De Gids. Jaargang 163(2000)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 486] [p. 486] Wiel Kusters Dagboekblad Ik droomde dat ik ging naar rome met huub beurskens in de trein, de paus ging aan zijn einde komen en wilde ons nog één keer zien de stoomtrein droeg een witte pluim de tunnels door de druiven langs sneller dan een schietgebed en witte duiven heel niet bang scheten kapjes op ons hoofd wij droegen interlockjes met daarop medailles vastgeprikt alsof zoeaven zingend blij der eeuwen koning toegedaan zich spoedden snorrend martiaal (en even zeker mariaal) naar de grafstoel van sint pieter zeer heldhaftig van het biechten met ons gat tegen de kribbe en wat verzenen tegen prikkels wisten wij nog braaf te slapen met een lid in alle staten zachtjes over meisjes pratend in een trein die zogezeid raasde naar de heiligheid ‘heilige vader ja wij komen ironie is ons geboren sinds wij ons schoon zicht verloren maar misschien is dat wat wringt o zoniënbos met al uw bomen [pagina 487] [p. 487] ruusbroec sta ons heden bij’ en wij baden litanieën en wij kneusden onze knieën neergezegen bij de stoker die ons voortjoeg naar wie vroeg toch ons heimwee te belijden naar de allervroegste tijden knielend aan zijn sterfbed smekend om zijn allerlaatste zegen dat wij toch weer herders werden kleine herders der processie met een capeje en een scheepje vol met kleine wierookkorrels en een toogje en een kruisje op aswoensdag in de lente die des winters al begon met iets broeierigs en scheutigs dat te boek stond als iets leutigs dat van as wij allen waren en dat as ons stond te wachten as as as in karrenvrachten dat wij toch niet denken moesten dat hij ons ooit kon vergeten brave jongens die wij waren nuchter daaglijks ter communie misselijk vooroverhangend van het hersenschuddend bidden onderwijl het glas-in-lood opdagend in ochtendzon fascinerend petrus' zwaard dat een heilige goed stond naast een aureool met pin die diep in de schedel drong latijn ons in de oren zong luide sissend kwam de trein in romes heilige veste aan waar een koetsje met een non breed gezeten op de bok [pagina 488] [p. 488] ons ontving met zweepgeknal en gehinnik hoefgeschal er smolt een rode kardinaal op het vloerkleed bij het bed waar de vader van de kerk heel zijn kromheid had gestrekt met een glimlach naar ons wenkte ja hij had het goed gezien dat was huub en dat was wiel en een zucht kwam van zijn lippen nog een zucht toen werd het stil cetera desunt Vorige Volgende