar man voegen. Zij was nog nooit in Italië geweest en als Robert een week kon vrijmaken voor zijn kind dan zorgde hij er maar voor dat hij aansluitend een paar dagen voor de wensen van zijn vrouw reserveerde. Eriks vader bond in. Hij bond in omdat hij met zijn zoon langs de Normandische kust wilde lopen, hij wilde zien hoe Erik een bal wegtrapte, een tak optilde, met een trapauto door het rulle zand ploegde. Hij wilde Eriks sterke armen rond zijn nek voelen, hij wilde erbij zijn als zijn zoon 's avonds in een diepe, volmaakte slaap tuimelde. Ik denk dat Robert ook wel aandacht voor mij had, maar ik kan me van deze vakantie alleen nog herinneren dat we iedere
| |
| |
dag even bij de tank gingen kijken. Erik was al vijf jaar oud en met zijn olifantengeheugen herinnert hij zich veel meer. Hij weet bijvoorbeeld nog waarom zijn vader die tank zo belangrijk vond. Roberts oudste broer had deelgenomen aan de invasie in Normandië. Hij had het spervuur op het strand overleefd en was met zijn onderdeel de duinen ingetrokken waar ze een Duitse tank onklaar hadden gemaakt. Na de oorlog was men de tank vergeten en nu stond hij er nog steeds. Niet veel mensen waren op de hoogte van het bestaan van die trofee, niet veel mensen kenden de locatie van de ontzenuwde tank, maar Robert had een tekening meegekregen van zijn broer. Het oorlogstuig was overwoekerd met mos en lang gras. Eriks vader had het deksel, de deur op het dak, losgewrikt. We mochten op en in de tank spelen, ook toen Julia op de voorlaatste dag was gearriveerd. Julia's ogen vernauwden zich als ze zag hoe vertrouwelijk Robert met Erik optrok. Ze was boos toen bleek dat haar man op de laatste dag van onze vakantie voor dringende zaken naar Parijs werd geroepen. Julia moest tot de avond op ons passen. Ze nam ons mee naar een luxueus restaurant en daarna wist ze niets beters te doen dan naar de tank te wandelen. Ze vroeg Erik uit over zijn vader, maar mijn broer was heel wat minder spraakzaam dan normaal. Toen de tank in zicht was rende hij ernaartoe, hij klom erop, riep mij toe dat ik hetzelfde moest doen en nog geen minuut later zaten we veilig in de buik van het monster. Het rook naar ijzer en naar modder en er hing een lichte brandlucht. Het rook in de verste verte niet naar het parfum van Julia. Het was lekker warm, er viel zonlicht door de opening naar binnen. Plotseling klonk het gekraak van zware, roestige scharnieren, gevolgd door een harde klap. Het was aardedonker. De stalen deur sloot de tank hermetisch af. Erik vertelde 's avonds aan Robert dat hij niet bang was geweest toen het deksel was dichtgevallen. Hij was op de tast naar het trapje gekropen, had
zijn weg naar boven gevonden en uit alle macht tegen de koepel boven zijn hoofd geduwd. Het luik was langzaam, langzaam in beweging gekomen, vijfentwintig kilo staal moest wijk geven omdat Erik er zijn vijfjarige schouders onder zette. Julia was nergens te zien toen we het daglicht weer in kropen. Mijn broer wist hoe we terug moesten lopen naar het appartement. 's Avonds luisterde Robert naar Eriks verhaal en hij was trots op zijn zoon. Hij was trots op de bijna bovenmenselijke lichaamskracht die Erik op het juiste moment had weten op te brengen. Julia kreeg de wind van voren: hoe had ze in hemelsnaam twee kleine kinderen uit het oog kunnen verliezen, hoe had ze ons ooit alleen naar de tank kunnen laten gaan!
| |
| |
Eriks lichaamskracht werd niet in evenwicht gehouden door een vergelijkbaar grote denkkracht, de balans werd tot stand gebracht door een vaak overrompelende emotionaliteit. Als hij van iemand hield dan was zijn liefde compleet, als hij verdriet had was hij ontroostbaar, zijn enthousiasme was steeds stormachtig. Maar ook in de woede kende hij geen grenzen. Bijzonder lichtgeraakt was hij als iemand hem te verstaan gaf dat hij het buskruit niet had uitgevonden, dat hij eens moest nadenken voordat hij iets deed. In blinde drift ging hij de persoon die hem beledigd had (de juffrouw op school, een medeleerling, de vader van een vriendje, de ploegleider bij het wielrennen) te lijf. Hij sloeg erop los, vermorzelde hier een neus, draaide daar een arm uit de kom en altijd weer brak het moment aan dat het waas voor zijn ogen optrok en dat hij zag wat hij had aangericht. Totale spijt nam dan bezit van hem. Hij rustte niet voordat hij alles weer helemaal goed had gemaakt.
