een en hetzelfde zou zijn, dan is ze toch gelijk?’ Het jongetje antwoordde: ‘Als je de hoge bergen gelijk maakt, hebben de dieren geen schuilplek; als je de diepe zeeën opvult, hebben de vissen geen woonplaats; als je de hoge heren verwijdert, doen de mensen wat hun belieft; en als je slaven en knechten opruimt zit een heer als u zonder personeel.’
De Meester zei: ‘Voortreffelijk! Weet jij wat het betekent dat op het dak een pijn groeit, dat voor de deur riet groeit, dat op het bed biezen groeien, dat de hond tegen zijn baas blaft, dat de schoondochter blijft zitten en haar schoonmoeder bevelen geeft, dat een haan zich verandert in een fazant en een hond zich verandert in een vos?’ Het jongetje antwoordde: ‘De pijn die op het dak groeit is de dakspar, het riet dat voor de deur groeit is het deurgordijn, de biezen die op het bed groeien zijn de biezen mat. De hond die tegen zijn baas blaft doet dat omdat er een vreemde naast hem staat, de schoondochter die haar schoonmoeder bevelen geeft, doet dat op de dag van haar huwelijk. Een haan verandert in een fazant in berg en bos, een hond verandert in een vos op duin en heuvel.’
De Meester vroeg het jongetje: ‘Wat is de hechtste relatie: die tussen man en vrouw of die tussen een man en zijn moeder?’ Het jongetje antwoordde: ‘Die tussen een man en zijn moeder.’ De Meester zei: ‘De hechtste relatie is die tussen man en vrouw. Bij leven delen zij hetzelfde bed en na hun sterven delen zij dezelfde kist. Door liefde zijn zij nauw verbonden, dus die verhouding is natuurlijk het hechtst.’ Het jongetje antwoordde: ‘Hoe kunt u zoiets zeggen! Dat een man een moeder heeft is net als een boom die wortels heeft, en dat een man een vrouw heeft is net als een wagen die wielen heeft. Als een wiel breekt laat je een ander maken en krijg je een nieuw: als je vrouw sterft trouw je opnieuw en vind je beslist een goede partner. Zodra de ene boom sterft, verdorren haar honderd takken: zodra hun ene moeder sterft, zijn alle zonen wees. Het is echt pervers om je vrouw met je moeder te willen vergelijken!’
Het jongetje vroeg nu op zijn beurt aan de Meester: ‘Waarom kunnen ganzen en eenden zwemmen? Waarom kunnen zwanen en kraanvogels zo luid roepen? Waarom blijven de pijn en de cypres in winter en zomer altijd groen?’ De Meester antwoordde hem: ‘Ganzen en eenden kunnen zwemmen omdat ze vierkante voeten hebben, zwanen en kraanvogels kunnen zo luid roepen omdat ze een lange nek hebben, en pijn en cypres blijven winter en zomer groen omdat ze een harde kern hebben.’ Het jongetje antwoordde hem: ‘Fout! Een kikker kan geweldig kwaken en heeft toch echt geen lange nek, schildpadden kunnen zwemmen maar hebben echt geen