De Gids. Jaargang 163(2000)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 406] [p. 406] Willem Jan Otten Drie gedichten geschreven in het Gezellejaar 1999 Toegevouwen ben je een boomschorsgrauw, eenmaal open onaanraakbaar glanzend als de droom van Opa Otten tastend met zijn vingertoppen langs de knopen van zijn laatste koop: een Pers, stokoud. Dagpauwoog, ik groet je gauw, zoals je afreist van mijn mouw. Ik ben het niet die scheppen kan wat hem gewerd, ik hang aan jou, het teerste - werd ik het ten einde trouw? [pagina 407] [p. 407] De meeuwen zijn daar neergestreken waar zij weten dat hun zandplaat is. Zij staan nog in water araratwijs en lichten wit op in de laatste zon die onder de afwaartse wolken door schijnt. Mijn turende schaduw verdrinkt in de geul tussen meeuwen en knisperend wier. Daar plonst uit een zwerm steeds een visdiefje neer, zijn gekrijt verwaait naar het wad. Uit even komt altijd geweld, ik tik. Zodra ik het slot van beseffen in klik staan de meeuwen op hun kerkvloer van zand. Hun tijden zijn vol. De geul sijpelt leeg. De zon is achter mij om in duinen gezakt. Ik heb van eb te zijn, ik, ik, en val het daglicht uit, ik loop de schemering van weer mijn droogvalzinnen in, mijn korstje eeuwigheid krab ik, en fluit. [pagina 408] [p. 408] Hoe in augustus naast het gemaaide terrein de desondanks grashalm korenaar kwam zijn, een eenpersoons ter brood bestemde akker vol, en richting Stortemelk woei aan een grote wind de hele walvislengte van het eiland over helemaal tot aan het verste eind van ons terrein, zo neigde ik en wilde niets dan mede geven met het benul dat alles wat ik desondanks beweer in dit mijn ene uur, nooit niet allang te lezen lag, wat ik al medegevende beweer zich reeds volbracht. Vorige Volgende