Wij, zijn naasten, hielden rekening met zijn opvliegendheid, we hadden er geen behoefte aan om zijn bevattingsvermogen ter discussie te stellen: Erik was sterk en moedig en opgewekt en trouw, wat had een man nog meer nodig? Neef Vincent dacht daar anders over. Hij was alles wat Erik niet was: tenger, bleek, een beetje krom. Hij zat het liefst met zijn neus in dikke boeken en hij nam het zijn vader hoogst kwalijk als deze hem opdroeg naar buiten te gaan, het gras te maaien, een voorbeeld aan Erik te nemen. Vincent had het mechanisme van de woedeaanvallen al snel door en hij maakte er geregeld gebruik van. Hij bezigde moeilijke woorden in Eriks bijzijn, maakte hem uit voor monolitische makaak en nam de aframmeling met plezier op de koop toe omdat daarna de spijt kwam. En na de spijt de boetedoening. Soms weken aan een stuk waste mijn broer de auto van oom Bernard, Vincents vader, of anders maaide hij het gras, verfde een schuurtje donkergroen, hakte stapels hout voor de allesbrander... onze neef wist altijd wel een passende opdracht te bedenken voor zijn tegenpool.
Onverschrokken, onvoorwaardelijk, onverslijtbaar groeide Erik op tot een compacte jongeman van gemiddelde lengte. Hij werd wielrenner. Op zijn vijftiende werd hij ontdekt en in bescherming genomen door Theo Vermaassen, een wielrenner in zijn nadagen die later Eriks persoonlijke coach, zijn masseur en vooral zijn beste vriend is geworden. De gesprekken tussen Theo en Erik gingen meestal over koersbroeken, zweethemden, bidons, pelotons, over het schoonhouden van tandje twintig. Theo leerde mijn broer dat hij altijd eerst de route moest verkennen, de haarspeldbochten en de kasseien gevoeld moest hebben, de ravijnen moest weten te lig- | |
| |
gen voordat hij een koers ging rijden. Erik deed precies wat hem was opgedragen en behaalde zijn eerste klassieke overwinning toen hij negentien was. Tussen Parijs en Roubaix demarreerde hij al na drie kilometer. Het peloton liet hem gaan en het onvoorstelbare gebeurde: ze konden hem niet meer terughalen. Erik won en won daarna nog vele malen. Hij was een alleskunner, hij kon zowel klimmen als dalen, hij reed even graag in de wind als uit de wind, hoge temperaturen deerden hem niet en in de sprint trok hij vrijwel altijd aan het langste eind. Hij was eenvoudigweg sterker dan de rest en als er geen scheve steen in de weg zat, geen beest of toeschouwer overstak, als de banden het niet begaven en het stuur op zijn plaats bleef zitten dan kon hij iedere wedstrijd winnen.
Dat zagen niet alleen Theo, Robert, mijn vader en ik, maar het intrigeerde ook vijfvoudig Tourwinnaar Ludo de Coninck. Afgelopen jaar sprak hij mijn broer aan en nodigde hem bij hem thuis uit, in een voorstadje van Antwerpen. Daar ontmoette Erik Janneke, de drieëntwintigjarige dochter van Ludo. Het was liefde op het eerste gezicht. Halsoverkop werd een huwelijk voorbereid. De huwelijksreis voerde het prille echtpaar naar New York waar Janneke de show stal en Julia haar ogen goed de kost gaf. Tijdens een bezoek aan de sauna op het dak van een van de hoogste gebouwen van Manhattan - de mannen waren naar een honkbalwedstrijd - toonden de vrouwen elkaar hun tekortkomingen. Janneke bleek een litteken hoog aan de binnenkant van haar dijbeen te hebben. Ze vertelde me dit bij thuiskomst omdat zo het contrast met Julia's tekortkoming beter uit de verf kon komen: Julia had in haar nek een heel klein moedervlekje, een vlekje dat geen dokter tot haar verbittering ooit had willen weghalen.
Op de dag negen maanden na de huwelijksvoltrekking werd Peter geboren. Erik was in de zevende hemel. Het was in het winterseizoen en hij was niet bij zijn zoon weg te slaan. Hij verschoonde hem, tilde hem hoog in de lucht, keek toe hoe hij werd gevoed en zat soms urenlang bij de wieg te wachten totdat Peter weer wakker werd. Drie maanden verstreken. Het werd 14 februari. De volgende dag zouden Erik en Theo naar de Balearen vliegen om de route van de Ronde van Mallorca te gaan verkennen. De Ronde van Mallorca was een van de eerste rondes van het wielerseizoen. Erik wilde eigenlijk liever thuis blijven, bij Peter, in hun grote witte huis vlak bij de Belgische grens.
Het gebeurde toen Janneke en Karin even naar het dorp waren. Karin is Theo's vrouw en zij logeerde samen met Theo en hun driejarige dochter bij mijn broer. Ik logeerde ook al bijna een week in
| |
| |
het grote witte huis, maar bracht overdag vele uren door in het goed geïsoleerde tuinhuis omdat ik me moest voorbereiden op een belangrijk examen. Op 14 februari had ik om halfdrie een veeleisend hoofdstuk uitgelezen en ik besloot een kop thee in het huis te gaan drinken. Vanuit de schuur hoorde ik een licht getik: Theo controleerde voor een laatste keer de fietsen van Erik. Ik liep via de achterdeur de keuken binnen en struikelde bijna over de driejarige Maud die op de mat limonade zat te drinken. Erik stond bij het aanrecht.
‘Even een flesje maken voor Peter,’ zei hij. ‘Wil je ook wat drinken?’
‘Thee, graag,’ zei ik en toen ging de telefoon.
Nu wil het geval dat Janneke niet veel eisen stelt aan de inrichting van een huis, maar dat ze erop staat dat er vanuit iedere ruimte getelefoneerd kan worden. Het huis van mijn broer telt negen telefoons, waarvan er één aan de muur in de keuken hangt. Erik nam op: ‘Hallo?’ Hij controleerde de temperatuur van de melk door het halfvolle flesje tegen zijn vrije wang te leggen. ‘Oh, it's you...’ zei hij vervolgens, en ik hoorde aan de spanning in zijn stem dat hij Julia aan de lijn had. Ik pakte het meeluisteroortje van het toestel af en luisterde mee.
Julia kwam meteen terzake: ‘Ik heb een vreselijke ontdekking gedaan,’ zei ze met haar opgeklopte Britse accent. ‘Jouw vader heeft niet alleen je moeder bezwangerd, maar ook je vrouw.’ Ze praatte in hoog tempo op Erik in. Het had zich tijdens de huwelijksreis voorgedaan. Robert en Janneke. Een ultrakorte romance. Peter was niet zijn, Eriks, kind.
Erik begon met zijn bovenlijf heen en weer te wiegen. Hij klampte zich vast aan het melkflesje.
‘Begrijp je dan niets?’ siste Julia in New York. ‘Hoe denk je dat jouw vader anders ooit kan weten dat Janneke een litteken zo recht als een potlood heeft aan de binnenkant van haar dij... denk nou toch eens ná met die zaagselkop van je! Aan de binnenkant van haar díj, he has been there!’
Een diepe kreun maakte zich uit Erik los. Hij kneep zijn ogen stijf dicht en rukte de telefoon van de muur. Hij smeet het apparaat aan gruzelementen tegen het stenen aanrecht. Het flesje hield hij nog steeds in zijn linkerhand. Maud liet geschrokken haar limonade vallen. Mijn broer kreunde opnieuw. Hij keek verwilderd om zich heen, zakte door zijn knieën en sprong met al zijn kracht weer op. Ik probeerde hem tegen te houden maar ik had geen schijn van kans. Ik werd hard weggeduwd en stootte mijn hoofd tegen een kastje. Mauds mond hing open, maar er kwam geen geluid uit. Al het geluid was afkomstig van Erik. Hij
| |
| |
brulde zich een weg naar de huiskamer, waar de wieg stond. Ik strompelde achter hem aan en zag in de deuropening dat hij lijkbleek en met loeiende uithalen een kussen op het babygezicht van Peter duwde. Ik riep zo hard als ik kon Theo's naam. Achter me in de gang hoorde ik Maud dribbelen. Erik duwde loeiend tegen het kussen aan. Ik sprong op hem af en rukte aan zijn arm, Maud kwam me te hulp en trok met haar kleuterhanden aan de broek van mijn broer. Met een arm- en een trapbeweging veegde hij Maud en mij weg. Ik belandde drie meter verderop. Maud knalde tegen de muur aan en voelde verdwaasd aan haar kaak die al meteen onder haar vingers groteske proporties begon aan te nemen. En toen was het ineens voorbij. Erik greep naar zijn hoofd. Hij keek naar het kussen op het gezicht van zijn zoon en hij gromde. ‘Wat heb ik gedaan?’ fluisterde hij. Hij richtte zijn blik op mij. Ik wilde opstaan maar hij was me voor. Hij sprong op en rende de kamer uit. In de deuropening liep hij de toegesnelde Theo omver. We konden door het grote huiskamerraam zien hoe mijn broer dwars door de zorgvuldig aangelegde bloembedden heen banjerde en zich verschanste in het tuinhuis.
Wonder boven wonder mankeerde Peter niets. Naast het kussen lag de melkfles en hij bleek direct veel dorst te hebben. De driejarige Maud had een gebroken kaak en ging met Theo naar het ziekenhuis. Ze moest een dag ter observatie op de kinderafdeling blijven. Ze kreeg een slaapmiddel zodat ze even kon vergeten wat ze had meegemaakt. Toen Theo terugkwam van het ziekenhuis waren Janneke en Karin allang thuis. Erik was op de hoogte gesteld van de relatief goede afloop, maar zat nog steeds in het tuinhuis. Hij had de luiken gesloten. We lieten hem met rust, we meenden dat hij het beste een tijdje alleen kon blijven. Toen hij om halfnegen nog niet te voorschijn was gekomen begaven we ons met zijn vieren naar zijn verschansing. Er ontspon zich een stug gesprek dat zich in de dagen daarop verscheidene malen zou herhalen.
‘Ga weg!’ zei mijn broer vanachter de gesloten deur tegen ons. ‘Ik ben een moordenaar.’
‘Maar je hebt helemaal niemand vermoord!’ riep Janneke terug. ‘Peter is nog springlevend.’
‘Toch ben ik een moordenaar. Ik wilde mijn eigen kind vermoorden! Ga weg! Ik ben het niet waard om als een mens behandeld te worden!’
‘Maar je hebt gehandeld in een vlaag van waanzin.’ Dat was Theo's stokpaardje. ‘Je was niet toerekeningsvatbaar. Het is Julia's schuld dat je niet toerekeningsvatbaar was. Jou treft geen blaam!’
| |
| |
‘Ik wil dood!’ riep Erik. ‘Ook al had ik mijn zoon in een droom aangevallen, dan nog zou ik toerekeningsvatbaar zijn geweest. Ik ben schuldig. Julia heeft niets gedaan, die zit in New York. Ik ben degene die het kussen...’
Zo ging het drie dagen lang door. Erik kon niet leven met zijn daad. Hij bleef zitten waar hij zat. Hij verachtte zichzelf en wilde dat wij hem ook verachtten. Hij verdiende het niet om ooit nog een normaal mens onder ogen te komen.
Vanmiddag belde ik ten einde raad neef Vincent op. Hij kwam en zei dat alles slechts een kwestie van purgeren was: Erik moest bekennen wat hij gedaan had, hij moest berouw tonen en tenslotte boete doen. ‘Mij dunkt,’ zei Vincent met zijn kleine lachje, ‘dat dat hem wel is toevertrouwd.’ Hij klopte op de deur van het tuinhuisje en werd zomaar binnen gelaten. Wij bleven buiten staan en hoe we onze oren ook spitsten, we konden niet horen wat er tussen Erik en Vincent werd besproken. Toen Vincent na ruim een kwartier de deur weer uit kwam had Erik het huisje al via een raam aan de achterkant verlaten. Onze neef had hem verteld hoe hij boete moest doen, wat hij moest doen om zijn geweten te zuiveren. ‘Dat jullie zelf niet op dat idee zijn gekomen,’ zei hij en zijn korte rechte tandjes schitterden triomfantelijk. ‘Het zou geen kwaad kunnen als jullie je eens wat meer zouden toeleggen op het stalen van de geest in plaats van het lichaam.’
Ik draaide me vol afkeer van mijn neef af. Ik liep het tuinhuisje binnen en snoof de troostende geur van beenbalsem op, de geur die na ruim tien jaar wielrennerschap niet meer los valt te denken van mijn broer, van mijn veel te sterke halfbroer, van de onverzettelijkste man die ik ooit zal kennen.
|
|